The Coffin-Siris Syndrome (CSS) is a rare genetic disorder with many different potential symptoms and a broad neurocognitive and behavioral phenotype. The aim of the present study was to generate...Show moreThe Coffin-Siris Syndrome (CSS) is a rare genetic disorder with many different potential symptoms and a broad neurocognitive and behavioral phenotype. The aim of the present study was to generate more knowledge about this syndrome by investigating how the executive functions inhibition, emotion regulation and task-monitor predict the outcome of externalizing behavior in children with CSS. The sample included 26 children and adolescents between the biological ages of 4 and 17 years (M = 9.8, SD = 4.11), of whom 46.2% were boys (n = 12) and 53.8% were girls (n = 14) originating from the Netherlands (n = 25) and Belgium (n = 1). Inhibition, emotion regulation and task-monitor were the executive function-domains used as independent variables and externalizing behavior as dependent. The results show an above average level of problems with executive functions within children with CSS and indicate that a combination of the executive function problems is related to the extent of externalizing behavior (F(3,26) = 4.971, p = .015, R2 = .516, Radj2 = .412). A non-significant trend was found for emotion regulation problems in the prediction of externalizing behavior. This illustrates the variety of symptoms in CSS-patients and suggests that it is probably a combination of such symptoms that leads to further problems in socio-behavioral outcomes. The findings also suggest that targeting a combination executive functions in interventions might be beneficial to behavioral outcomes in CSS.Show less
Background: Studies on Selective Mutism (SM) often focused on young children rather than on adolescents. Emotion regulation difficulties likely play a role in the fear of speaking among children...Show moreBackground: Studies on Selective Mutism (SM) often focused on young children rather than on adolescents. Emotion regulation difficulties likely play a role in the fear of speaking among children with SM. Emotion regulation has been investigated in children and adolescents with anxiety disorders, but knowledge about emotion regulation among adolescents with SM is scarce. To fill this gap, the current mixed-methods study examined which emotion regulation strategies adolescents with SM use in anxiety-provoking situations. First, differences between adolescents with and without SM in the use of adaptive, maladaptive and external emotion regulation strategies were examined. Subsequently, it was investigated whether the use of emotion regulation strategies was related to and predicted SM symptoms in adolescents with SM. In addition, this study investigated in an exploratory qualitative way, which emotion regulation strategies adolescents themselves and parents of adolescents with SM reported in online focus groups. Methods: 33 adolescents with SM (SM-group) and 44 healthy adolescents (control group) were compared using the FEEL-KJ questionnaire on their use of different emotion regulation strategies. 79 parents filled in the Selective Mutism Questionnaire (SMQ) to confirm the SM diagnosis and to measure the severity of SM symptoms. Results: Adolescents with SM significantly used adaptive strategies less often and maladaptive strategies more often, compared to healthy adolescents. The adolescents with or without SM did not significantly differ from each other on external regulation strategies. In contrast, adaptive, maladaptive and external emotion regulation strategies did not relate to or predict the extent of SM symptoms in adolescents with SM. Quotes from the chat- and focus groups suggested that adolescents with SM use adaptive, maladaptive and external emotion regulation strategies, whereby withdrawal after freezing can be seen as an effective useful strategy for adolescents with SM. Conclusions: The results indicate emotion dysregulation among adolescents with SM. Limitations and strengths and suggestions of implications for treatment of adolescents with SM were discussed.Show less
OBIC-Ouderbegeleiding (OBIC), Out of the Box Into your Centre, is een relatief nieuwe oudergerichte interventie. OBIC helpt ouders die stress-, spannings- en vermoeidheidsklachten ervaren bij de...Show moreOBIC-Ouderbegeleiding (OBIC), Out of the Box Into your Centre, is een relatief nieuwe oudergerichte interventie. OBIC helpt ouders die stress-, spannings- en vermoeidheidsklachten ervaren bij de opvoeding van hun kind. Waar andere interventies zich primair focussen op het kind, richt OBIC zich juist op de ouders. Het doel van dit onderzoek is om te kijken hoe ouders van kinderen met gedragsproblemen OBIC-Ouderbegeleiding ervaren. Hiervoor is de volgende onderzoeksvraag opgesteld: “Welke aspecten en elementen van OBIC-Ouderbegeleiding hebben volgens ouders meerwaarde bij het opvoeden van kinderen met gedragsproblemen?” Onder aspecten worden interne processen bij de ouder verstaan zoals zelfinzicht en emotieregulatie. Onder elementen worden de opdrachten van OBIC verstaan. Om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag is allereerst literatuuronderzoek gedaan naar zelfinzicht en emotieregulatie. Vervolgens is empirisch onderzoek uitgevoerd door middel van het afnemen van semigestructureerde interviews bij ouders die OBIC hebben gevolgd. Uit het literatuuronderzoek bleek dat zowel zelfinzicht als emotieregulatie belangrijk is bij de opvoeding van het kind. Een hoge mate van zelfinzicht en emotieregulatie dragen bij aan het algemeen welzijn van ouders. Zowel zelfinzicht als emotieregulatie zijn van grote waarde bij een positieve opvoeding van het kind. Het belang van zelfinzicht in het ouderschap werd ook door de resultaten van het huidige empirische onderzoek bevestigd: ouders gaven aan na het OBIC-traject te beschikken over meer zelfinzicht. Het belang van emotieregulatie bleef in het empirisch onderzoek daarentegen relatief onbesproken. Op basis van deze resultaten wordt aanbevolen om binnen OBIC meer te focussen op het verbeteren van emotieregulatie van ouders. Verder is het ook van belang om extra te focussen op de structuur van het OBIC-traject, aangezien structuur volgens sommige ouders ontbrak. In eventueel vervolgonderzoek zou onderzocht kunnen worden welke bijdrage de cliënt-therapeut relatie levert aan het succes van de interventie. Ouders leken de trainer en OBIC als één geheel te hebben ervaren, waardoor uitspraken doen over alleen OBIC, onafhankelijk van welke trainer, lastig is. Eventueel vervolgonderzoek zou zich ook kunnen richten op het individuele traject van ouders. OBIC is immers erg flexibel, waardoor elke ouder een ander traject heeft gevolgd.Show less
Dit adviesrapport richt zich op het onderzoek naar de werkzame elementen van OBIC-Ouderbegeleiding (OBIC), een interventie die zich nog in de beginfase bevindt. Het doel is om een advies op te...Show moreDit adviesrapport richt zich op het onderzoek naar de werkzame elementen van OBIC-Ouderbegeleiding (OBIC), een interventie die zich nog in de beginfase bevindt. Het doel is om een advies op te stellen dat bijdraagt aan de verbetering van OBIC, met als uiteindelijk doel gezinnen zo goed en passend mogelijk te ondersteunen bij hun problematiek middels deze interventie. De data is verzameld door middel van een literatuurstudie naar emotieregulatie, zelfcompassie en mindful parenting en door middel van twee online focusgroepen. In de literatuurstudie worden de drie belangrijkste onderliggende concepten van OBIC onderzocht. Daarbij is gekeken naar wat bekend is over deze concepten, én hoe de bevindingen van de literatuurstudie kunnen bijdragen aan een wetenschappelijke onderbouwing van OBIC. Daarnaast hebben twee focusgroepen plaatsgevonden waarin trainers van OBIC (n=5) werd gevraagd naar welke elementen van OBIC (oefeningen, opzet etc.) volgens hen toepasbaar en bruikbaar waren in de praktijk en welke niet. Uit het literatuuronderzoek is gebleken dat een goede beheersing van emotieregulatie, zelfcompassie en mindful parenting leidt tot een verbetering van de ouder-kind relatie en het welzijn van de ouder. Ook leidt een goede beheersing van deze concepten tot een afname van probleemgedrag van het kind. Tijdens de focusgroepen kwam naar voren dat de trainers een aantal elementen als bruikbaar en toepasbaar ervaren, zoals het Genogram en Poppetje positief & Poppetje negatief, maar ook een aantal niet/minder. De belangrijkste elementen die hierbij genoemd werden, waren de Diagnostische imaginaties en de opbouw van OBIC. Concluderend, volgens de OBIC-trainers en de literatuur bevat de OBIC een aantal werkzame elementen. De Diagnostische imaginatie wordt als bruikbaar gezien door de diepgang die hiermee bereikt wordt bij ouders. In de Diagnostische imaginatie wordt gewerkt aan een hogere zelfcompassie en mindful parenting. Daarnaast wordt het Genogram door trainers als bruikbaar en toepasbaar gezien doordat het op een snelle en duidelijke manier inzicht in het familiesysteem geeft. Ook met het Genogram wordt gewerkt aan zelfcompassie en mindful parenting. Verder werd het Poppetje-positief/Poppetje-negatief ook benoemd als werkzaam element. Dit is ook waardevol volgens de literatuur, want bij dit element wordt gewerkt aan emotieregulatie. Ook is uit het empirisch onderzoek gebleken dat de trainers de elementen Vijf-vragen methode en de Video van Shark Music werkzame elementen vinden. De elementen Brief aan je ouders, de Zon en de Piramide werden daarentegen als niet werkzaam gezien. Dit geldt ook voor de video's in de online omgeving door de lange duur hiervan. Op basis hiervan is een advies opgesteld betreffende de informatiestroom naar de trainers, een duidelijk stappenplan van OBIC voor de trainers, het inkorten van video’s, een community opbouwen en het inkorten van OBIC en Diagnostische imaginaties. Met bovenstaande aanpassingen wordt verwacht dat het gebruik van OBIC toegankelijker is voor de trainers en het hierdoor vaker gebruikt zal worden.Show less
Previous research has shown that children with an autism spectrum disorder (ASD) have difficulties with emotion regulation. However, not much is known about the strategies that these children apply...Show morePrevious research has shown that children with an autism spectrum disorder (ASD) have difficulties with emotion regulation. However, not much is known about the strategies that these children apply when they regulate their emotions. Furthermore, parental emotion awareness may play an important role in emotion regulation strategies, but to our knowledge, this has not yet been studied. Therefore, the aim of the present study was to compare emotion regulation strategies between children with ASD and healthy controls while they experienced negative emotions. Furthermore, we examined whether maternal emotion awareness differed between mothers of children with ASD and mothers of healthy controls, and explored whether maternal emotion awareness was related to children’s emotion regulation strategies. Seventeen children with ASD and 25 typically developing children between the ages of 3 and 7 years were tested. Children performed a task that elicited frustration while their emotion regulation strategies were videotaped and later coded. The Bermond-Vorst Alexithymia Questionnaire (BVAQ) was used to assess maternal emotion awareness. Results showed that compared to healthy controls, children with ASD tended to use more alternate strategies and less goal-directed action while completing the task. Furthermore, children with ASD more often applied emotion regulation strategies in which they engaged in distraction, self-speech, vocal venting, and self-soothing. No differences were found in the use of social support seeking strategies. With respect to maternal emotion awareness, the results showed that mothers of children with ASD were less aware of their emotions than mothers of control children. In addition, when looking at the total sample, a relation was found between lower levels of maternal emotion awareness and the use of more distraction as an emotion regulation strategy. Implications for interventions and future research are discussed.Show less
The importance of this research is to enlarge the understanding of the cohesion between emotional regulation and externalizing behavioural problems and insights into specific treatments and...Show moreThe importance of this research is to enlarge the understanding of the cohesion between emotional regulation and externalizing behavioural problems and insights into specific treatments and counseling which professionals could use with children who have ASD and ADHD. Objective: The objective of this research is gaining an insight into the relationship between emotional regulation and externalizing behavioural problems in children with ASD and ADHD in ages from 4 to 18 years. Method: The research subjects are children aged between 4 and 18 years with and without ASD and ADHD. They are children from special and regular education and those who receive guidance at a healthcare facility. The children’s parents have completed the Social Emotional Questionnaire (SEV) and the Emotional Intelligence Quotient (EIQ). Results: The study comprised 195 children of which 108 boys and 87 girls, of which 115 children who did not have a disorder, 33 children with ASD and 47 children with ADHD. Children with ASD and ADHD display more externalizing behavioural problems than children without a disorder and children with ADHD display more externalizing behavioural problems than children with ASD. Children with ASD and ADHD also display deficiencies in terms of regulating emotions compared to children without a disorder. The type of developmental disorder makes no difference. Conclusions: Children with ASD have typically problems in managing emotions and this is linked to age. Children with ADHD have typically problems in regulating emotions. In addition children with ADHD display externalizing behavioural problems. Children without any disorders display a good emotional regulation. For a part of these children this goes hand in hand with delinquent behaviour. This study has dealt with externalizing problem behavior as a whole. There is a possibility that there are differences between antisocial and aggressive behaviour. Future research can focus on this.Show less
Samenvatting Achtergrond: Lange tijd verkreeg de cognitieve ontwikkeling van mensen meer aandacht dan de emotionele ontwikkeling. Hierdoor is er nog weinig onderzoek naar de rol van emotionele...Show moreSamenvatting Achtergrond: Lange tijd verkreeg de cognitieve ontwikkeling van mensen meer aandacht dan de emotionele ontwikkeling. Hierdoor is er nog weinig onderzoek naar de rol van emotionele intelligentie en een onderdeel daarvan dat betrekking heeft op emotieregulatie. In het bijzonder is er weinig onderzoek naar de emotionele intelligentie van kinderen met een autismespectrumstoornis (ASS), terwijl meer inzicht noodzakelijk is voor hun begeleiding. Doelstelling: Het doel van dit onderzoek is om bij te dragen aan het in kaart brengen van de emotionele intelligentie en emotieregulatie bij kinderen met ASS en kinderen met ASS en angst. Daarnaast wil dit onderzoek de invloed van kind- en gezinsfactoren op emotieregulatie beter in kaart brengen. Methode: Dit onderzoek richtte zich op kinderen van 4 tot en met 18 jaar met en zonder ASS en eventuele angst. De steekproef bestond uit 273 kinderen van reguliere, speciale en middelbare (basis)scholen uit Nederland. Hun ouders vulden op internet de Sociaal-Emotionele Vragenlijst (SEV) en de Vragenlijst Emotioneel Intelligentie Quotiënt (EIQ) in. Resultaten: Uit de SEV bleek dat er 41 kinderen waren met een indicatie voor ASS en angst (30 jongens en 11 meisjes), 30 kinderen met alleen een indicatie ASS (22 jongens en 8 meisjes) en 232 kinderen zonder indicatie van ASS (118 jongens en 114 meisjes). Autisme gaat gepaard met een verminderde emotionele intelligentie en emotieregulatie bij kinderen. Daarnaast gaat het ervaren van angst bij kinderen met ASS gepaard met een nog lagere emotionele intelligentie en emotieregulatie. Een laag opleidingsniveau van moeders verhoogt de kans op een verminderde emotieregulatie bij kinderen. De opleiding van de vader, gezinssamenstelling en leeftijd en sekse van het kind hadden geen effect. Conclusie: Kinderen met ASS ondervinden belemmeringen in de emotionele intelligentie en emotieregulatie. Daarnaast levert angst een extra beperking op voor zowel de emotionele intelligentie als de emotieregulatie. De beperkingen van autisme kunnen hierin een rol spelen, maar het is ook mogelijk dat stress hierbij een rol heeft. Aanbevolen wordt deze alternatieve hypothese verder te onderzoeken.Show less
In dit onderzoek zal ingegaan worden op de verschillen in emotionele intelligentie van kinderen met hyperactieve symptomen, impulsieve symptomen en symptomen van aandachtstekort van ADHD. De...Show moreIn dit onderzoek zal ingegaan worden op de verschillen in emotionele intelligentie van kinderen met hyperactieve symptomen, impulsieve symptomen en symptomen van aandachtstekort van ADHD. De steekproef (N = 422) bestaat uit 233 jongens en 189 meisjes in de leeftijd van vier tot achttien jaar. De gemiddelde leeftijd was 10.67 jaar (SD = 3.67). Om te onderzoeken of de kinderen de symptomen van ADHD vertonen zal er gebruik gemaakt worden van de Sociaal Emotionele Vragenlijst. Om de emotionele intelligentie in kaart te brengen zal er gebruik worden gemaakt van de Emotionele Intelligentie Quotiënt vragenlijst. Alle kinderen met symptomen van hyperactiviteit, impulsiviteit en aandachtstekort scoorden lager op emotionele intelligentie dan kinderen zonder deze symptomen. Dit kan verklaard worden doordat kinderen met deze symptomen druk zijn en weinig aandacht hebben voor de emoties van anderen. Ook hebben kinderen met symptomen van ADHD moeite met het verplaatsen in de ander, dit is belangrijk bij het herkennen van emoties. Meisjes scoorden hoger dan jongens op emotionele intelligentie en kinderen in de leeftijd van negen tot achttien jaar scoorden hoger dan jongere kinderen. Het type gezin waarin een kind opgroeit bleek niet van invloed te zijn op de emotionele intelligentie.Show less
In deze studie wordt de relatie tussen copingstijl en het gebruik van alcohol, drugs en sigaretten onderzocht. Daarnaast wordt gekeken naar de invloed van sociale steun, negatieve...Show moreIn deze studie wordt de relatie tussen copingstijl en het gebruik van alcohol, drugs en sigaretten onderzocht. Daarnaast wordt gekeken naar de invloed van sociale steun, negatieve levensgebeurtenissen, executieve functies en emotieregulatie op dit verband. Voor dit onderzoek zijn (N = 666) adolescenten en jong volwassenen gevraagd om vragenlijsten in te vullen. Voor de copingstijl zijn de scores op de Utrechtse Coping Lijst (UCL) gebruikt en voor dit onderzoek is een speciale vragenlijst opgesteld om het middelengebruik van de participanten in kaart te brengen. Uit de hiërarchische regressie-analyses die zijn uitgevoerd blijkt dat relatie tussen een passieve copingstijl en alcoholgebruik verklaard wordt door de executieve functies en sociale steun van een belangrijk persoon, familie en vrienden (F = 10.999 , p < .01). Individuen die meer alcohol drinken hebben gemiddeld meer problemen met de executieve functies, ervaren meer steun vanuit vrienden en minder steun vanuit familie en een belangrijk persoon. De relatie tussen een passieve copingstijl en drugs blijkt verklaard te worden door de executieve functies, negatieve levensgebeurtenissen en steun afkomstig van vrienden (F = 7.618 , p < .01). Individuen die meer drugs gebruiken hebben meer problemen met de executieve functies, maken meer negatieve levensgebeurtenissen mee en ervaren meer steun vanuit vrienden. Ook de relatie tussen een passieve copingstijl en sigarettengebruik wordt verklaard door co-variabelen, namelijk door executieve functies en negatieve levensgebeurtenissen (F = 12.352, p < .01). Individuen die meer sigaretten roken hebben meer problemen met de executieve functies en maken meer negatieve levensgebeurtenissen mee. Een actieve copingstijl blijkt wel een directe invloed te hebben op het roken van sigaretten (F = 6.173, p = .013). Wanneer er sprake is van een actieve copingstijl wordt er minder drugs gebruikt. Jongeren en adolescenten met een passieve copingstijl blijken dus een verhoogd risico te hebben op problematisch middelengebruik, ook al is deze relatie indirect. Door vroegtijdig interventies aan te bieden die gericht zijn op het verbeteren van de executieve functies, de band tussen ouders en kind en de sociale vaardigheden van jongeren kan mogelijk het problematisch middelengebruik op latere leeftijd voorkomen worden.Show less