This study examines the association between implicit gender stereotypes of fathers, children, and children’s problem behavior. The Implicit Association Task (IAT) was completed by fathers when...Show moreThis study examines the association between implicit gender stereotypes of fathers, children, and children’s problem behavior. The Implicit Association Task (IAT) was completed by fathers when their second born child was 4 years old, and when the child was 10 years old. The children completed the IAT when they were 10 years old. The Child Behavior Checklist was completed by both fathers and mothers to identify problem behavior when their child was 10 years old. The sample consisted of 148 Dutch families with high educational levels. There were no relations between the implicit gender stereotypes of fathers, the implicit gender stereotypes of children, and problem behavior of children. There was also no mediation by implicit gender stereotypes of 10-year-old children of the relations between implicit gender stereotypes of fathers when their child was 4 years old and problem behavior of the 10-year-old children. Lastly, there were no differences between boys and girls in the analysis named above. Only implicit gender stereotypes of fathers when their children were 4 years old were related to implicit gender stereotypes when their children were 10 years old, which shows stability of the gender stereotypes of fathers over a period of 6 years. The relation between gender stereotypes of fathers and children, and between problem behavior is probably related to environmental factors, such as peers, other family members, or to a combination of several factors.Show less
Doel van huidig onderzoek is inzicht krijgen in slaapproblemen, daaruit voortkomende gedragsproblemen, zowel internaliserende en externaliserende gedragsproblemen en welke rol het geslacht hier in...Show moreDoel van huidig onderzoek is inzicht krijgen in slaapproblemen, daaruit voortkomende gedragsproblemen, zowel internaliserende en externaliserende gedragsproblemen en welke rol het geslacht hier in speelt. Aan dit onderzoek hebben 98 kinderen meegedaan in de leeftijd van negen tot en met elf jaar (M = 10.51, SD = 0.78). De gebruikte onderzoeksinstrumenten zijn een drietal vragenlijsten, de Sleep Disturbance Scale for Children, waarmee slaapproblemen in kaart zijn gebracht (Bruni, et al., 1996). De Strenghts and Difficulties Questionnaire, aan de hand hiervan zijn de gedragsproblemen, zowel algemeen, internaliserend als externaliserend in kaart gebracht (Goedhart, Treffers & Widenfelt, 2003). Tot slot een algemene vragenlijst waarmee de kindkenmerken in kaart zijn gebracht. Conclusie van huidig onderzoek is dat er samenhang tussen slaapproblemen en gedragsproblemen zijn ( r = 0.36, p = .000). Daarnaast resulteren slaapproblemen bij jongens tot meer internaliserende gedragsproblemen (r = 0.37 p = .011) en resulteren slaapproblemen bij meisjes tot meer externaliserende gedragsproblemen (r = .33 p = .015). Een aantal vragen blijft onbeantwoord, echter huidig onderzoek wijst uit dat slaapproblemen en gedragsproblemen met elkaar samenhangen en verschillende uitkomsten hebben met betrekking tot het geslacht.Show less
Verschillende wetenschappelijke studies tonen een relatie aan tussen zwakke taalvaardigheden en verhoogd agressief gedrag. Er is echter nog geen onderzoek gedaan naar het niveau van taalvaardigheid...Show moreVerschillende wetenschappelijke studies tonen een relatie aan tussen zwakke taalvaardigheden en verhoogd agressief gedrag. Er is echter nog geen onderzoek gedaan naar het niveau van taalvaardigheid van jongens in de leeftijd van acht tot en met twaalf jaar met een disruptieve gedragsstoornis (DG). Dit onderzoek analyseert of jongens met DG verbaal zwakker zijn dan jongens zonder DG en daarom baat zouden hebben bij taalinterventies om hun probleemgedrag te verminderen. Zowel de DG-groep als de controlegroep bestond uit 34 jongens. Zij waren tussen de acht en twaalf jaar oud. Het agressieniveau in beide groepen werd gecontroleerd met de subschaal 'Agressief gedrag' van de Child Behavior Checklist 6-18. Verder werden de subtests 'Begrippen en aanwijzingen volgen', 'Zinnen formuleren' en 'Woordassociaties' van de Clinical Evaluation of Language Fundamentals 4-NL gebruikt om respectievelijk taalbegrip, taalproductie en verbale vloeiendheid te meten. De subtest ‘Woordkennis’ van de Wechsler Intelligence Scale for Children III-NL werd gebruikt om woordenschat te meten. De resultaten toonden geen verschil in niveau van taalbegrip, taalproductie, verbale vloeiendheid en woordenschat tussen de jongens met DG en zonder DG. Er is dus geen verband gevonden tussen taal en agressie. Wellicht waren er mediërende of modererende factoren die de resultaten hebben beïnvloed. Limitaties van deze studie waren dat de participanten alleen Noord- en Zuid- Holland vertegenwoordigden, de steekproeven klein waren, de ouders in de controlegroep hoger opgeleid waren, de leeftijdscategorie beperkt was en bijna de helft van de kinderen met DG in een eenoudergezin woonde.Show less
Background: Previous research indicates the necessity of investigating different moderators on the relation between sleep duration and behavior problems. Goal: Present study examines the influence...Show moreBackground: Previous research indicates the necessity of investigating different moderators on the relation between sleep duration and behavior problems. Goal: Present study examines the influence of temperament (effort control, negative affectivity, affiliativeness and extraversion) as a moderator on the relation between sleep duration and behavior problems, both internalizing and externalizing. Methods: 486 questionnaires have been completed. Mean age of the children was 10.49 (SD=0.97). Parents completed the Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ: Goodman, 2001), the Early Adolescent Temperament Questionnaire-Revised (EATQ-R: Muris & Meesters, 2009) and filled out a sleep diary. Results: There were no significant correlations between the interactions sleep duration and temperament and behavior problems. Temperament did not act as a moderator on the correlation between sleep duration and behavior problems. Between effort control and extraversion and internalizing behavior problems there was a significant negative correlation. Between negative affectivity and internalizing behavior problems the relation was positive. Externalizing behavior problems had a significant negative relation with effort control and a positive significant relation with negative affectivity. Conclusion: Aspects of temperament have connections with behavior problems, but not on the relation between sleep duration and behavior problems.Show less
In het voorliggende onderzoek is de relatie tussen ouderschap en gedragsproblemen bij kinderen tussen de zes en tien jaar onderzocht. Om een beeld te krijgen van ouderschap en gedragsproblemen is...Show moreIn het voorliggende onderzoek is de relatie tussen ouderschap en gedragsproblemen bij kinderen tussen de zes en tien jaar onderzocht. Om een beeld te krijgen van ouderschap en gedragsproblemen is bij 107 gezinnen een huisbezoek afgelegd, waarvan 99 gezinnen zijn gebruikt in de analyse. Voor de dataverzameling is er gebruik gemaakt van de MC-HOME, de APQ en de CBCL. Niet overeenkomstig met de bestaande literatuur is er uit de resultaten geen significante relatie tussen responsiviteit en gedragsproblemen, emotioneel klimaat en gedragsproblemen en ouderlijke betrokkenheid en gedragsproblemen gebleken. Daarnaast blijken er geen verschillen in gedragsproblemen te zijn tussen ouders die weinig zelfstandigheid stimuleren, gemiddeld zelfstandigheid stimuleren en veel zelfstandigheid stimuleren. Echter is uit bestaande literatuur gebleken dat kwalitatief ouderschap een belangrijke factor is in het al dan niet ontstaan van gedragsproblemen. De veronderstelling in het voorliggende onderzoek is met de gebruikte dataset moeilijk aan te tonen.Show less
Eerder onderzoek heeft aangetoond dat de thuisomgeving een belangrijk aspect is bij de ontwikkeling van gedragsproblemen. Echter weinig is bekend over de gezamenlijke invloed van omgevingsaspecten,...Show moreEerder onderzoek heeft aangetoond dat de thuisomgeving een belangrijk aspect is bij de ontwikkeling van gedragsproblemen. Echter weinig is bekend over de gezamenlijke invloed van omgevingsaspecten, zoals responsief ouderschap, emotioneel klimaat en stimulatie van zelfstandigheid op gedragsproblemen bij kinderen. In het huidig onderzoek wordt onderzocht hoe de relatie is tussen responsiviteit, emotioneel klimaat en stimulatie van zelfstandigheid en internaliserende en externaliserende gedragsproblemen bij kinderen tussen de zes en tien jaar. Bij 94 gezinnen en hun kinderen (M=8.01 jaar) zijn huisbezoeken afgelegd waarbij deze aspecten van de thuisomgeving en de mate van gedragsproblematiek zijn gemeten. Uit de regressieanalyses is gebleken dat er geen significante relatie bestaat tussen de variabelen responsiviteit, emotioneel klimaat en stimulatie van zelfstandigheid en internaliserende en externaliserende gedragsproblemen. Tevens bleken de variabelen geen verklarende factor te zijn voor internaliserende en externaliserende gedragsproblematiek. Ondanks dat er geen significante resultaten zijn gevonden, kan er niet geconcludeerd worden dat de onderzochte variabelen geen invloed hebben op de ontwikkeling van gedragsproblematiek. Daarom is het van belang om verder onderzoek te doen naar de invloed van de thuisomgeving op gedragsproblemen bij kinderen en het ontwikkelen van preventieve interventies om de thuisomgeving te verbeteren, zodat gedragsproblemen verminderen.Show less
Studies naar de onderliggende structuur van de relatie tussen een lage SES en gedragsproblemen zijn zeldzaam. Het doel van de huidige studie is om te bepalen of moederlijke depressie een...Show moreStudies naar de onderliggende structuur van de relatie tussen een lage SES en gedragsproblemen zijn zeldzaam. Het doel van de huidige studie is om te bepalen of moederlijke depressie een verklarende factor is van de relatie tussen een lage SES en gedragsproblemen. In totaal deden 107 gezinnen mee aan het onderzoek. Tijdens de huisbezoeken is data verzameld aan de hand van de CBCL, de NOSIK en de FASII. Uit de mediatieanalyse bleek moederlijke depressie niet als mediator fungeerde. Er werd geen significant verband gevonden voor zowel SES en moederlijke depressie en SES en gedragsproblemen. De relatie tussen moederlijke depressie en gedragsproblemen was wel significant. Deze resultaten benadrukken het belang van interventies op basis van moederlijke depressies.Show less
Gedragsproblemen hebben een negatieve invloed op de ontwikkeling van kinderen en jeugdigen. Diverse instellingen bieden behandeling aan kinderen en jeugdigen om gedragsproblemen te verminderen of...Show moreGedragsproblemen hebben een negatieve invloed op de ontwikkeling van kinderen en jeugdigen. Diverse instellingen bieden behandeling aan kinderen en jeugdigen om gedragsproblemen te verminderen of elimineren. In onderhavig onderzoek wordt het effect van behandeling onderzocht bij 180 kinderen en jeugdigen (5-16 jaar) met psychiatrische problematiek en gedragsproblemen die onder behandeling zijn (of waren) bij Zonnehuizen. De effectmeting gebeurt aan de hand van voor- en nametingen van gedragsproblemen met de Child Behavior Checklist (CBCL). Tevens wordt de relatie tussen het effect van behandeling en IQ, geslacht, leeftijd, internaliserende en externaliserende score op de voormeting onderzocht. Het landelijke project ‘ROM-ggz’ van GGZ Nederland schrijft effectmeting met de CBCL of de Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) voor. De verkregen gegevens worden onder andere gebruikt voor ‘benchmarking’, waarbij GGZ-instellingen onderling worden vergeleken en uitspraken worden gedaan over de kwaliteit van zorg. Zorgverzekeraars gebruiken de ‘benchmark’ gegevens voor hun zorginkoop en verkoopbeleid. In onderhavig onderzoek wordt onderzocht of gebruik van de CBCL voor effectmetingen geoorloofd is. De evaluatie van het gebruik van de CBCL wordt aangevuld met onderzoek naar de bruikbaarheid van de SDQ voor effectmetingen. Uit de resultaten van onderhavig onderzoek blijkt dat er sprake is van effect van behandeling. De scores op de CBCL ten tijde van de nameting zijn significant lager (en daarmee gunstiger) dan de scores op de voormeting. Er is sprake van een zwakke positieve relatie tussen het effect van behandeling en IQ. Tussen het effect van behandeling en de internaliserende en externaliserende score op de voormeting is er sprake van een zwakke negatieve relatie. Er zijn beperkingen in het gebruik van de CBCL voor effectmetingen gevonden. Tevens zijn er onvoldoende onderzoeken beschikbaar die de bruikbaarheid van de CBCL of de SDQ voor het meten van gedragsproblemen bij kinderen en jeugdigen met een verstandelijke beperking hebben onderzocht, waardoor er eigenlijk geen conclusies uit effectmetingen met de CBCL of de SDQ kunnen worden getrokken en de gegevens niet gebruikt zouden moeten worden voor ‘benchmarking’.Show less
Doel van dit onderzoek is het geven van inzicht in de relaties tussen het normbesef, psychosociale problemen, gedragsproblemen en pro-sociaal gedrag bij jongeren. Met behulp van een vragenlijst...Show moreDoel van dit onderzoek is het geven van inzicht in de relaties tussen het normbesef, psychosociale problemen, gedragsproblemen en pro-sociaal gedrag bij jongeren. Met behulp van een vragenlijst,samengesteld met o.a. Normbesef Vignetten en de SDQ (Strength and Difficulties Questionnaire), zijn de antwoorden van 483 jongeren tussen de 12 en 18 jaar op vier scholen van het Voortgezet Middelbaar Onderwijs in Zuid-Holland onderzocht. Uit dit onderzoek blijkt dat jongens een lager normbesef hebben dan meisjes en dat leeftijd geen samenhang vertoont met de mate van het normbesef. Daarnaast blijkt dat wanneer het normbesef lager is, de gedragsproblemen en normoverschrijdende gedragingen van jongeren vaker voorkomen. Ook blijkt een negatieve samenhang te bestaan tussen pro-sociaal gedrag en normbesef enerzijds en gedragsproblemen anderzijds. Er is geen moderatie (versterkend of verzwakkend) effect gevonden voor pro-sociaal gedrag op de relatie tussen normbesef en gedragsproblemen.Show less
Niet-westerse allochtone jongeren in Nederland kampen met meer psychische en gedragsproblemen vergeleken met autochtone jongeren. Naast individuele factoren speelt de sociale context een rol bij de...Show moreNiet-westerse allochtone jongeren in Nederland kampen met meer psychische en gedragsproblemen vergeleken met autochtone jongeren. Naast individuele factoren speelt de sociale context een rol bij de ontwikkeling van deze problematiek. De etnische samenstelling van de buurt speelt een rol bij ouderlijke acculturatie en kan daarmee een verband hebben met de opvoedstijl. In dit onderzoek is er gekeken in hoeverre de etnische samenstelling van de buurt in verband staat met psychische en gedragsproblemen onder niet-westerse allochtone jongeren in Nederland. Daarbij is er bij dit eventuele verband onderzocht of er sprake is van mediatie of moderatie door ouderlijke controle en responsiviteit. De data is verzameld op middelbare scholen in de regio Zuid-Holland aan de hand van de “Jongerenvragenlijst 2009-2010”. Uit de resultaten komt naar voren dat er geen sprake is van mediatie en moderatie door ouderlijke controle en responsiviteit. Er is een marginaal verband gevonden tussen de etnische samenstelling van de buurt en gedragsproblemen. Er is wel een verband gevonden tussen ouderlijke responsiviteit en psychische en gedragsproblemen en ouderlijke controle en psychische problemen. De resultaten suggereren dat de rol van de etnische samenstelling van de buurt klein is wanneer er gekeken wordt naar psychische en gedragsproblemen bij niet-westerse allochtone jongeren in Nederland.Show less
In dit onderzoek is het effect van speltraining op de gedragproblemen van jonge, laagfunctionerende kinderen met een klinische diagnose binnen het autismespectrum (ASS) onderzocht. Om het effect...Show moreIn dit onderzoek is het effect van speltraining op de gedragproblemen van jonge, laagfunctionerende kinderen met een klinische diagnose binnen het autismespectrum (ASS) onderzocht. Om het effect van speltraining op de gedragsproblemen te onderzoeken zijn er vragenlijsten met betrekking tot probleemgedrag afgenomen bij ouders (de VOG-O) en is er een speltraining uitgevoerd met zowel een voor- als een nameting. De onderzoeksgroep bestaat uit 60 kinderen onder de 10 jaar met een klinische ASS diagnose en met of zonder een verstandelijke beperking. Er is onderzocht of het probleemgedrag van deze kinderen afnam op de vijf verschillende probleemgedrag-subschalen en totaalschaal van de VOG-O en de hieruit voortvloeiende categorieën van Rutter (Specifieke gedragsproblemen bij autisme en Nietspecifieke gedragsproblemen).Show less
Doel: Bestuderen of er verschillen zijn in de mate van beheersing van adaptieve vaardigheden tussen jeugdigen zonder probleemgedrag, en jeugdigen met internaliserend en/of externaliserend...Show moreDoel: Bestuderen of er verschillen zijn in de mate van beheersing van adaptieve vaardigheden tussen jeugdigen zonder probleemgedrag, en jeugdigen met internaliserend en/of externaliserend probleemgedrag. En wat hierbij de mogelijke invloed is van leeftijd en sekse. Methode: De onderzoeksgroep bestaat uit 334 jongens en 211 meisjes van 9 tot 18 jaar, uit het basisonderwijs en middelbaar (beroeps-)onderwijs. Door ouders zijn twee vragenlijsten ingevuld. Met behulp van de SEV is bepaald of er sprake is van gedragsproblematiek, en door middel van de experimentele vragenlijst AVJ is het niveau van adaptieve vaardigheden bepaald. Resultaten: Binnen deze steekproef komt internaliserend probleemgedrag het meeste voor. Gemiddeld functioneren jeugdigen zonder probleemgedrag beter dan jeugdigen met probleemgedrag. Bij comorbiditeit is de beheersing van adaptieve vaardigheden het zwakst. Het grootste tekort voor jeugdigen met externaliserend en jeugdigen met comorbide probleemgedrag is gevonden in de ‘autonomie en zelfsturing’. Voor jeugdigen met internaliserend probleemgedrag is de vaardigheid ‘omgang met leeftijdsgenoten’ het zwakst. De adaptieve vaardigheden nemen toe tot 16 jaar, meisjes functioneren structureel beter dan jongens. Conclusie: De mate van beheersing van adaptieve vaardigheden verschilt tussen jeugdigen zonder probleemgedrag, internaliserend en/of externaliserend probleemgedrag. Leeftijd en sekse spelen in beperkte mate een rol. Voor de omgang en begeleiding van de jeugdigen met gedragsproblemen is het van belang rekening te houden met de specifieke tekorten.Show less