Het verhogen van het aantal vrouwen in topposities staat al lang op de politieke agenda en met streefcijfers voor publieke organisaties, moet uiteindelijk 50% van posities in de (sub)top worden...Show moreHet verhogen van het aantal vrouwen in topposities staat al lang op de politieke agenda en met streefcijfers voor publieke organisaties, moet uiteindelijk 50% van posities in de (sub)top worden bekleed door vrouwen (Ministerie voor Cultuur, Onderwijs en Wetenschap, 2022). Hiermee rijst de vraag of het verhogen van het aantal vrouwen in topposities genoeg verandering teweegbrengt in de emancipatie van vrouwen. Het probleem ligt namelijk niet bij de toename van vrouwen in topposities, maar bij de stereotypen van gedrag (Van Hinsberg, 2021). Er bestaat dan ook een verschil tussen mannelijke en vrouwelijke karaktereigenschappen en tussen mannelijk en vrouwelijk leiderschapsgedrag (Fletcher, 2004; Ibarra, Wittman, Petriglieri & V.Day, 2014; Eagly, 1997) Mannelijk leiderschap kenmerkt zich door een individualistische benadering en past goed bij een traditionele bureaucratische organisatie (Fletcher, 2004). Daarnaast worden een aantal gedragingen gedefinieerd die passen bij mannelijk leiderschap. Dit zijn onder andere het tonen van dominantie en assertiviteit (Eagly & Wood, 2016). Vrouwelijk leiderschap kenmerkt zich door gezamenlijk besluitvorming en past goed bij een organisatie waar gedeeld en verspreid leiderschap centraal staat (Fletcher, 2004). Ook bij vrouwelijk leiderschap horen gedragingen: dit zijn onder andere het tonen van onzelfzuchtigheid en emotionele expressiviteit (Eagly & Wood, 2016). In het begrijpen van bepaald gedrag speelt identiteit een belangrijke rol. Leiderschapsidentiteit kan helpen om leiderschapsgedrag te verklaren. Leiderschapsgedrag en leiderschapsidentiteit zijn dan ook nauw met elkaar verbonden (Ibarra et al., 2014). Eerder wetenschappelijk onderzoek heeft vastgesteld dat geslacht hierin een belangrijke rol speelt (Ibarra et al., 2014). In dit onderzoek is de invloed van geslacht op leiderschapsgedrag en leiderschapsidentiteit onderzocht. Het onderzoek werd uitgevoerd onder leiders en medewerkers van publieke organisaties afkomstig uit vier sectoren. Door middel van een MANCOVA-analyse en een regressieanalyse zijn de verbanden tussen geslacht, leiderschapsgedrag en leiderschapsidentiteit getoetst. Hierin is de invloed van geslacht op leiderschapsgedrag en leiderschapsidentiteit onderzocht. Ook is de invloed van leiderschapsgedrag op leiderschapsidentiteit onderzocht. Uit de analyses kon geen statistisch significant verband tussen de variabelen worden aangetoond.Show less
This longitudinal study provides insight into the factors that contribute to the development of self-esteem in international adoptees. The focus was on the role of early maternal sensitivity and...Show moreThis longitudinal study provides insight into the factors that contribute to the development of self-esteem in international adoptees. The focus was on the role of early maternal sensitivity and the experience of the adoptive status. The sample consisted of 128 Dutch adoptive families with a child from Sri Lanka, Korea or Colombia. A random group of 41 mothers received a video feedback intervention of three sessions aimed at promoting sensitivity. This intervention took place at home when the child was between 6 and 9 months old. The control group received a dummy intervention. Sensitivity was observed when the child was 12, 18, and 30 months. When the child was 7 years old the mother was interviewed about the child’s expressions of the wish to be white and the wish to be born from the adoptive mother rather than being adopted. The child reported on self-esteem at the age of 16. The results show that mothers who had received the video feedback intervention were more sensitive than mothers in the control group. There was no long-term effect of the intervention on self-esteem. There was neither a direct long-term relation between sensitivity and self-esteem nor a mediation by the experience of the adoptive status: there was no relation between sensitivity and the wishes and no relation between the wishes and self-esteem. A possible explanation for the lack of a relation is the long period between the measurements. Finally, we investigated whether sensitivity and the experience of adoptive status in interaction with the child’s gender or a shy temperament may predict self-esteem. There was a main effect of gender: boys had a significantly higher level of self-esteem than girls. Another trend effect was that early sensitivity of the mother and self-esteem in adolescents were positively related for girls, but negative for boys. The role of a sensitive adoptive mother may be different for sons and daughters, but this will have to be investigated in further research.Show less
Er is in de loop der jaren veel onderzoek gedaan naar verschillen in prestatiemotivatie tussen vrouwen en mannen bij adolescenten en volwassenen. Naar verschillen bij kinderen is veel minder...Show moreEr is in de loop der jaren veel onderzoek gedaan naar verschillen in prestatiemotivatie tussen vrouwen en mannen bij adolescenten en volwassenen. Naar verschillen bij kinderen is veel minder onderzoek gedaan. Deze studie richt zich dan ook op geslachtsverschillen in prestatiemotivatie bij kinderen in de leeftijd van acht tot twaalf jaar. Daarnaast is er gekeken naar de relatie tussen sociale wenselijkheid en geslacht. Ook is onderzocht of er sprake is van een relatie tussen de zelf- en ouderrapportage. Als laatste is gekeken in hoeverre leeftijd samenhangt met prestatiemotivatie. Aan deze studie deden 363 kinderen (M = 10.33, SD = 0.94) mee. Er is gebruik gemaakt van de Prestatiemotivatie Test voor Kinderen 2 en de Dimensions of Mastery Questionnaire voor ouders. Uit de resultaten van deze studie blijkt dat er geen geslachtsverschillen gevonden zijn bij prestatiemotivatie (t (316) = 0.88, p = .378) en sociale wenselijkheid (t (259) = 0.25, p = .807). Er is ook geen relatie aanwezig tussen de zelfrapportage en ouderrapportage. Als laatste is er een negatief verband gevonden tussen leeftijd en prestatiemotivatie wanneer het gerapporteerd werd door ouders, terwijl er sprake was van een positief verband tussen leeftijd en prestatiemotivatie bij de zelfrapportage. Men kan dus concluderen dat geslacht niet van invloed is op prestatiemotivatie bij deze jonge kinderen. Ook zijn er geen geslachtsverschillen bij sociale wenselijkheid aanwezig. Ouders en kinderen ervaren de omgeving anders, waardoor de ouders vinden dat hun kind minder gemotiveerd wordt naarmate hij of zij ouder wordt, terwijl juist de kinderen vinden dat hun prestatiemotivatie toeneemt met de leeftijd. Verder onderzoek is nodig om te onderzoeken hoe deze relaties daadwerkelijk in elkaar zitten.Show less
Doel van huidig onderzoek is inzicht krijgen in slaapproblemen, daaruit voortkomende gedragsproblemen, zowel internaliserende en externaliserende gedragsproblemen en welke rol het geslacht hier in...Show moreDoel van huidig onderzoek is inzicht krijgen in slaapproblemen, daaruit voortkomende gedragsproblemen, zowel internaliserende en externaliserende gedragsproblemen en welke rol het geslacht hier in speelt. Aan dit onderzoek hebben 98 kinderen meegedaan in de leeftijd van negen tot en met elf jaar (M = 10.51, SD = 0.78). De gebruikte onderzoeksinstrumenten zijn een drietal vragenlijsten, de Sleep Disturbance Scale for Children, waarmee slaapproblemen in kaart zijn gebracht (Bruni, et al., 1996). De Strenghts and Difficulties Questionnaire, aan de hand hiervan zijn de gedragsproblemen, zowel algemeen, internaliserend als externaliserend in kaart gebracht (Goedhart, Treffers & Widenfelt, 2003). Tot slot een algemene vragenlijst waarmee de kindkenmerken in kaart zijn gebracht. Conclusie van huidig onderzoek is dat er samenhang tussen slaapproblemen en gedragsproblemen zijn ( r = 0.36, p = .000). Daarnaast resulteren slaapproblemen bij jongens tot meer internaliserende gedragsproblemen (r = 0.37 p = .011) en resulteren slaapproblemen bij meisjes tot meer externaliserende gedragsproblemen (r = .33 p = .015). Een aantal vragen blijft onbeantwoord, echter huidig onderzoek wijst uit dat slaapproblemen en gedragsproblemen met elkaar samenhangen en verschillende uitkomsten hebben met betrekking tot het geslacht.Show less
De vaardigheid leesbegrip, belangrijk voor het opdoen van kennis, is onvoldoende ontwikkeld bij een deel van de middelbare scholieren. In dit onderzoek wordt gekeken naar een deel van de invloed...Show moreDe vaardigheid leesbegrip, belangrijk voor het opdoen van kennis, is onvoldoende ontwikkeld bij een deel van de middelbare scholieren. In dit onderzoek wordt gekeken naar een deel van de invloed van geslacht en/of het onderwijsniveau op leesbegrip bij . eerstejaarsleerlingen (N=77) van het VMBO-tl, Havo-Atheneum en Atheneum. Hun niveau en vooruitgang wordt gedurende zeven weken met de maze-taak, taak uit het leerlingvolgsysteem CBM, in kaart gebracht. Resultaten geven weer dat zowel geslacht (p>.05) als onderwijstype (p>.05) geen invloed hebben op de gemiddelde toename of vooruitgang op maze-scores. Ook is er geen interactie-effect tussen geslacht en onderwijstype (p>.05) en de gemiddelde toename. In het onderwijs zal individueel gekeken moeten worden of extra begeleiding nodig is, waar de maze-taak inzicht kan verschaffen. .Show less
Met dit onderzoek is er een antwoord gezocht op de onderzoeksvraag in hoeverre er een verschil bestaat in het normbesef tussen Nederlandse, Turks-Nederlandse en Turkse scholieren tussen de 12 en 18...Show moreMet dit onderzoek is er een antwoord gezocht op de onderzoeksvraag in hoeverre er een verschil bestaat in het normbesef tussen Nederlandse, Turks-Nederlandse en Turkse scholieren tussen de 12 en 18 jaar en of het geslacht van de jongeren daarbij een rol speelt. De onderzoeksgroep bestond in totaal uit 721 scholieren. Voor dit onderzoek hebben de Nederlandse scholieren (N = 322), de Turks-Nederlandse scholieren (N = 162) en de Turkse scholieren (N = 237) de Normbesef Vignetten ingevuld. Waarbij het behalen van een lage gemiddelde normscore overeenkomt met een hoog normbesef. Uit de resultaten is gebleken dat de Turkse scholieren verschillen in het normbesef van zowel de Turks-Nederlandse scholieren als de Nederlandse scholieren. Geslacht lijkt ook samen te hangen met normbesef. Er lijkt geen interactie-effect van land/herkomst en geslacht te bestaan voor het normbesef.Show less
Introductie. Het ontstaan van externaliserend probleemgedrag kan plaatsvinden vanaf de peutertijd. In deze masterscriptie is de invloed van emotionele beschikbaarheid van vaders en moeders op...Show moreIntroductie. Het ontstaan van externaliserend probleemgedrag kan plaatsvinden vanaf de peutertijd. In deze masterscriptie is de invloed van emotionele beschikbaarheid van vaders en moeders op probleemgedrag onderzocht, waarbij is bestudeerd of het geslacht en het temperament van het kind hierin een rol speelt. Daarnaast is de invloed van het hebben van een oudere broer of zus op de hoeveelheid probleemgedrag onderzocht. Methode. Externaliserend probleemgedrag is voor 43 eenjarige kinderen (23 jongens) gemeten met de Preschool Child Behavior Checklist (CBCL, Achenbach & Rescorla, 2000) en het temperament van het kind is bepaald met de subschaal activiteitenniveau van de Child Behavior Questionnaire (Rothbart, Ahadi, Hershey & Fisher, 2001). Beide ouders van het kind hebben deze vragenlijsten ingevuld. De emotionele beschikbaarheid van vaders en moeders in een vrijspelsituatie is geobserveerd en gecodeerd met de Emotional Availability Scales (EAS, Biringen, 2008).Show less
Introductie: Het verband tussen de emotionele beschikbaarheid in een ouder-kinddyade en een diversiteit aan kinduitkomsten onderstreept het belang van het verder onderzoeken van dit construct. In...Show moreIntroductie: Het verband tussen de emotionele beschikbaarheid in een ouder-kinddyade en een diversiteit aan kinduitkomsten onderstreept het belang van het verder onderzoeken van dit construct. In deze studie is onderzoek gedaan naar de invloed van het geslacht van zowel ouders als kinderen op de emotionele beschikbaarheid van ouder en kind. Daarnaast zijn de onderlinge relaties tussen vijf subdimensies van de vierde editie van de Emotional Availability Scales (EAS; Biringen, 2008) onderzocht en is geanalyseerd of het temperament van het kind van invloed is op de relatie tussen de ouder- en kinddimensies. Methode: De emotionele beschikbaarheid van 54 driejarige kinderen (26 jongens) en hun beide biologische ouders is gedurende een vrijspelsituatie bepaald. In dit onderzoek staan van de EAS drie ouderdimensies centraal, namelijk sensitiviteit, structurering en non-intrusiviteit, en twee kinddimensies, namelijk responsiviteit en het betrekken van de ouder door het kind. Het temperament van het kind is bepaald aan de hand van de subschalen activiteitenniveau, inhibitiecontrole, angst en troostbaarheid van de ‘Child Behavior Questionnaire’ (Rothbart, Ahadi, Hershey & Fisher, 2001) die beide ouders hebben ingevuld. Resultaten: De onderzoeksresultaten laten zien dat de emotionele beschikbaarheid niet verschilt tussen vaders en moeders en richting zonen en dochters. Binnen de ouder- en kinddimensies bestaan hoge correlaties, maar tussen de ouder- en kinddimensies zijn weinig significante correlaties aanwezig. Temperament, en met name activiteitenniveau, heeft voornamelijk in moeder-kinddyades een effect op de relatie tussen de drie ouderdimensies en doorgaans het betrekken van de ouder door het kind. Conclusie: Bij eventuele interventies om de emotionele beschikbaarheid in ouder-kinddyades te vergroten, dient volgens deze onderzoeksbevindingen niet alleen rekening gehouden te worden met de interactie tussen het temperament van het kind en eventuele gedragsveranderingen bij ouders op de emotionele beschikbaarheid van het kind, maar ook met het geslacht van het kind.Show less