De Raad voor de Kinderbescherming is een instantie die onder andere adviseert aan de rechter of er wel of geen contact tussen ouders en kinderen in gezag- en omgangszaken moet bestaan. Tot op heden...Show moreDe Raad voor de Kinderbescherming is een instantie die onder andere adviseert aan de rechter of er wel of geen contact tussen ouders en kinderen in gezag- en omgangszaken moet bestaan. Tot op heden bestaat er geen vast afwegingsschema met factoren die in overweging genomen moeten worden in dit advies. In dit adviesrapport is door middel van kwalitatief, verkennend onderzoek gekeken naar mogelijke factoren die een rol spelen bij dit advies. Tijdens twee focusgroepen zijn verschillende factoren aan bod gekomen. Aan de focusgroepen namen zowel gedragswetenschappers als raadsonderzoekers deel. De data van de focusgroepen is getranscribeerd en vervolgens gecodeerd in het programma Atlas.ti. De verschillende factoren werden gecodeerd op basis van codes verkregen uit literatuuronderzoek en verwachte codes. Vervolgens is tijdens de data-analyse gekeken hoe vaak deze codes voorkwamen en of er uitspraken konden worden gedaan over welke factoren meer van belang waren zijn. . De mening van het kind bleek de meest voorkomende factor en is tijdens de focusgroepen 29 keer benoemdIn elke casus wordt gefocust op het kind, waarbij lettend op in welke situatie en context het kind zich bevindt. Het is op basis van dit onderzoek nog niet vast te stellen of de professionals van de Raad hun keuze over het adviseren van contact op basis van een vast afwegingsschema kunnen maken. Wat vast staat is dat er altijd nauwlettend wordt gekeken naar wat voor een kind het beste is. Dit is afhankelijk van het kind en de context waarin het zich bevind. Met andere woorden, het leveren van maatwerk is daarom erg belangrijk. Het betrof een kleinschalig onderzoek met weinig deelnemers. Het was dus onmogelijk om een inclusief beeld te schetsen van alle factoren waar rekening mee gehouden moet worden. Wat uitsluitend kan worden vastgesteld op basis van dit adviesrapport, is dat vervolgonderzoek nodig is om het belang van verschillende factoren in kaart te brengen. Daarover kunnen op dit moment nog geen uitspraken over worden gedaan. Op basis van een vervolgonderzoek zou eventueel een vast afwegingsschema gerealiseerd kunnen worden.Show less
De Maatschappij tot Nut van het Algemeen stelde in 1896 een onderzoekscommissie aan die de kinderbescherming in Nederland en in het buitenland onderzocht. Aan de hand van dit onderzoek stelde de...Show moreDe Maatschappij tot Nut van het Algemeen stelde in 1896 een onderzoekscommissie aan die de kinderbescherming in Nederland en in het buitenland onderzocht. Aan de hand van dit onderzoek stelde de Nutscommissie verbeteringen voor betreffende de wetgeving ter bescherming van verwaarloosde kinderen. Dit rapport was de aanzet tot oprichting van de Nederlandsche Bond tot Kinderbescherming. De Nutscommissie gebruikte, tijdens het opstellen van de verbeteringen, de termen kindermishandeling en seksueel misbruik niet, terwijl anti-cruelty societies in Engeland, de Verenigde Staten en Duitsland de bescherming van kinderen tegen mishandeling en seksueel misbruik op de voorgrond zetten. Deze scriptie geeft antwoord op de vraag waarom de termen kindermishandeling en seksueel misbruik geen rol speelden in het discours over kinderbescherming binnen de Maatschappij tot Nut van het Algemeen.Show less
Het terugplaatsen van pleegkinderen naar hun gezin van herkomst verloopt niet altijd positief. Ongeveer één derde van deze kinderen wordt na terugplaatsing opnieuw uit huis geplaatst. Het opnieuw...Show moreHet terugplaatsen van pleegkinderen naar hun gezin van herkomst verloopt niet altijd positief. Ongeveer één derde van deze kinderen wordt na terugplaatsing opnieuw uit huis geplaatst. Het opnieuw uit huis plaatsen van kinderen kan negatieve gevolgen hebben voor hun ontwikkeling. Besluitvorming speelt een cruciale rol bij het wel of niet terugplaatsen van kinderen naar hun gezin van herkomst. In dit onderzoek is aan de hand van de gegevens uit 130 cliëntdossiers bij Bureau Jeugdzorg Rotterdam, Eindhoven en Amsterdam de besluitvorming rondom het terugplaatsen van pleegkinderen geanalyseerd. Uit de resultaten komt naar voren dat zowel aan een uithuisplaatsing als aan een terugplaatsing hoofdzakelijk ouder- en gezinsfactoren ten grondslag liggen. Kindfactoren en daarmee ook de interactie tussen de ouder(s) en het kind spelen slechts een zeer beperkte rol in de besluitvorming. Ook is er sprake van verschillen tussen de criteria die verschillende Bureaus Jeugdzorg in den landen hanteren. Daarnaast blijkt dat kinderen die, na terugplaatsing, opnieuw uit huis geplaatst worden relatief korter in hun eerste pleeggezin hebben gewoond, dan kinderen die niet opnieuw uit huis geplaatst worden. Ook blijkt dat kinderen die bij één ouder teruggeplaatst zijn, gemiddeld vaker uit huis geplaatst worden, dan kinderen die teruggeplaatst zijn bij hun beide ouders. Tevens blijkt dat wanneer een gezinsvoogd twijfelt over het terugplaatsen van het kind dit een negatieve invloed heeft op het totaal aantal keren dat het kind uit huis wordt geplaatst in zijn leven. Tenslotte blijkt het toetsen van terugplaatsingen door de Raad voor de Kinderbescherming (nog steeds) onvoldoende te verlopen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in dit onderzoek slechts bij 34% het besluit tot terugplaatsing getoetst. Deze toetsing vond in 77% van de gevallen achteraf plaats, waardoor het risico op onzorgvuldig terugplaatsen van kinderen aanwezig blijft.Show less