Deze scriptie onderzoekt de naoorlogse politieke consensus tussen de Labour Partij en de Conservatieve Partij in het Verenigd Koninkrijk, welke na de Tweede Wereldoorlog een ongekende intensiteit...Show moreDeze scriptie onderzoekt de naoorlogse politieke consensus tussen de Labour Partij en de Conservatieve Partij in het Verenigd Koninkrijk, welke na de Tweede Wereldoorlog een ongekende intensiteit heeft bereikt. Het onderzoek omvat een analyse van de consensus tussen de politieke partijen die zich ontwikkelde tussen 1945 en 1967. Er wordt specifiek gekeken naar de voortzetting en reconstructie van deze consensus na de Suez-crisis van 1956, in relatie tot het koloniale en defensiebeleid ten aanzien van de Britse kolonie Aden tot aan de onafhankelijkheid in 1967. De studie benadrukt de complexiteit en nuances die inherent zijn aan de politieke verhoudingen in het naoorlogse Verenigd Koninkrijk, en onderstreept de noodzaak van een analyse om het concept van consensus te evalueren. Door een herwaardering van de rol van de Suez-crisis en de daaruit voortvloeiende veranderingen binnen het defensie- en koloniale beleid, wordt een vernieuwende blik geworpen op de invloed van deze crisis op de politieke consensus. De kolonie Aden fungeert als casestudy binnen het onderzoek, en er wordt uitgebreid gebruik gemaakt van de Britse Defence White Papers als primaire bronnen van informatie. Deze dissertatie draagt bij aan het academische debat over de veranderlijke aard van de Britse strategische belangen en beleidsvorming, en bevordert tevens een diepgaander inzicht in de Britse buitenlandse politiek.Show less
De Vereeniging Jan Pieterszoon Coen was een tot dusver weinig onderzochte vereniging die tussen 1925-1938 studiereizen organiseerde voor jongeren en leraren met als doel het vergroten van de...Show moreDe Vereeniging Jan Pieterszoon Coen was een tot dusver weinig onderzochte vereniging die tussen 1925-1938 studiereizen organiseerde voor jongeren en leraren met als doel het vergroten van de interesse in Nederland naar de kolonie. Dit initiatief was bedacht door de toenmalige directeur van de Koninklijke/Shellgroep Henri Deterding. De deelnemers van de reizen deelden hun ervaringen en meningen in rapporten. Deze rapporten zijn bewaard gebleven en geven weer hoe de deelnemers, ook wel 'Deterdingers' genoemd, tijdens hun reis werden overtuigd van het belang van de kolonie. Dit onderzoek gaat over het perspectief van de Deterdingers en hoe dit perspectief is te plaatsen binnen de Ethische Politiek.Show less
Maria Vlier, een Paramaribose niet-witte vrouw, en Julien Wolbers, een Nederlandse abolitionist, schreven kort voor de afschaffing van de slavernij in 1863 ieder een geschiedenis van Suriname. Hun...Show moreMaria Vlier, een Paramaribose niet-witte vrouw, en Julien Wolbers, een Nederlandse abolitionist, schreven kort voor de afschaffing van de slavernij in 1863 ieder een geschiedenis van Suriname. Hun boeken werden al gauw beschouwd als grondleggers van de geschiedenis van Suriname. Deze scriptie toont enerzijds hoe twee buitenstaanders van de gevestigde orde hun plek vonden in het zich nog ontwikkelende wetenschappelijke veld van koloniale kennis en geschiedschrijving. Anderzijds toont het hoe zowel de inhoud als de ontvangst van hun werk van elkaar verschilden door de verschillende achtergronden en opvattingen van de auteurs.Show less
Bachelor thesis | Film- en literatuurwetenschap (BA)
closed access
Deze scriptie bespreekt hoe Adichie een zwart, vrouwelijk perspectief biedt op gebeurtenissen in de roman, gekoppeld aan racisme, gender en klasse. Door middel van de hoofdpersoon Ifemelu worden er...Show moreDeze scriptie bespreekt hoe Adichie een zwart, vrouwelijk perspectief biedt op gebeurtenissen in de roman, gekoppeld aan racisme, gender en klasse. Door middel van de hoofdpersoon Ifemelu worden er tegengeluiden tegen heersende stereotypen in de roman besproken.Show less
Wat waren de heersende opvattingen over de inheemse bevolking en de staatsindeling onder de VOC-dienaren in Nederlands-Indië? Was dit beeld hetzelfde aan de Malabarkust of bijvoorbeeld op Ceylon,...Show moreWat waren de heersende opvattingen over de inheemse bevolking en de staatsindeling onder de VOC-dienaren in Nederlands-Indië? Was dit beeld hetzelfde aan de Malabarkust of bijvoorbeeld op Ceylon, of verschillende deze regio's juist sterk met elkaar? Met andere woorden, wat was het heersende vertoog binnen de VOC? De hoofdvraag die centraal zal staat is hoe Rijcklof Volkckertsz van Goens aankeek tegen de Aziatische hoven en hoe dat ter uiting kwam in zijn beleid in de jaren 1648-1675. Door eerst Rijcklof Volckertsz van Goens te behandelen zal er een eerste stap gezet worden in een groter onderzoek. Dit onderzoek dient als een aanzet tot verder onderzoek naar het prekoloniale Nederlandse vertoog over Azië binnen de VOC. Centraal staan de theoriën van Ann Laura Stoler en Edward Saïd. Hiermee gebruikt deze scriptie twee postkoloniale theorieën, om het prekoloniale vertoog van Rijcklof van Goens te bepalen.Show less
In dit onderzoek stond de volgende vraag centraal: Hoe was de interactie van de lokale bevolking van Sri Lanka met de Nederlandse koloniale instituties en rechtsnormen op het gebied van...Show moreIn dit onderzoek stond de volgende vraag centraal: Hoe was de interactie van de lokale bevolking van Sri Lanka met de Nederlandse koloniale instituties en rechtsnormen op het gebied van huwelijkszaken in 1763 en 1764? In het eerste hoofdstuk was de Sri Lankaanse historische context beschreven aan de hand van secundaire literatuur. Door haar komst op Sri Lanka had de VOC het handelsmonopolie op kaneel overgenomen van de Portugezen. Onder de VOC reikte het kolonialisme verder dan alleen de handel; de Nederlanders oefenden door lokale instituties overheidsmacht uit. De Scholarchale Vergadering, die toezicht hield op het werk van de schoolmeesters en fungeerde als een civiele rechtbank, was zo’n institutie. De tweeledige rol van deze schoolmeesters – het verzorgen van het onderwijs en het bijhouden van de schoolthombo’s – maakten hen de ogen en oren van de VOC op het zuidwestelijke platteland. Zo kon de VOC tot op lokaal niveau invloed uitoefenen bij de Sri Lankaanse bevolking. Het tweede hoofdstuk richtte zich op het al bestaande lokale gewoonterecht rond het thema huwelijk en de interactie van de koloniale rechtsnormen en -orde met de lokale praktijk op dit punt. Er werd in secundaire literatuur gevonden dat de lokale bevolking zich vaak vasthield aan eigen huwelijksgewoonten; zij kenden het verband niet tussen een legale status en een huwelijk of een kind. Koloniale instellingen werden vaak verward met het eigen gewoonterecht en zo werden deze koloniale instellingen, zoals de vereiste twee stappen tot een legaal huwelijk, halfslachtig nageleefd. Sancties op het overtreden van de koloniale verordeningen werden vaak niet gehandhaafd en de Nederlanders sloten hun ogen voor lokale praktijken. De voorkeur van de VOC ging uit naar economische winst boven moralistische integriteit. In het derde hoofdstuk zijn de notulen van de Scholarchale Vergadering in Galle van de jaren 1763 en 1764 doorgespit. Het inside-out perspectief is hierbij in acht genomen: wat bewoog de lokale bevolking om huwelijkszaken aan een koloniale rechtsinstitutie, waar andere rechtsnormen golden, voor te leggen? De acht huwelijkszaken gevonden in deze twee jaar wijzen erop dat binnen de huwelijkspraktijk van de lokale bevolking het lokale gewoonterecht nog sterk de overhand behield ten opzichte van de koloniale rechtsnormen. Zodra er echter een persoonlijk voordeel te halen viel via koloniale juridische instituties wist de lokale bevolking deze te vinden – zo ook de Scholarchale Vergadering. Degenen die voor de Scholarchale Vergadering verschenen met een verzoek leken de koloniale rechtsnormen niet te verwarren met het eigen gewoonterecht: er bestond een bewustzijn van de juridische voordelen die hun verzoek met zich meebracht. Deze bevinding wijkt af van de secundaire literatuur. Pas als deze voordelen van toepassing waren werd er echter meegebogen in de koloniale rechtsnormen. De aanklagers hadden vaak voldoende – en in een enkel geval ontoereikende – kennis van de koloniale rechtsorde om te weten dat zij via de Scholarchale Vergadering voor hun eigen belang konden opkomen en hoe zij dit konden doen aan de hand van koloniale wetten en instellingen. Rupesinghe vond in haar studie van de Landraden dat de lokale bevolking deze koloniale instituties wist te consulteren uit eigenbelang. De bevindingen in dit onderzoek zijn in overeenstemming daarmee. Door naar de koloniale bureaucratie te gaan met onderlinge geschillen legitimeerde de lokale bevolking de macht van de VOC op het eiland, zoals Alicia Schrikker stelde.Show less
Gedurende het interbellum vond er een stormachtige groei van politieke activiteiten in Nederlands-Indië plaats. Studenten speelden een belangrijke rol in het populariseren van 'nieuwe' ideologieën...Show moreGedurende het interbellum vond er een stormachtige groei van politieke activiteiten in Nederlands-Indië plaats. Studenten speelden een belangrijke rol in het populariseren van 'nieuwe' ideologieën zoals nationalisme en communisme. De Egyptische stad Caïro was een belangrijke bestemming voor studenten afkomstig uit Nederlands-Indië. In de periode na de Eerste Wereldoorlog groeide het aantal Indonesische studenten in Caïro hard. In de stad kwamen deze studenten in aanraking met nieuwe ideeën en leeftijdsgenoten uit andere delen van de islamitische wereld. Hoe keken de diplomatieke vertegenwoordigers van de Nederlandse staat naar de politieke activiteiten van de Indonesische studenten in Caïro?Show less
MA thesis Colonial and Global History. Onderzoek naar het het rekruteren van Papoeasoldaten door het Nederlandse gouvernement. Bijzondere aandacht voor de periode 1949-1963.
Dit werk gaat in op de mondiale positie van koloniaal Suriname ten tijde van de negentiende eeuw. Dit onderzoek betoogt dat Suriname in deze periode niet enkel benaderd kan worden als een...Show moreDit werk gaat in op de mondiale positie van koloniaal Suriname ten tijde van de negentiende eeuw. Dit onderzoek betoogt dat Suriname in deze periode niet enkel benaderd kan worden als een Nederlandse kolonie. Door de aandacht te vestigen op de verschillende mondiale verbindingen die Suriname aan andere Amerikaanse en Europese gebieden verbond, wordt aangetoond dat Suriname meer was dan een Nederlands bezit. Door in te gaan op het beheer van de plantage, de wijze waarop religieus onderwijs op de Surinaamse plantages tot stand kwam en de verbinding tussen Noord-Amerika en Suriname wordt een verdere poging gedaan om de relatie tussen Suriname en Nederland binnen de historiografie verder te 'dekoloniseren'. Het mondiale perspectief dat in dit werk wordt geboden, waarin voornamelijk aandacht is voor niet-koloniale invloeden op de Surinaamse kolonie, moet er uiteindelijk voor zorgen dat de koloniale verhouding tussen Suriname en Nederland verder verdwijnt in historisch onderzoek. Suriname was een Nederlandse kolonie, maar bestond tegelijkertijd binnen een groot, mondiaal netwerk. Om deze omgeving te benaderen, wordt in dit onderzoek de term 'Caraïbisch-koloniale netwerk' geïntroduceerd.Show less
Volgens Tony Ballantyne heeft het christendom een betwiste maar belangrijke plaats in het hart van het Britse imperium en de imperiale cultuur. In een essay over de Britse kolonisatie van Nieuw...Show moreVolgens Tony Ballantyne heeft het christendom een betwiste maar belangrijke plaats in het hart van het Britse imperium en de imperiale cultuur. In een essay over de Britse kolonisatie van Nieuw Zeeland concludeert Ballantyne dat die kolonisatie gepresenteerd werd als een vorm van humanitaire interventie, ingegeven door morele en politieke motieven en retoriek van de zending. Dit relatief nieuwe perspectief op kolonialisme is voor het Nederlands kolonialisme nog niet in toegepast in onderzoek. Dit onderzoek is een eerste stap in die richting. Aan de hand van het tijdschrift van het Nederlandsch Zendelinggenootschap is onderzocht hoe zendelingen de zending en het kolonialisme rechtvaardigden naar de achterban toe, in de jaren ’30 van de negentiende eeuw, vergeleken met de jaren ’80 van de negentiende eeuw. Het onderzoek neemt ook plaats in het bredere historiografische debat over New Imperial History, door juist geen politiek, bestuurlijk of militair perspectief te nemen. Het eerste hoofdstuk focust op de context waarin het NZG opereerde en hoe het NZG zelf in elkaar zat. Daaruit blijkt dat de duale missie van het verspreiden van geloof en 'beschaving' al van het begin aanwezig was. In het tweede en derde hoofdstuk zijn per periode verschillende thema's uitgewerkt. Voor de jaren dertig zijn dat werving en ideaalbeeld van zendelingen, ziekte en overlijden en interactie met de lokale bevolking. De thema's van de jaren tachtig zijn werving en ideaalbeeld van zendelingen, scholing en financiële oproepen. De analyses van deze onderwerpen in de maandberichten demonstreren dat het NZG een retoriek toepaste in de maandberichten die continu diende om in de eerste plaats de zending te rechtvaardigen. In de tweede plaats lag de nadruk op het belang van 'ontwikkeling en beschaving' van de lokale volkeren. Deze argumentatie zorgde onder andere voor het oprichten van scholen die later werden overgenomen door de Nederlandse overheid. Deze scholen waren een teken van de aanloop naar de Ethische Politiek.Show less
In deze masterscriptie wordt onderzocht hoe Nederlands West-Indië door een invloedrijke laag van de Nederlandse samenleving werd gezien en welke invloed dit beeld had op het Nederlandse nationaal...Show moreIn deze masterscriptie wordt onderzocht hoe Nederlands West-Indië door een invloedrijke laag van de Nederlandse samenleving werd gezien en welke invloed dit beeld had op het Nederlandse nationaal bewustzijn van deze groep in de periode van 1865 tot 1920. Met deze invloedrijke laag van de samenleving wordt zowel de Nederlandse regering en het parlement bedoeld als de Nederlandse elite die via particuliere initiatieven de verkoop van West-Indië probeerde tegen te houden of het belang van Nederlands West-Indië verdedigden. De discussie of West-Indië wel of niet verkocht moest worden, werd sinds 1865 in de Nederlandse regering en het parlement gevoerd. Na 1900 werd de verkoopkwestie niet meer door ministers en Kamerleden besproken, maar door hoogopgeleide mannen die werkervaring hadden opgedaan in de West-Indische koloniën. De focus ligt in deze scriptie op het eerste kwart van de twintigste eeuw toen de discussie omtrent de verkoop van West-Indië door deze hoogopgeleide groep mannen werd gevoerd. Aan de hand van de argumenten die in de verkoopkwestie over West-Indië naar voren werden gebracht, zal duidelijk worden hoe een Nederlandse elite in Nederland toentertijd de Nederlandse cultuur zag en welke rol de koloniën hierin speelden.Show less