Jongeren en jongvolwassenen in Nederland gebruiken vele verschillende middelen, van alcohol tot harddrugs. Iedereen heeft zijn eigen motieven voor het gebruik. Het huidige onderzoek had als doel te...Show moreJongeren en jongvolwassenen in Nederland gebruiken vele verschillende middelen, van alcohol tot harddrugs. Iedereen heeft zijn eigen motieven voor het gebruik. Het huidige onderzoek had als doel te onderzoeken of de motieven onderliggend aan middelengebruik verschillen tussen Nederlandse jongeren en jongvolwassenen en jongeren en jongvolwassenen met een niet-Nederlandse achtergrond. Eveneens werd de invloed van leeftijd en geslacht onderzocht. De steekproef bestond uit 825 participanten in de leeftijd van 13 tot en met 30 jaar oud (M = 21.6, SD = 3.1). Gegevens over het middelengebruik, motieven, etnische achtergrond, leeftijd en geslacht zijn verkregen door middel van zelfrapportage. Over de data zijn verschillende multivariate variantieanalyses (MANOVA) uitgevoerd. De etnische achtergrond bleek van invloed te zijn op het Sociability-motief, F(1,816) = 4.04, p = .045, Nederlandse participanten scoorden hierop hoger dan niet-Nederlandse participanten. Daarnaast werd een effect gevonden op het Tension Reduction-motief, F(1,816) = 6.34, p = .012, waarbij niet-Nederlandse participanten hogere scores hadden. Ook het geslacht bleek van belang bij dit laatstgenoemde motief, F(1,816) = 9.96, p = .002, mannen scoorden hoger dan vrouwen. Een interactie-effect is gevonden voor etniciteit en geslacht tezamen op het Sociability-motief, F(1,816) = 4.09, p = .044, vrouwen van niet-Nederlandse afkomst hadden lagere scores op deze schaal dan vrouwen van Nederlandse afkomst. Voor de verschillen tussen de Nederlandse en niet-Nederlandse participanten bleek een islamitische achtergrond een belangrijke verklarende factor te zijn. Verkregen gegevens kunnen ingezet worden in toekomstige interventies, waar steeds effectiever gebruik gemaakt wordt van internet om grote groepen jongeren te bereiken en te helpen.Show less
Deze studie onderzoekt de rol van normbesef in de samenhang tussen middelengebruik en externaliserend probleemgedrag. De steekproef omvatte 142 Zuid-Hollandse leerlingen (jongens en meisjes tussen...Show moreDeze studie onderzoekt de rol van normbesef in de samenhang tussen middelengebruik en externaliserend probleemgedrag. De steekproef omvatte 142 Zuid-Hollandse leerlingen (jongens en meisjes tussen 16-18 jaar op vmbo-t/havo/vwo-scholen). De door de scholieren ingevulde vragenlijst bestond uit een Vragenlijst Middelengebruik gebruikt door het Trimbos-instituut, de Normbesef Vignetten en de SDQ. Uit de mediatieanalyse volgens Preacher en Hayes (2004) blijkt dat normbesef geen mediërende functie heeft voor de samenhang tussen middelengebruik en externaliserend probleemgedrag. Er is ook geen sprake van moderatie. Dit onderzoek onderbouwt het verhogen van de leeftijd waarop alcohol gekocht en gebruikt mag worden naar 18 jaar of ouder. Interventies die ingrijpen op normbesef hebben vermoedelijk weinig invloed op de relatie tussen alcohol- en drugsgebruik en externaliserend probleemgedrag.Show less
In deze studie wordt de relatie tussen copingstijl en het gebruik van alcohol, drugs en sigaretten onderzocht. Daarnaast wordt gekeken naar de invloed van sociale steun, negatieve...Show moreIn deze studie wordt de relatie tussen copingstijl en het gebruik van alcohol, drugs en sigaretten onderzocht. Daarnaast wordt gekeken naar de invloed van sociale steun, negatieve levensgebeurtenissen, executieve functies en emotieregulatie op dit verband. Voor dit onderzoek zijn (N = 666) adolescenten en jong volwassenen gevraagd om vragenlijsten in te vullen. Voor de copingstijl zijn de scores op de Utrechtse Coping Lijst (UCL) gebruikt en voor dit onderzoek is een speciale vragenlijst opgesteld om het middelengebruik van de participanten in kaart te brengen. Uit de hiërarchische regressie-analyses die zijn uitgevoerd blijkt dat relatie tussen een passieve copingstijl en alcoholgebruik verklaard wordt door de executieve functies en sociale steun van een belangrijk persoon, familie en vrienden (F = 10.999 , p < .01). Individuen die meer alcohol drinken hebben gemiddeld meer problemen met de executieve functies, ervaren meer steun vanuit vrienden en minder steun vanuit familie en een belangrijk persoon. De relatie tussen een passieve copingstijl en drugs blijkt verklaard te worden door de executieve functies, negatieve levensgebeurtenissen en steun afkomstig van vrienden (F = 7.618 , p < .01). Individuen die meer drugs gebruiken hebben meer problemen met de executieve functies, maken meer negatieve levensgebeurtenissen mee en ervaren meer steun vanuit vrienden. Ook de relatie tussen een passieve copingstijl en sigarettengebruik wordt verklaard door co-variabelen, namelijk door executieve functies en negatieve levensgebeurtenissen (F = 12.352, p < .01). Individuen die meer sigaretten roken hebben meer problemen met de executieve functies en maken meer negatieve levensgebeurtenissen mee. Een actieve copingstijl blijkt wel een directe invloed te hebben op het roken van sigaretten (F = 6.173, p = .013). Wanneer er sprake is van een actieve copingstijl wordt er minder drugs gebruikt. Jongeren en adolescenten met een passieve copingstijl blijken dus een verhoogd risico te hebben op problematisch middelengebruik, ook al is deze relatie indirect. Door vroegtijdig interventies aan te bieden die gericht zijn op het verbeteren van de executieve functies, de band tussen ouders en kind en de sociale vaardigheden van jongeren kan mogelijk het problematisch middelengebruik op latere leeftijd voorkomen worden.Show less