Samenvatting In Suriname was de taalsituatie in het verleden heel anders dan het anno 2022 is. In de pre-koloniale periode waren er alleen Inheemse talen aanwezig. De Europese kolonisatie,...Show moreSamenvatting In Suriname was de taalsituatie in het verleden heel anders dan het anno 2022 is. In de pre-koloniale periode waren er alleen Inheemse talen aanwezig. De Europese kolonisatie, slavernij uit West-Afrika en Aziatische immigratie hebben ertoe geleid dat er Europese, West-Afrikaanse en Aziatische talen naar Suriname werden meegenomen. Door contact tussen verschillende talen ontstonden er pidgins, creooltalen en koinè. Er zijn twee dominante talen in Suriname die een sterke invloed hebben op alle andere talen namelijk: het Nederlands (thans Surinaams-Nederlands) en het Sranan. Het Nederlands is sinds de kolonisatie de officiële taal van Suriname en het Sranan –ontstaan uit Europese en West-Afrikaanse talen—is de lingua franca van Suriname. Het Sarnámi, ook koinè genoemd, is ontstaan in Suriname uit Indo-Arische talen van Noord-India: Bhojpuri, Awadhi, Magadhi en Maithili, die door Brits-Indische immigranten werden gesproken. Thans is het Sarnámi –Caribische Hindustani genoemd— één van de Surinaamse talen die gesproken wordt door de Hindostanen. In Suriname is het Sarnámi beïnvloed door twee dominante talen namelijk: het Nederlands en Sranan. In deze scriptie zijn twee onderzoeken beschreven namelijk: een literatuuronderzoek en een empirisch onderzoek. In het literatuuronderzoek zijn drie aspecten van het Sarnámi belicht: de geschiedenis, situatie, huidige status en belangrijke kenmerken van het Sarnámi. In het empirisch onderzoek zijn taalkundige verschijnselen onderzocht van drie generaties Sarnámi-sprekers in Nickerie: jongeren, tussengroep en ouderen. Aan de hand van gesproken taal, die uit een combinatie van het Sarnámi en het Surinaams-Nederlands bestaat, wordt daarom gepoogd nieuw licht te werpen op de taalkundige verschillen tussen de drie generaties sprekers. Er is een corpus opgesteld bestaande uit het taalgebruik in drie uur aan geluidsopnames, wat in totaal tot 83 deelnemers en 27320 woorden leidde. Deze geluidsopnames zijn woordelijk getranscribeerd. Vervolgens is de tweede onderzoeksvraag onderzocht, waarbij de kwantitatieve en de kwalitatieve analyse zijn uitgevoerd. Deze analyses focussen eerst op twee syntactische kenmerken van de Sarnámi-sprekers: het gebruik van het aantal Nederlandse en Sarnámi-voegwoorden en de voegwoorden maar en want, en het gebruik van het tweetalig samengestelde werkwoord kare in combinatie met Nederlandse en Sarnámi-werkwoorden. Ook zijn in dit onderzoek twee morfologische kenmerken geanalyseerd in de fragmenten van de sprekers namelijk: het voorkomen van de suffixen -wá, -iyá, -auná, -wál(á) met Nederlandse en Sarnámi-woorden en de volledige en gedeeltelijke reduplicatie, gevormd met Nederlandse en Sarnámi-woorden. Uit het literatuuronderzoek blijkt dat het Sarnámi uit Noord-Indiase talen is ontstaan, die de Britse immigranten hadden meegenomen. Sinds het ontstaan en tot heden is het Sarnámi het sterkst beïnvloed door het Surinaams-Nederlands, daar het Sarnámi vanaf het begin een taal is met een laag prestige (L-taal) ten opzichte van het Nederlands dat een hoog prestige (H-taal) heeft. Het Sarnámi heeft behalve een eigen klanksysteem—klinkers en medeklinkers— ook bepaalde syntactische en morfologische kenmerken. Het empirisch onderzoek laat zien dat er verschillen zijn in de syntactische kenmerken tussen de drie gegroepeerde Sarnámi-sprekers. De tussengroep gebruikt de meeste Nederlandse voegwoorden, waarbij het percentage van de voegwoorden maar en want het hoogst is. De ouderen hebben de meeste Sarnámi-voegwoorden in het corpus. Het percentage van het tweetalig samengestelde werkwoord met kare in combinatie met Nederlandse woorden is het hoogst bij de jongeren, terwijl het werkwoord kare in combinatie met Sarnámi-woorden het meest bij de ouderen voorkomt. Naast de syntactische verschillen zijn er morfologische verschillen te vinden in het taalgebruik. De jongeren hebben de meeste suffixen -wá, -iyá en -auná, wál(á) met Nederlandse woorden gebruikt, terwijl de ouderen de meeste suffixen in het Sarnámi hebben gebruikt. De reduplicaties komen zowel in Nederlandse als in Sarnámi-woorden het meest bij de jongeren voor. In het Sarnámi hebben taalveranderingen plaatsgevonden door taalcontact en beïnvloeding door de officiële taal, die macht en prestige heeft, het Surinaams-Nederlands.Show less