In sommige publicaties betreffende Den Haag in de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd wordt de tegenstelling van de rijkdom van de bewoners op zand en armoede van bewoners op veen vermeld. In deze...Show moreIn sommige publicaties betreffende Den Haag in de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd wordt de tegenstelling van de rijkdom van de bewoners op zand en armoede van bewoners op veen vermeld. In deze scriptie wordt onderzocht in hoeverre deze ‘zandrijk’ en ‘veenarm’ tegenstelling gereflecteerd wordt door de spreiding en het materiaal van watervoorzieningen in het stadscentrum van Den Haag. Dit wordt gedaan door kwantitatief onderzoek en statistische tests op een database van 218 watervoorzieningen in Den Haag in de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. Hierbij worden beschreven: de verdeling van het aantal watervoorzieningen tussen veen en zand, het verloop van het aantal watervoorzieningen door de tijd, mogelijke verklaringen daarvoor, het verloop van het aantal watervoorzieningen in veen en zand door de tijd, de verdeling van het aantal waterputten tussen de gebruikte materialen, de verdeling van het aantal waterputten tussen de gebruikte materialen per grondsoort door de tijd heen en de bezwaren tegen de betrouwbaarheid van het onderzoek. Als de historische verwachting dat minvermogenden in Den Haag op veengronden woonden en welgestelden op zand correct is, is te verwachten dat er in veen geen of minder en goedkopere (houten) putten en kelders aanwezig zijn en in zandgronden meer, duurdere ((bak)stenen) waterputten en -kelders. Dit is echter niet het geval. Alleen het relatief grote aantal kelders op zand, het relatief grote deel volsteenputten op zand en het relatief grotere deel (bak)stenen schachten in zand, stroken met de onderzoeksstelling. Het aanwezig zijn van watervoorzieningen op veen, én relatief meer watervoorzieningen op veen, de sterke invloed van tijdsperiode op het aantal watervoorzieningen, en het aanwezig zijn van relatief meer houten kragen op zand dan op veen stroken niet met de onderzoeksstelling. De onderzoeksstelling wordt dus slechts voor een deel ondersteund door de resultaten en voor een deel tegengesproken. Mogelijke verklaringen hiervoor zijn dat zijn dat het beeld is dat de data geeft verstoord is en dat de historische verwachting klopt, watervoorzieningen geen welvaart aangeven, dat de manier waarop watervoorzieningen status en welvaart aangeven genuanceerder is, of dat welgestelden moeten worden onderverdeeld in meer lagen. [English version] In some publications considering The Hague (Den Haag) in the late middle ages and the modern period there mention of an opinon of the opposite between the wealth of inhabitants of and the poverty of inhabitants of peat. To which extent this ‘sand rich’ and ‘peat poor’ opposition is reflected by the distribution and the material of water sources (cisterns and wells) in the city centre of The Hague is researched in this thesis. This has been done by quantitative research and statistical tests on a database of 218 water sources in The Hague in the late middle ages and the modern period. Here a description is given of distribution of the number of water sources between peat and sand, the distribution of the number of water sources through time, possible explanations for it, the distribution of the number of water sources in sand and peat through time, de distribution of the number of wells between the used materials, the distribution of the number of wells between the used materials and between sand and peat through time, and the objections against the reliability of the research. If the historical expectation that the unwealthy in The Hague lived on peat and the wealthy on sand is correct, it is to be expected that there are no or less and cheaper (wooden) wells and no or less cisterns in peat and more, more expensive (brick/stone) wells and more cisterns sand. This is not the case however, Only the relatively large number of cisterns on sand, the relatively large share of completely brick/stone wells on sand and the relatively large number of brick/stone shaft linings in sand are in accordance with the research hypothesis. The presence of water sources in peat, and the presence of relatively more water sources in peat, the strong influnce of time period on the number of water sources, and the presence of relatively more wooden above ground structures on sand than on peat are not in accordance with the research hypothesis. The research hypothesis is therefore only partly supported by the results and partly contradicted. Possible explanations are that the image the data give is distorted and the historical expectation is correct, water sources don’t indicate wealth, the way in which water sources indicate status is more nuanced, or that the wealthy should be divided into more layers.Show less
Deze scriptie is gedreven door een vertwijfeling over de plaats van de filosoof. Steeds meer is namelijk de filosofie door de wetenschap in het nauw gedreven. Kant stond stil bij het onderscheid...Show moreDeze scriptie is gedreven door een vertwijfeling over de plaats van de filosoof. Steeds meer is namelijk de filosofie door de wetenschap in het nauw gedreven. Kant stond stil bij het onderscheid tussen filosofie en wetenschap. Overduidelijk meet hij de filosofie reeds aan de wetenschap. Hegel streefde ernaar de filosofie van haar verlangen te ontdoen en haar tot wetenschap te maken. Max Planck stelde vast dat ‘alleen wat meetbaar is werkelijk is’. De wetenschapper verhoudt zich als subject tot de objecten. Maar hoe zit het met de filosoof? Verhoudt deze zich ook als subject tot de objecten? Is hij dan niet ook een wetenschapper? Dit is een fundamentele vraag, die aan ieder filosoferen voorafgaat. Ik spits deze vraag in deze scriptie toe op Friedrich Nietzsche (1844 – 1900), op wat er bij hem gebeurt met het subject – om precies te zijn: met het Ego cogito van Descartes, want hier, zo zal blijken, wortelt het subject. Mijn these is: bij de late Nietzsche kan Umwertung gelezen worden als methodische aanwijzing voor een filosofische toegang tot het Ego cogito.Show less
Skeletmateriaal in Nederland wordt standaard onderzocht. De resultaten van dit soort onderzoek kunnen informatie geven over de gezondheid van de vroegere Nederlandse samenlevingen. In Amerika wordt...Show moreSkeletmateriaal in Nederland wordt standaard onderzocht. De resultaten van dit soort onderzoek kunnen informatie geven over de gezondheid van de vroegere Nederlandse samenlevingen. In Amerika wordt een database opgezet om makkelijker resultaten te zoeken en te vergelijken, The Global History of Health Project. De resultaten van het onderzoek naar het Nederlandse skeletarchief staan niet in zo’n database. Hierdoor is het moeilijk om collecties te zoeken en vergelijken. Bovenstaand onderzoek is gebaseerd op een geselecteerde dataset van 17 sites die onderverdeeld zijn in 23 begravingsperioden tussen de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. Deze sites zijn verder verdeeld onder 4 contexten; civiele context van de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd, religieuze context (LME) en militaire context (NT). Door het gebruik van deze sites en onderverdelingen is getracht een begin te maken aan een systeem zoals The Global History of Health Project en te kijken of de gesteldheid van de gezondheid van het Nederlands skeletarchief uit deze resultaten te halen is. Er kan worden geconcludeerd dat de religieuze context (LME) de hoogste percentages aan volwassenen en vrouwen hebben en dat de militaire context (NT) het hoogste percentage niet-volwassenen en mannen bevat. De lengten zijn het langste van de mannen en vrouwen, indien met de methoden van Trotter gemeten, in de civiele context van de Late Middeleeuwen. De mannen zijn het langste, indien met de methode van Breitinger gemeten, in de religieuze context van de Late Middeleeuwen. Betreffende het ziektebeeld van de vroegere samenlevingen zijn, indien men kijkt naar beide perioden, de ziekte aantallen gelijk. Wanneer er echter gekeken wordt naar de verschillende contexten, hebben de contexten van de Late Middeleeuwen de meeste hoogste percentages. Aangezien niet alle skeletassemblages in dit onderzoek zijn meegenomen zou een uitbreiding van de geselecteerde dataset met meerdere sites bevorderlijk zijn voor dit onderzoek. Verder zou het onderzoek uitgebreid kunnen worden met de toevoeging van onderzoek naar DNA en Isotopen en onderzoek naar het gebit.Show less
In deze scriptie wordt er gekeken naar de vraag “Is aan de hand van vondsten uit beerputten gelegen bij het gasthuis aan het Canadaplein in Alkmaar iets op te maken over de achtergronden van de...Show moreIn deze scriptie wordt er gekeken naar de vraag “Is aan de hand van vondsten uit beerputten gelegen bij het gasthuis aan het Canadaplein in Alkmaar iets op te maken over de achtergronden van de mensen die er in verbleven, en zeggen de vondsten iets over het functioneren in de gasthuizen in het algemeen?” Dit wordt gedaan aan de hand van het bekijken van historische bronnen en het bekijken van het materiaal uit de vondstcomplexen. Vervolgens wordt er een vergelijking gemaakt met materiaal uit huizen met een lage en hoge huurwaarde, aan de hand van een artikel. Ook is er een vergelijking gemaakt met ander gasthuis materiaal. Het materiaal zegt niet veel over het functioneren in het algemeen in gasthuizen, maar wel over het gasthuis zelf. Het materiaal is grotendeels zelf meegenomen door de proveniers en werd later mogelijk langer doorgebruikt door het gasthuis. Er is geen duidelijke standaard uitrusting wat materiaal betreft, zoals het 17de eeuwse materiaal uit het Oude gasthuis in Delft. Wel is er een functie toe te wijzen aan het materiaal zelf. Het betreft voornamelijk keukengerei, borden, grapen en koppen, hoewel beerput 1201 een duidelijke ‘drink’ functie heeft. Het materiaal is niet luxe en de proveniers lijken uit de middenklasse te komen. Wanneer de overzichtstekening en de plattegrond uit vermoedelijk 1785 naast elkaar worden gehouden kan er gekeken worden hoe de beerputten mogelijk lagen ten op zicht van de gasthuisindeling. Of de indeling ongeveer hetzelfde was in de periode 1600-1650 is dan nog de vraag maar wel wordt duidelijk dat de proveniers hun beerputten hoogstwaarschijnlijk hebben moeten delen. Het materiaal kan dus wel iets zeggen over de achtergrond van de mensen. Het zegt echter veel minder over het functioneren in de gasthuizen in het algemeen, afgezien van het feit dat het gasthuis een voornamelijk verzorgende rol heeft, wat af te lezen is in de bronnen en de combinatie van het vele keukengerei en de zalfpotten.Show less