Het Finse onderwijs is gerenommeerd. Zo weet het land al meerdere jaren de hoogste positie van alle Europese landen te bekleden op de PISA ranglijst. Dit is opvallend vanwege de focus binnen het...Show moreHet Finse onderwijs is gerenommeerd. Zo weet het land al meerdere jaren de hoogste positie van alle Europese landen te bekleden op de PISA ranglijst. Dit is opvallend vanwege de focus binnen het Finse onderwijs. Daar waar de PISA een grote toets afneemt bij scholieren en daarop de scores baseert, ligt de focus binnen het Finse onderwijs helemaal niet op toetsing. Het Finse onderwijs kent verschillende aspecten die ik kenmerk als zijnde non-cognitief. Voorbeelden hiervan zijn het kleinschalige onderwijs met weinig leerlingen per school, er bestaan veelal publieke scholen waarbij er gratis vervoer en gratis maaltijden zijn voor iedere leerling, docenten zijn goed opgeleid, het docentschap staat bekend als een prestigieus beroep en er wordt vrijwel niet getoetst. Op dit laatste aspect ga ik verder in dit onderzoek. Toetsing kan gezien worden als een cognitieve focus binnen het onderwijs omdat toetsing een voorbeeld is van het oplossen van abstracte problemen. Doordat er in landen, waaronder Nederland, veel getoetst wordt en er ook veel gestandaardiseerde toetsen worden afgenomen kan dit ten koste gaan van de ontwikkeling van non-cognitieve vaardigheden. Dit houdt in dat er in mindere mate ruimte is voor de ontwikkeling van sociaal-emotionele vaardigheden en gedragskenmerken die denk-, gevoels- en gedragspatronen weergeven. In deze bachelor scriptie wordt onderzoek gedaan vanuit een interesse in de non-cognitieve focus binnen het Finse onderwijs. Er wordt op OECD landniveau onderzocht wat het effect is van toetsing op zowel het menselijk kapitaal als het scholierenwelzijn. Ik probeer antwoord te geven op twee onderzoeksvragen. 1. In welke mate kan een afname van tussentijdse toetsing op middelbare scholen bijdragen aan het vergroten van het menselijk kapitaal? 2. In welke mate kan een afname van tussentijdse toetsing op middelbare scholen bijdragen aan het verbeteren van het scholierenwelzijn? Ik leg de focus op toetsing omdat ik me bewust ben van het grote culturele kader waarin het Finse onderwijsstelsel zich bevindt. De resultaten van het Finse onderwijsstelsel in andere landen evenaren zal niet makkelijk zijn. Tevens is een simpele regeling als het afschaffen dan wel verminderen van tussentijdse toetsing wel bestuurskundig haalbaar. Daarom kijk ik in dit onderzoek of enkel het overnemen van de Finse toetsingsstandaard positieve gevolgen kan hebben op de kwaliteit van educatie. Dit onderzoek is gedaan aan de hand van PISA 2018 data. Uit de kwantitatieve analyse blijkt dat toetsing een negatief effect heeft op menselijk kapitaal op basis van eindtoetsresultaten. Dit effect zal wel verder onderzocht moeten worden. Het effect van toetsing op het scholierenwelzijn wordt in dit onderzoek niet eenduidig bevonden. Dit onderzoek vormt aanleiding voor vervolgonderzoek waarbij voor Nederland specifiek gekeken kan worden hoe het haar onderwijssysteem naar Finse maatstaven kan verbeteren.Show less
Elke onderwijsvolgende hoort in 2030 gelijke kansen te hebben in het onderwijs, althans dat is afgesproken in het duurzame ontwikkelingsdoel 4. Toch heeft een onverwachte factor, de COVID19...Show moreElke onderwijsvolgende hoort in 2030 gelijke kansen te hebben in het onderwijs, althans dat is afgesproken in het duurzame ontwikkelingsdoel 4. Toch heeft een onverwachte factor, de COVID19 pandemie, de kansenongelijkheid in 2020 in het onderwijs juist verhoogd. In dit onderzoek is onderzocht in welke mate framing invloed heeft gehad op geadviseerde en genomen maatregelen omtrent kansenongelijkheid in het onderwijs tijdens de COVID-19 pandemie in België en Nederland. Het doel van dit kwalitatieve onderzoek is om de gebruikte frames binnen toonaangevende rapportages te identificeren en de mate van invloed op maatregelen om kansenongelijkheid in het onderwijs tegen te gaan te beschrijven en verklaren. Voor deze meervoudige casestudy zijn twee rapportages gebruikt: de Staat van het Onderwijs 2021 en de Onderwijsspiegel 2021. Deze rapportages zijn door middel van een inductieve, thematische framing analyse geanalyseerd. Daarbij zijn de betrokken stakeholders, gerelateerde maatregelen en tactieken om verantwoording te verleggen geïdentificeerd binnen de framebundels. Door middel van de framing analyse zijn zes framebundels geïdentificeerd voor zowel België als Nederland: 1) ‘onafwendbaar noodlot’, 2) ‘sociale ongelijkheid’, 3) ‘never waste a good crisis’, 4) ‘executieve functies’, 5) ‘kansengelijkheid’ en 6) ‘profiteur’. De stakeholdergroepen onderwijsinstellingen (6 BE; 6 NL) en onderwijsvolgenden (6 BE; 6 NL) zijn bij de framing van kansenongelijkheid in het onderwijs tijdens de COVID-19 pandemie in België en Nederland het meest betrokken geweest. De geïdentificeerde stakeholdergroepen zijn geclassificeerd op basis van de kenmerken macht, legitimiteit en urgentie. Hieruit bleken hoog saillante stakeholders (8) en laag saillante stakeholders (8) het meest betrokken te zijn geweest bij de framing van kansenongelijkheid in het onderwijs tijdens de COVID-19 pandemie in België. In Nederland waren laag saillante stakeholders (9) het meest betrokken bij de framing van kansenongelijkheid in het onderwijs tijdens de COVID-19 pandemie. In België blijken tactieken om verantwoording te verleggen 5 keer gebruikt te worden, waar in Nederland 15 keer gebruik wordt gemaakt van tactieken om verantwoording te verleggen. In 18 gevallen (5 BE; 13 NL) betreffen het organisaties die de verantwoording verleggen. Dat organisaties oververtegenwoordigd zijn in het gebruik van tactieken om verantwoording te verleggen kan worden verklaard vanuit de achtergrond waarom organisaties verantwoording verleggen. Organisaties kunnen verantwoording verleggen om geen vertrouwen van de samenleving in de organisatie te verliezen, omdat het verliezen van vertrouwen tot negatieve gevolgen leidt voor de duurzaamheid van de organisatie. De verschillen tussen België en Nederland kunnen worden verklaard vanuit de mate waarin organisaties een afrekencultuur ervaren, waarbij organisaties in Nederland in een hogere mate een afrekencultuur ervaren dan organisaties in België, waardoor organisaties in Nederland eerder geneigd zijn om verantwoording te verleggen. In de twee gevallen in Nederland heeft de stakeholdergroep ouders gebruik hebben gemaakt van tactieken om verantwoording te verleggen. Als beleidsmakers in het bieden van perspectief voor het oplossen van de onderwijsachterstanden door de COVID-19 pandemie tekort zijn geschoten, hebben ouders geen zicht op de oplossing voor het probleem, wat kan verklaren waarom de ouders in kwestie particulier aanvullend onderwijs inkopen en de verantwoording verplaatsen. Wanneer België en Nederland vergeleken worden met betrekking tot de getroffen maatregelen bij de framebundels blijkt dat niet bij elke framebundel door beide landen maatregelen zijn getroffen. Dit kan verklaard worden vanuit de aan- of afwezigheid van hoog saillante stakeholders binnen de betreffende framebundels. Wanneer hoog saillante stakeholder betrokken waren in een framebundel, zijn in België wel maatregelen getroffen en anders niet. Bij Nederland worden wanneer hoog saillante stakeholders betrokken zijn andersoortige maatregelen genomen. Wanneer geen hoog saillante stakeholders betrokken zijn, dan worden uitsluitend financiële middelen beschikbaar gesteld, maar wanneer hoog saillante stakeholders wel betrokken zijn dan worden ook maatregelen zoals wetswijzigingen genomen. Dit wijst erop dat de betrokkenheid van hoog saillante stakeholders bij de framing van kansenongelijkheid in het onderwijs tijdens de COVID-19 pandemie op een andere wijze invloed heeft op de maatregelen in België en Nederland.Show less
In dit literatuuronderzoek wordt onderzocht wat Confucius (551-479 v. Chr.) in de test De gesprekken (ook wel bekend als Analecten) zegt over onderwijs. Op basis van De gesprekken kan gezegd worden...Show moreIn dit literatuuronderzoek wordt onderzocht wat Confucius (551-479 v. Chr.) in de test De gesprekken (ook wel bekend als Analecten) zegt over onderwijs. Op basis van De gesprekken kan gezegd worden dat Confucius onderwijs erg belangrijk vond omdat hij ervan overtuigd was dat iedereen door te leren een 'hoogstaand mens' kon worden. Uit De gesprekken wordt duidelijk dat Confucius vond dat onderwijs voor iedereen was, ongeacht leeftijd of status en dat onderwijs hoofdzakelijk gericht moest zijn op het aanleren van moreel goed gedrag. Daarnaast blijkt dat Confucius meerdere vormen van didactiek gebruikte. Tot slot kan gezegd worden dat Confucius, die eigenlijk terug wilde gaan naar oude tijden, met zijn blik op onderwijs in zijn tijd juist erg vernieuwend was door te zeggen dat onderwijs voor iedereen bedoeld was.Show less
In deze scriptie wordt gezocht naar een manier om het drogredenonderwijs, zoals beschreven in de drie meestgebruikte lesmethoden Nederlands in 6VWO, aan de hand van de pragma-dialectische...Show moreIn deze scriptie wordt gezocht naar een manier om het drogredenonderwijs, zoals beschreven in de drie meestgebruikte lesmethoden Nederlands in 6VWO, aan de hand van de pragma-dialectische argumentatietheorie te verbeteren.Show less
Feedback lijkt een belangrijke factor in het stimuleren van de leesvaardigheid onder jongeren. Deze meta-analyse brengt het effect van feedback op de leesvaardigheid in kaart. Studies waarin een...Show moreFeedback lijkt een belangrijke factor in het stimuleren van de leesvaardigheid onder jongeren. Deze meta-analyse brengt het effect van feedback op de leesvaardigheid in kaart. Studies waarin een vergelijking werd gemaakt tussen leerlingen die wel feedback op het leesproces ontvangen en leerlingen die geen feedback op het leesproces ontvangen, zijn meegenomen in de analyse. Op basis van 22 studies, met 2291 proefpersonen, is gebleken dat feedback een positief effect heeft op de leesvaardigheid (g+ = 0.45, k = 29, SE = 0.09, 95% CI = [0.28, 0.62]; p < .01). Dus feedback in het algemeen lijkt de leesvaardigheid van kinderen en studenten te bevorderen. Het soort feedback, het moment waarop feedback wordt gegeven en de tekstsoort blijken geen significante moderatoren te zijn. De implicaties voor het ontwikkelen van (digitale) leesprogramma’s voor het onderwijs, om de leesvaardigheid van kinderen en studenten te stimuleren, worden besproken.Show less
In primary education female teachers are overrepresented. In the IT sector males are overrepresented. IT is usually associated to masculinity. Is this relation in regards to IT also evident in...Show moreIn primary education female teachers are overrepresented. In the IT sector males are overrepresented. IT is usually associated to masculinity. Is this relation in regards to IT also evident in primary education? The use of Information Technology (IT) in primary education is increasing day by day. This research concerns the subject of IT in primary education. There has been an examination, whether there is a difference in attitude towards the use of IT between male and female teachers. This study was conducted among 231 teachers in primary education in the province of South-Holland. From the 231 teachers 79% was female and 21% male. The data was collected by students from Leiden University by means a questionnaire and a structured interview. The conclusion of this examination is that there is no difference in attitude towards the use of IT between men and women, but there is a difference in gender with regard to implementing IT tasks in education. IT tasks are used more by male teachers then their female counterparts. There is no relationship between the gender of the teacher and the attitude towards IT, but there is a strong difference between the gender and the use of IT. This means that the degree to which IT is used during the lessons can be predicted based on the attitude of the teacher in relation to IT. During class teachers use smart boards, student software methods and computers as IT resources. In some cases teachers use laptops, an IT room, I-pads or smartphones.Show less
Deze duale onderwijsstructuur is een direct gevolg van de schoolstrijd, die in 1917 resulteerde in een ingrijpende grondwetswijziging waarin een algehele financiële gelijkstelling tussen bijzonder...Show moreDeze duale onderwijsstructuur is een direct gevolg van de schoolstrijd, die in 1917 resulteerde in een ingrijpende grondwetswijziging waarin een algehele financiële gelijkstelling tussen bijzonder en openbaar onderwijs werd vastgelegd.1 Hiermee is het Nederlandse onderwijsstelsel uniek in de wereld. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat er bepaalde conflicterende waarden aan ons stelsel ten grondslag liggen. De hoofdvraag die in deze scriptie onderzocht zal worden luidt dan ook: Welke waarden liggen er ten grondslag aan respectievelijk het openbaar en bijzonder onderwijs en hoe verhouden deze waarden zich tot elkaar?Show less
Met enige regelmaat duiken verontrustende berichten op die zouden duiden op politiek cynisme. In media maar ook in wetenschappelijke literatuur wordt dit cynisme in verband gebracht met lage...Show moreMet enige regelmaat duiken verontrustende berichten op die zouden duiden op politiek cynisme. In media maar ook in wetenschappelijke literatuur wordt dit cynisme in verband gebracht met lage politieke betrokkenheid en onvrede onder veel burgers over de politiek. Politiek cynisme is in de wetenschappelijke literatuur een bekend concept. Veelal gaan de onderzoeken over de oorzaken, aanwezigheid en gevolgen van politiek cynisme. Dit onderzoek vult dit pallet aan onderzoeken aan door na te gaan of de mate waarin jongeren politiek cynisch zijn verandert na het volgen van een les over politiek cynisme. De verwachting is dat het cynisme afneemt doordat de kennis over dit onderwerp toeneemt. Hiervoor zijn vier onderzoeksgroepen samengesteld bestaande uit vmbo, havo en vwo leerlingen. De eerste groep kreeg een voormeting, een les en een nameting. De tweede groep kreeg een voormeting en een nameting. De derde groep kreeg een les en een nameting. De vierde groep kreeg alleen een nameting. Tijdens elke meting werd het cynisme gemeten aan de hand van 26 vragen. Elk antwoord stond gelijk aan een bepaalde score. Door het optellen van de scores ontstond een cynisme-schaal met schaalwaarde variërend van 26 (niet-cynisch) tot 130 (wel-cynisch) punten. De gemiddelde scores van de vier onderzoeksgroepen zijn in het programma SPSS met elkaar vergeleken. Groep 1 heeft een significant lagere cynismescore bij de nameting dan bij de voormeting. Groep 2 heeft geen significant andere cynismescore bij de nameting dan bij de voormeting. Groep 2 heeft een significant hogere cynismescore bij de nameting dan groep 1. Groep 4 heeft een significant hogere cynismescore bij de nameting dan groep 3. Het lijkt er dus sterk op dat de les leidt tot minder cynisme onder jongeren op de korte termijn. Wanneer onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende opleidingsniveaus vinden we de sterkste significante resultaten onder vwo leerlingen. Uit een vergelijking tussen leerlingen van de drie opleidingsniveaus van groep 1 blijkt dat de cynismescore van vwo leerlingen significant lager is na de les dan de cynismescore van vmbo en havo leerlingen. Omdat uit dezelfde test blijkt dat de cynismescore van vmbo leerlingen significant lager is na de les dan de cynismescore van havo leerlingen kunnen we niet concluderen dat de les meer effect heeft op hoger opgeleide jongeren dan op lager opgeleide jongeren. Uit correlatietests blijkt er geen significante correlatie te bestaan tussen de toename van kennis over politiek cynisme en een verandering van het cynisme onder leerlingen. De les heeft dus effect maar de verwachting dat het effect wordt veroorzaakt door een toename van kennis is niet bewezen. Het onderzoeksresultaat is interessant en biedt aanknopingspunten voor verder onderzoek waarin meer aandacht kan worden besteed aan het lange termijn effect van een les over politiek cynisme en waarin politiek cynisme wordt gemeten volgens de methoden die gebruikelijk zijn bij het meten van impliciete attitudes.Show less
Non-material factors, such as a person’s ideas and values concerning Europe, are very influential with respect to the way persons perceive Europe (Vollaard, n.d., p. 2). These associations with...Show moreNon-material factors, such as a person’s ideas and values concerning Europe, are very influential with respect to the way persons perceive Europe (Vollaard, n.d., p. 2). These associations with Europe are formed by a person’s upbringing, but also through education. Several studies have researched the relationship between a person’s level of education and his or her support for Europe. These researchers show that generally the higher educated Dutch people are the more positive they are about Europe (Dekker et al., 2007, p. 19; Dekker and Ridder, 2012, p. 56; Hakhverdian et al., 2013, p. 531; Op de Woerd, 2014, section para. 13, own translation; Dekker and Den Ridder, 2014, p. 25)? Could the reason for this be that the way Europe is represented at lower education levels is different from the representation of Europe at higher education levels? The main research aim of this thesis is to find out if lower educated obtain different information than higher education concerning Europe in social studies’ textbooks used at VMBO-bk, VMBO-kgt, HAVO and VWO in Dutch secondary education. It is also possible that the amount of information students receive about Europe differs from one education level to the next. As such, a possible explanation of the relationship between a person’s level of education and his or her support for Europe may be the way Europe is framed in different social studies textbooks. This thesis uses content analysis to explore and describe how Europe is represented in social studies textbooks in the Netherlands. Firstly, this work analyses how much information about Europe can be found in Dutch social studies textbooks by counting the number of pages. The results show that the lowest amount of information about Europe is found at VMBO-bk where, on average, 9.33 pages per book refer to Europe. The highest amount is found in VWO social studies text books with an average of 56.76 pages per book referring to Europe. Secondly, this thesis examines the positive and negative associations with Europe occurring in these textbooks. The outcomes are that at VMBO-bk and VMBO-kgt no specific positive associations prevails, whereas at HAVO and VWO, the focus lies on European economic and trade benefits. At VMBO-bk and VMBO-kgt no negative notion prevails, whereas at HAVO and VWO, the negative association ‘loss of sovereignty’ took prevalence over the other negative associations. Thirdly, the thesis analyses how the Netherlands is portrayed in the 12 textbooks, because the views of the nation itself and its relation to Europe also influences the way Europe is perceived (Harmsen, 2008, p. 318). The research finds that many different associations with the Netherlands exist in these books: from an international trade perspective, to a heaven for freedom, to a welfare state. Moreover, the fit between the associations with Europe and with the Netherlands have been explored. It was discovered that at both education levels a clear fit could not be found.Show less