Welke factoren hebben bijgedragen aan de verandering van de immigratie- en integratievisie van het Christen Democratisch Appèl (CDA) in de periode 1977-2019?
In dit onderzoek is het monitoren van begrip bij leerlingen uit groep 7 onderzocht met behulp van het inconsistentieparadigma. Een inconsistentieparadigma is een verhaaltje waarin de targetzin...Show moreIn dit onderzoek is het monitoren van begrip bij leerlingen uit groep 7 onderzocht met behulp van het inconsistentieparadigma. Een inconsistentieparadigma is een verhaaltje waarin de targetzin consistent of inconsistent is met een kenmerk van de hoofdpersoon die eerder in de tekst gegeven wordt. De leestijden op inconsistente en consistente targetzinnen worden met elkaar vergeleken om te onderzoeken of de proefpersoon inconsistenties opmerkt. De 29 leerlingen hebben 32 verhaaltjes gelezen, waarvan 16 consistent en 16 inconsistent. De hoeveelheid fillerzinnen tussen de uitwerking van het kenmerk van de hoofpersoon en de targetzin varieerde van drie tot zes fillerzinnen. De resultaten van de leerlingen uit groep 7 zijn vergeleken met 29 adolescenten (13-17 jaar) uit eerder onderzoek. Zowel leerlingen uit groep 7 als adolescenten laten een inconsistentie-effect zien, wat inhoudt dat de leestijd op inconsistente targetzinnen langer is dan op consistente targetzinnen. Daarnaast vindt er een afname plaats van het inconsistentie-effect wanneer de tekstuele afstand toeneemt tot zes fillerzinnen. Bij drie fillerzinnen is het inconsistentie-effect het grootst, bij vier en vijf fillerzinnen kleiner en bij zes fillerzinnen wordt er geen inconsistentie-effect meer gevonden. Dit patroon verschilt niet voor leerlingen uit groep 7 en adolescenten. Binnen de leerlingen uit groep 7 laten zowel sterke als zwakke begrijpend lezers een inconsistentie-effect zien. Ook wanneer het aantal fillerzinnen toeneemt, verschillen sterke en zwakke begrijpend lezers niet van elkaar. Het blijkt dus dat zowel leerlingen uit groep zeven als adolescenten, en zowel sterke als zwakke begrijpend lezers in staat zijn om hun begrip te monitoren.Show less
Er is nog weinig bekend over angsten bij kinderen met autisme. Ondanks dat de DMS-IV comorbiditeit tussen angststoornissen en ASS niet mogelijk acht, zijn er aanwijzingen dat het wel degelijk voor...Show moreEr is nog weinig bekend over angsten bij kinderen met autisme. Ondanks dat de DMS-IV comorbiditeit tussen angststoornissen en ASS niet mogelijk acht, zijn er aanwijzingen dat het wel degelijk voor komt. Overmatige angst zou een grootte impact kunnen hebben op de ontwikkeling van kinderen met autisme en behandeling zou hier op afgestemd moeten worden. Het doel van deze studie is onderzoeken of de mate van angst van kinderen met autisme (N=79) verschilt van de mate van angst van kinderen met een normale ontwikkeling (N=251) in de leeftijd van vier tot en met achttien jaar. De angst wordt gemeten aan de hand van de Sociaal Emotionele Vragenlijst, deze wordt ingevuld door een ouder of verzorger. De vragenlijst meet drie vormen van angst, te weten algemene angst, sociale angst en depressieve angst. Daarnaast wordt er onderzocht wat de invloed van sekse, leeftijd en verstandelijk niveau is op de mate van angst. Uit de resultaten volgt dat kinderen en adolescenten met autisme op alle drie de vormen van angst meer angst ervaren dan kinderen en adolescenten met een normale ontwikkeling. Leeftijd en sekse hebben geen invloed op de mate van angst. Verstandelijk niveau daarentegen wel. Op het gebied van sociale angst ervaren kinderen met een beperkt en een bovengemiddeld verstandelijk niveau meer angst dan kinderen met een gemiddeld verstandelijk niveau. Dit patroon is te zien bij kinderen met autisme en kinderen zonder autisme. Kinderen zonder autisme met een beperkt verstandelijk niveau ervaren de hoogste mate van sociale angst. Op het gebied van depressieve angst ervaren kinderen met autisme en een gemiddeld verstandelijk niveau de meeste angst. Bij de kinderen zonder autisme neemt de depressieve angst toe als het verstandelijk niveau afneemt. Vervolg onderzoek zou zich moeten richten op het ontwikkelen van behandelmethodes toegespitst op kinderen met autisme die te kampen hebben met overmatige angsten, zodat via deze interventiemethoden kan worden voorkomen dat de angsten kinderen belemmeren in hun ontwikkeling.Show less
Dit is een onderzoek naar het tot stand komen van de officiële legerdoctrines in Engeland, Duitsland en Frankrijk tussen de twee Wereldoorlogen. Zowel binnenlandse als internationale ontwikkelingen...Show moreDit is een onderzoek naar het tot stand komen van de officiële legerdoctrines in Engeland, Duitsland en Frankrijk tussen de twee Wereldoorlogen. Zowel binnenlandse als internationale ontwikkelingen worden hierbij betrokken. Speciale nadruk ligt er bovendien op de invloed van enkele 'tankprofeten' (Fuller, De Gaulle en Guderian) bij de vorming van de doctrines en de plaats die specifiek het tankwapen hierin toebedeeld kreeg.Show less
In de huidige maatschappij wordt steeds vaker van mensen gevraagd om een presentatie te geven. Sommige mensen worden onzeker als ze een presentatie moeten geven voor publiek en deze onzekerheid kan...Show moreIn de huidige maatschappij wordt steeds vaker van mensen gevraagd om een presentatie te geven. Sommige mensen worden onzeker als ze een presentatie moeten geven voor publiek en deze onzekerheid kan ze belemmeren in het dagelijks leven. Deze mensen hebben een lichte vorm van speechangst, dat is een soort spreekangst. Specifiek is het de angst die verbonden is aan gesproken communicatie in een specifieke situatie (Dwyer & Baartmans, 2003). Tijdens dit scriptieonderzoek is onderzocht hoe een methode eruitziet die mensen met lichte speechangst in groepssituaties met face-to-facecontact kan helpen om zelfverzekerder te spreken voor publiek en die zo veel mogelijk profiteert van inzichten uit de adviesliteratuur en van presentatieprofessionals en onderbouwd is door wetenschappelijk onderzoek. Om deze methode te kunnen construeren is nagegaan welke oorzaken er zijn voor speechangst, welke methoden er zijn om zelfverzekerder te leren spreken, aan welke kwaliteitscriteria de methode moet voldoen en wat presentatieprofessionals vonden van de eerste versie van de ontwikkelde zogenoemde zelfverzekerdheidsmethode. Het scriptieonderzoek heeft geleid tot de conclusie dat de basis van de zelfverzekerdheidsmethode bestaat uit drie deelmethoden: diepe buikademhaling, vaardigheidstraining en visualisatie. Diepe buikademhaling zorgt voor rust bij de spreker, vaardigheidstraining gaat ervan uit dat sprekers onzeker zijn voor het geven van een presentatie, omdat ze niet alle vaardigheden hebben die ervoor nodig zijn en dat deze onzekerheid vermindert als een spreker de benodigde vaardigheden leert. Tot deze vaardigheden behoren bijvoorbeeld het opbouwen, leren beheersen en uitvoeren van de presentatie. Visualisatie is het laatste onderdeel van de methode. Dit onderdeel laat de spreker zijn presentatie voor zich zien. Hij moet dan bedenken hoe hij naar de locatie van de presentatie toe gaat, hoe hij de presentatie uitvoert, tot een goed einde brengt en hiervoor applaus krijgt. Tijdens visualisatie maakt de spreker in zijn hoofd zijn eigen realistische succesfilm. De zelfverzekerdheidsmethode is geconstrueerd aan de hand van de drie deelmethoden. Een eerste kwaliteitscontrole van de zelfverzekerdheidsmethode heeft plaatsgevonden door deze te laten beoordelen door vier presentatieprofessionals. De commentaren van deze presentatieprofessionals hebben hoofdzakelijk gezorgd voor aanpassingen op drie algemene punten: de duur van alle oefeningen is aangepast, het taalgebruik is volwassener geworden en bij de uitleg van de oefeningen is er meer rekening gehouden met het onverwachte.Show less
In het onderhavige onderzoek is gekeken naar het proces van de terugplaatsing en de ontwikkeling van teruggeplaatste pleegkinderen in vergelijking met de ontwikkeling van niet-verplaatste...Show moreIn het onderhavige onderzoek is gekeken naar het proces van de terugplaatsing en de ontwikkeling van teruggeplaatste pleegkinderen in vergelijking met de ontwikkeling van niet-verplaatste pleegkinderen. Daarbij was er ook aandacht voor de formele beslissingen die bij een terugplaatsing van belang zijn, de aanleiding tot uithuisplaatsing, de gehechtheid- en opvoedingsrelatie tussen kind en pleegouders en de ontwikkeling, relatie met pleegouders van opnieuw uithuisgeplaatste pleegkinderen. Voor het onderzoek zijn 105 dossiers door middel van een format geanalyseerd bij Bureau Jeugdzorg Overijssel, locatie Zwolle. De uiteindelijke onderzoeksgroep bestond uit 77 pleegkinderen, 21 teruggeplaatste en 56 niet-verplaatste pleegkinderen. Teruggeplaatste kinderen zaten gemiddeld 1.9 jaar in een pleeggezin voor zij teruggeplaatst werden. Niet-verplaatste kinderen zaten gemiddeld 3.9 jaar in een pleegezin. Uit de resultaten bleek dat driekwart van de formele beslissingen over de terugplaatsing in de dossiers van teruggeplaatste pleegkinderen ontbreken. Terugplaatsingen waren slechts in eenderde van de gevallen door de Raad voor de Kinderbescherming getoetst. Ook de kinderrechter had slechts in eenderde van de gevallen over de terugplaatsing meebeslist. Dit kan nadelige gevolgen hebben voor het kind. Het besluit een kind terug te plaatsen dient immers, net als een uithuisplaatsing, door een onafhankelijke instantie getoetst te worden. Voor niet-verplaatste pleegkinderen zijn het functioneren van moeder en het functioneren van vader de belangrijkste aanleidingen het kind uit huis te plaatsen. Voor teruggeplaatste pleegkinderen blijken het functioneren van moeder en het functioneren van het kind de belangrijkste aanleidingen te zijn. Er zijn weinig verschillen tussen teruggeplaatste- en niet-verplaatste pleegkinderen te zien wat betreft hun ontwikkeling bij uithuisplaatsing, na terugplaatsing of in het huidige pleeggezin. De meeste problemen hebben zij op sociaal- en emotioneel gebied. Wel hebben teruggeplaatste pleegkinderen op gemiddeld iets meer relatiegebieden problemen met pleegouders. Met de resultaten van het onderhavige onderzoek kunnen echter geen harde conclusies getrokken worden aangezien de verschillen minimaal en niet significant zijn. Wel geeft het onderzoek aandachtspunten voor beleid ten aanzien van pleegkinderen en geeft het zicht op de mate waarin zorgvuldige besluitvorming heeft plaatsgevonden.Show less
Een problematische gezinssituatie kan ervoor zorgen dat ouders (tijdelijk) niet voor hun kind kunnen zorgen, waardoor het kind vrijwillig of middels een kinderbeschermingsmaatregel in een...Show moreEen problematische gezinssituatie kan ervoor zorgen dat ouders (tijdelijk) niet voor hun kind kunnen zorgen, waardoor het kind vrijwillig of middels een kinderbeschermingsmaatregel in een pleeggezin wordt opgevangen. Eerder onderzoek toont aan dat stabiliteit en continuïteit in de relatie tussen pleegouders en pleegkind belangrijk is voor (de ontwikkeling van) het kind, wat binnen de pleegzorg bereikt kan worden door binnen twee jaar een opvoedingsbesluit te nemen over waar het kind op gaat groeien. In het onderhavige onderzoek wordt door middel van een dossieronderzoek gekeken binnen welke termijn het opvoedingsbesluit genomen wordt en wordt getracht factoren te analyseren die van invloed zijn op het nemen van dit opvoedingsbesluit. Uit analyses van de geïnventariseerde gegevens kan worden geconcludeerd dat een pleeggezinplaatsing een positieve ontwikkeling van het kind bevordert; er worden significant minder ontwikkelingsproblemen gerapporteerd tijdens de pleeggezinplaatsing dan ten tijde van de uithuisplaatsing. Daarnaast hebben kinderen significant minder kans op een permanente plaatsing in het pleeggezin wanneer er sprake is van huiselijk geweld als aanleiding tot de uithuisplaatsing, een bezoekregeling met de vader of een drugsverslaving van de moeder. Aan de andere kant wordt de kans op een permanente plaatsing in het pleeggezin groter met elk jaar dat de ondertoezichtstelling langer duurt.Show less