In deze studie verken ik de ontwikkeling van Friedrich Nietzsches filosofie over pessimisme in relatie tot waarheid, moraliteit en leven. Dit onderzoek is opgezet aan de hand van een woordstudie...Show moreIn deze studie verken ik de ontwikkeling van Friedrich Nietzsches filosofie over pessimisme in relatie tot waarheid, moraliteit en leven. Dit onderzoek is opgezet aan de hand van een woordstudie naar ‘pessimisme’, zodat Nietzsches meervoudige gebruik van dit concept zichtbaar wordt. De verschillende betekenissen die hieruit voortkomen relateer ik aan de verwante filosofische problematiek. In de eerste plaats richt ik mij op het gebruik van ‘pessimisme’ in ‘Die Gebürt der Tragödie’ (1872) en de vroege ‘Nachlass’. In deze teksten spelen de tragische Grieken, Schopenhauer en de kunst een sleutelrol. In de tweede plaats richt ik mij op het gebruik van ‘pessimisme’ in de late ‘Vorredes’ en het vijfde boek van ‘Die fröhliche Wissenschaft’. Nietzsche schreef al deze teksten rond 1886 en voegde ze toe aan zijn eerder gepubliceerde werken. In deze teksten keert Nietzsche terug naar het probleem van pessimisme, maar beschrijft hij tevens zijn eigen ontwikkelingsgeschiedenis en de rol van zijn denken over pessimisme daarin. Door de focus op deze twee momenten in Nietzsches werk kan ik pessimisme gebruiken om licht te schijnen op de ontwikkeling van zijn denken. In deze thesis wordt daarmee zichtbaar op welke wijze Nietzsche door middel van zijn verhandeling over pessimisme herhaaldelijk geconfronteerd wordt met de taak om de relatie tussen moraliteit, waarheid en het leven te heroverwegen, om de waarde van moraliteit en waarheid vanuit een standpunt in het leven in twijfel te trekken.Show less
In deze scriptie staat de vraag centraal: 'Hoe werd in literatuur, in het bijzonder historische romans, en literatuurgeschiedschrijving het Nederlandse beeld van het eigen verleden geconstrueerd?’...Show moreIn deze scriptie staat de vraag centraal: 'Hoe werd in literatuur, in het bijzonder historische romans, en literatuurgeschiedschrijving het Nederlandse beeld van het eigen verleden geconstrueerd?’ Er worden drie literatuurgeschiedenissen en vier historische romans geanalyseerd uit de periode 1800-1860. Niet zozeer de constructie van het verleden wordt geanalyseerd, maar de manier waarop teksten bij de lezer identificatie met zo'n constructie bereiken staat centraal. Methodologisch vertrek ik vanuit een model voor identificatie van Smith (1995), aangescherpt door Giovanelli (2008). Op basis van een overzicht van empirisch identificatieonderzoek (Cohen & Tal-Or 2017) zijn drie tekstuele kenmerken geselecteerd: vertelperspectief, beschrijvingen en het type narratief (naar Soni 2007). Alle casus worden op deze kenmerken geanalyseerd; bij de literatuurgeschiedenissen wordt wel in plaats van perspectief gekeken hoe de auteur zijn ethos construeert. In alle gevallen wordt de (idee)historische context betrokken bij de tekstinterpretatie.Show less