Naar aanleiding van de toenemende aandacht voor de vrouwelijke retoriek in de politiek en de publicatie van Grebelsky-Lichtman (2017) is er in deze scriptie onderzoek gedaan naar het gebruik van...Show moreNaar aanleiding van de toenemende aandacht voor de vrouwelijke retoriek in de politiek en de publicatie van Grebelsky-Lichtman (2017) is er in deze scriptie onderzoek gedaan naar het gebruik van vrouwelijke communicatiekenmerken door acht Nederlandse fractieleiders, vier vrouwen en vier mannen. Door van iedere fractieleider één toespraak te onderzoeken op het gebruik van zes verschillende aan de vrouwelijke spreekstijl toegekende communicatiekenmerken, zoals opgesteld door Grebelsky-Lichtman (2017), is er getracht om een antwoord te geven op de volgende hoofdvraag: In hoeverre gebruiken Nederlandse vrouwelijke en mannelijke politici communicatiekenmerken toegekend aan de vrouwelijke spreekstijl in hun toespraken gegeven tijdens de Algemene Beschouwingen in de Tweede Kamer, gebaseerd op het model van Grebelsky-Lichtman (2017)? De deelvraag die in dit scriptieonderzoek geadresseerd wordt is als volgt: In hoeverre kan er een sterk verband aangetoond worden tussen communicatiekenmerken en gender in een beperkt corpus? Grebelsky-Lichtman heeft haar onderzoek gefundeerd op verschillende theorieën, zoals IMT, PIM en AAT. De theorieën zijn afkomstig uit relevante literatuur op het gebied van communicatie en politiek. Centraal in het onderzoek staat de analyse van een corpus bestaande uit 24 toespraken gegeven door 12 invloedrijke vrouwelijke politici, afkomstig uit verschillende Westerse landen, waarin wordt onderzocht welke communicatiekenmerken door deze vrouwen gebruikt worden. De conclusie van het onderzoek van Grebelsky-Lichtman (2017) is dat de geanalyseerde vrouwen allemaal gebruik maken van een zogenoemd gemixt communicatiemodel, bestaande uit het gebruik van voornamelijk mannelijke communicatiekenmerken en een minimale hoeveelheid kenmerken gekoppeld aan de vrouwelijke spreekstijl, en vrouwelijke non-verbale communicatiekenmerken. Door te onderzoeken in welke mate de Nederlandse fractieleiders gebruik maken van vrouwelijke communicatiekenmerken kan de conclusie getrokken worden of er in Nederland ook sprake is van het gebruik van een gemixte communicatieset of dat de Nederlandse fractieleiders zich vasthouden aan de kenmerken die worden gekoppeld aan hun gender vanuit gevestigde wetenschappelijke inzichten. De conclusie van dit scriptieonderzoek is dat de Nederlandse fractieleiders communicatiekenmerken gebruiken die onafhankelijk zijn van hun gender. De geanalyseerde mannelijke en vrouwelijke fractieleiders gebruiken beide een minimale hoeveelheid vrouwelijke kenmerken in hun toespraken. Ook is er geconcludeerd dat vrouwen significant meer gebruik maken van het aan de vrouwelijke spreekstijl toegekende communicatiekenmerk verzoeken doen aan medepolitici, en dat de mannen significant meer gebruik maken van het aan de vrouwelijke spreekstijl toegekende communicatiekenmerk stellen van vragen. Om aan te tonen in hoeverre de verschillen in gebruik van alle zes communicatiekenmerken significant zijn is er gebruik gemaakt van log likelihood, een berekening die geschikt is om te gebruiken voor verschijnselen die weinig voorkomen in een corpus. Er kan in dit corpus niet aangetoond worden dat er een verband bestaat tussen communicatiekenmerken en gender. De reden dat ook de mannelijke fractieleiders gebruik maken van vrouwelijke communicatiekenmerken is dat de kenmerken wellicht niet gender gebonden, maar genre gebonden zijn.Show less
De afgelopen jaren is het rekenonderwijs op de basisschool taliger geworden, waardoor leerlingen met het Nederlands als tweede taal voor een extra opgave zijn komen te staan. In dit onderzoek zijn...Show moreDe afgelopen jaren is het rekenonderwijs op de basisschool taliger geworden, waardoor leerlingen met het Nederlands als tweede taal voor een extra opgave zijn komen te staan. In dit onderzoek zijn de rekenscores van ééntalige Nederlandse en tweetalige leerlingen (turks en overige moedertalen) in groep 6 op de basisschool met elkaar vergeleken op kale en contextsommen door middel van een rekentaak. Hierbij is de invloed van cultuurspecifieke namen van het Nederlands en van het Turks op de rekenscores van deze leerlingen onderzocht.Show less
In deze scriptie wordt de discussie tussen W.V.O. Quine ("On What There Is") en Rudolf Carnap ("Empiricism, Semantics, and Ontology") beschreven t.a.v. woorden als referenten voor dingen in de...Show moreIn deze scriptie wordt de discussie tussen W.V.O. Quine ("On What There Is") en Rudolf Carnap ("Empiricism, Semantics, and Ontology") beschreven t.a.v. woorden als referenten voor dingen in de wereld. Carnap weet een stap te zetten t.o.v. Quine, maar de 'ontologische' status van zijn antwoord ('frameworks') blijft onduidelijk. Aan de hand van Ludwig Wittgensteins opmerkingen over het herhalingskarakter van taal in de Philosophische Untersuchungen wordt een oplossing gezocht.Show less
“Iedere Nederlander wordt geacht de wet te kennen” is hoe Douwe Brongers De wet in gewoon Nederlands begint (Brongers, 2013, achterplat). Maar wat betekent deze uitspraak precies? Behoort iedereen...Show more“Iedere Nederlander wordt geacht de wet te kennen” is hoe Douwe Brongers De wet in gewoon Nederlands begint (Brongers, 2013, achterplat). Maar wat betekent deze uitspraak precies? Behoort iedereen elk willekeurig wetsartikel te kennen? In Nederland kennen we bijna 140.000 wetsartikelen, dus wat dat betreft lijkt de uitspraak al niet realistisch. Daarnaast is de wet in een taal geschreven die voor veel mensen moeilijk te begrijpen is. Als alle wetsartikelen in begrijpelijke taal zouden worden herschreven, zou deze uitspraak dan realistischer zijn? In deze scriptie wordt aan de hand van kwalitatief en kwantitatief onderzoek gekeken of wetsartikelen in toegankelijkere taal beter meer begrip opleveren bij de lezer.Show less
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat de gemiddelde leeftijd dat ouders afwijkingen in de ontwikkeling van hun kind met een pervasieve ontwikkelingsstoornis (PDD) signaleren, tussen de 15 en 17...Show moreUit verschillende onderzoeken blijkt dat de gemiddelde leeftijd dat ouders afwijkingen in de ontwikkeling van hun kind met een pervasieve ontwikkelingsstoornis (PDD) signaleren, tussen de 15 en 17 maanden ligt. Ook blijkt uit onderzoek dat een vroege afwijkende ontwikkeling meestal leidt tot een ernstiger beeld bij de diagnose van PDD. Dit doet veronderstellen dat kinderen met PDD waarvan de ouders voor 36 maanden een afwijkende ontwikkeling op gebied van taal, relaties of gedrag signaleren ernstigere uitkomsten op verschillende ontwikkelingsgebieden laten zien dan kinderen met PDD waarbij de afwijkende ontwikkeling na 36 maanden door de ouders werd waargenomen. In de huidige studie werden uitkomsten op de 3 symptoomdimensies van communicatie, sociale interactie en stereotiepe gedragingen vergeleken tussen kinderen met PDD in de leeftijd van 8 tot en met 14 jaar, waarvan bij 23 kinderen de afwijkende ontwikkeling voor 36 maanden door ouders gesignaleerd werd, en 4 kinderen waarvan de afwijkende ontwikkeling na 36 maanden door ouders werd gesignaleerd. Tussen de twee groepen werden geen significante verschillen gevonden. Hiernaast werden er twee gesproken taalaspecten, namelijk de complexe taalproductie en verbal fluency, getoetst. Hierbij werden de prestaties van de twee PDD-groepen vergeleken met die van een controlegroep van 85 kinderen zonder PDD in de leeftijd van 8 tot en met 14 jaar. Wat betreft beide taalaspecten scoren PDD-kinderen met een afwijkende ontwikkeling na 36 maanden significant lager dan de controlekinderen. Tussen de PDD-groepen worden geen significante verschillen gevonden, net als tussen de vroeg onderkende PDD-groep en de controlegroep.Show less