In deze scriptie wordt uitgezocht welke factoren van cultuur en cultureel bewustzijn invloed kunnen hebben op de tweedetaalverwerving van Chinees en Nederlands. Dit is gedaan door middel van...Show moreIn deze scriptie wordt uitgezocht welke factoren van cultuur en cultureel bewustzijn invloed kunnen hebben op de tweedetaalverwerving van Chinees en Nederlands. Dit is gedaan door middel van interviews met Nederlanders die Chinees leren en Chinezen die Nederlands leren. De belangrijkste factoren zijn de schoolsystemem van China en Nederland, communicatie, motivatie en formaliteit.Show less
Dit onderzoek richt zich op het gebruik van modale partikels door enerzijds een moedertaalspreker en anderzijds een tweedetaalsprekr van het Nederlands. De frequentie van modale partikels en de...Show moreDit onderzoek richt zich op het gebruik van modale partikels door enerzijds een moedertaalspreker en anderzijds een tweedetaalsprekr van het Nederlands. De frequentie van modale partikels en de gebruikswijze door beide sprekers worden met elkaar vergeleken.Show less
Overgeneralisatie is een bekend verschijnsel in het proces van kinder- en tweedetaalverwerving. In het Nederlands treedt overgeneralisatie op ook bij het verwerven van werkwoorden. Bij de verleden...Show moreOvergeneralisatie is een bekend verschijnsel in het proces van kinder- en tweedetaalverwerving. In het Nederlands treedt overgeneralisatie op ook bij het verwerven van werkwoorden. Bij de verleden tijd van lopen zal een kind bv *loopte zeggen voordat hij de juiste vorm liep heeft verworven. Eerder onderzoek (Lalleman, Van Santen & Van Heuven, 1997, Lalleman & Van Santen, 1993) laat zien dat Nederlandstalige kinderen en tweedetaalleerders van het Nederlands vaak regelmatige (zwakke) verleden-tijdsvormen gebruiken bij onregelmatige (sterke) werkwoorden tijdens het verwervingsproces. Ook als de verwerving compleet is blijven sommige zwakke vormen van sterke werkwoorden in gebruik (bv. ervaren - ervaarde). De data van eerder onderzoek (Lalleman et al., 1997) laten zien dat tweedetaalleerders ook sterke vormen gebruiken bij zwakke werkwoorden en dit wordt ‘irregularisatie’ genoemd. Het huidige onderzoek richt zich op overgeneralisatie en irregularisatie bij jonge volwassen moedertaalsprekers en tweedetaalleerders. De hypotheses zijn: (1) overgeneralisatie komt in zekere mate voor bij T1-sprekers en in sterkere mate bij T2-sprekers. (2) T2-sprekers maken irregularisaties bij zwakke werkwoorden die lijken op sterke werkwoorden. (3) Als een werkwoord een zwakke en sterke vorm heeft, kiezen zowel T1-sprekers als T2-sprekers de zwakke vorm. Vierentachtig werkwoorden in drie condities werden gekozen: sterk, zwak en met beide vormen. De woorden waren zo infrequent mogelijk omdat daarmee een grotere kans is op overgeneralisatie of irregularisatie. Tweeëntwintig Nederlandse moedertaalsprekers en 17 hoogopgeleide gevorderde tweedetaalleerders met diverse moedertalen namen deel. Iedereen kreeg een lijst zinnen waarin de verleden-tijdsvorm van de testwoorden (gepresenteerd als infinitief) moest worden ingevuld, zonder daarbij hulpmiddelen te gebruiken. Alle drie hypotheses worden bevestigd. Opvallend is dat moedertaalsprekers in enkele gevallen ook irregularisaties vormen bij zwakke werkwoorden (bv. optuigen – *toog op).Show less