Introduction: This thesis focuses on Quality of Life as defined by Schalock. Research has been performed to see if different assessed parts of Quality of Life of residents at Ipse de Bruggen match...Show moreIntroduction: This thesis focuses on Quality of Life as defined by Schalock. Research has been performed to see if different assessed parts of Quality of Life of residents at Ipse de Bruggen match the amount of developmental goals aimed at these areas. How does quality of life appear in support plans at Ipse de Bruggen? Method: An assessment was made of current Quality of Life at Ipse de Bruggen. Following this developmental goals were collected and coded based on which part of Quality of Life they were part of. The results of the assessment and coding of developmental goals were then compared. Finally, the outcomes were verified using several interviews with behavioral experts working at Ipse de Bruggen. Results: The assessment of different components of Quality of Life greatly don't match the amount of goals put up on these areas. Noteworthy is how Social Inclusion scores lowest but also has few goals striving to improve this. Focus seems to lie on the area of Personal Development. This scores around the median. However, when compared with level of development. It is seen that Personal Development gets lower scores the lower the developmental level of the client. There have also been indications that these developmental goals don't seem to actually match the desired level of quality needed for effective use. Discussion: It can be concluded that developmental goals do not always match the assessed Quality of Life of clients. There seems to be a sort of hierarchy in this construct where certain components of Quality of Life have to be fulfilled first before attention can be switched to different aspects of this construct. There also seems to be insufficient knowledge of the definitions of aspects of Quality of Life under carers. More focus on schooling could be a solution to this. It is recommended to perform follow-up research to see if different parts of Quality of Life return in the way in people of different developmental levels. It is also recommended to further research the current quality of developmental goals in Ipse de Bruggen.Show less
In deze masterthesis is onderzoek gedaan naar welke relatie er bestaat tussen adaptieve vaardigheden en kwaliteit van bestaan, bij mensen met een intensieve zorgvraag en persisterend probleemgedrag...Show moreIn deze masterthesis is onderzoek gedaan naar welke relatie er bestaat tussen adaptieve vaardigheden en kwaliteit van bestaan, bij mensen met een intensieve zorgvraag en persisterend probleemgedrag. Kwaliteit van bestaan is een begrip waarmee gemeten kan worden hoe iemand zijn leven ervaart. Adaptieve vaardigheden zijn nodig om je als individu zijnde staande te houden in het leven en mee te bewegen in de dynamiek van alledag. Het doel is te onderzoeken hoe deze vaardigheden zich verhouden tot de kwaliteit van bestaan. Het onderzoek is onderdeel van een longitudinale studie en uitgevoerd onder cliënten woonachtig binnen verschillende gehandicaptenzorgorganisaties. Er is bij alle cliënten sprake van een intensieve zorgvraag en/of persisterend probleemgedrag. De data is verworden door middel van het afnemen van vragenlijsten over de cliënten, bij begeleiders en/of nauw betrokken anderen. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat er over tijd een vooruitgang wordt gezien op adaptieve vaardigheden. Echter wanneer er onderscheid wordt gemaakt in een hoge en lage ontwikkelingsleeftijd, wordt gezien dat enkel de groep met een hoge ontwikkelingsleeftijd vooruit gaat. De andere groep stagneert over tijd. Voor beide groepen wordt over tijd wel een vooruitgang op kwaliteit van bestaan gemeten. Adaptieve vaardigheden blijken tot slot een voorspeller voor kwaliteit van bestaan. Dit geldt voor de gehele onderzoeksgroep, waarbij een vooruitgang op adaptieve vaardigheden zorgt voor een vooruitgang op kwaliteit van bestaan. Deze verworven resultaten en inzichten leiden ertoe dat de ondersteuning gericht op toename van kwaliteit van bestaan, nog beter ingericht kan worden om dit doel te behalen.Show less
Communicatie is een vaardigheid die een kritieke rol speelt in het leren, werken, vormen van relaties en deel kunnen nemen aan sociale gemeenschappen. Wanneer problemen worden ervaren op het gebied...Show moreCommunicatie is een vaardigheid die een kritieke rol speelt in het leren, werken, vormen van relaties en deel kunnen nemen aan sociale gemeenschappen. Wanneer problemen worden ervaren op het gebied van communicatie kan ondersteunende communicatie (OC) worden ingezet. Dit komt veel voor bij mensen met een verstandelijke beperking (VB) in combinatie met ernstige gedragsproblematiek. Desondanks is er nog niks bekend over hoe de continuïteit van OC gewaarborgd wordt. Door middel van onderhavig onderzoek wordt gepoogd meer inzicht te verkrijgen in welke factoren bijdragen aan de continuïteit van OC voor mensen met een VB in combinatie met een ZZP 6 of 7 vanuit hun ernstige gedragsproblematiek (cliënten). De volgende onderzoeksvraag is hiervoor opgesteld: ‘Welke factoren zijn onderliggend aan de continuïteit van ondersteunende communicatie?’ Deze vraag wordt onderzocht aan de hand van de volgende deelvragen: 1) ‘In hoeverre zijn er ondersteunende communicatiemiddelen beschikbaar voor de cliënten?’, 2) ‘In hoeverre zijn de cliënten in staat om hun wensen uiten aan de hand van de geboden ondersteunende communicatie?’, 3) ‘In hoeverre zijn de begeleiders in staat om ondersteunende communicatie aan de cliënten aan te bieden?’, 4) ‘In hoeverre is er sprake van continuïteit in de ondersteunende communicatie?’ en 5) ‘Welke factoren zouden de continuïteit van de ondersteunende communicatie kunnen beïnvloeden?’. Aan dit onderzoek hebben de (wettelijk) vertegenwoordigers, teamleden en persoonlijk begeleiders van 212 cliënten deelgenomen. De cliënten hadden een leeftijd tussen 13 en 74 jaar en waren verbonden aan de zorginstellingen Ipse de Bruggen, Cordaan, De Hartekamp groep of Ons Tweede Huis. In dit exploratieve onderzoek wordt gebruik gemaakt van een literatuurstudie in combinatie met een contextueel interview (CI). De resultaten uit het CI zijn door middel van frequentieverdelingen weergegeven. Dit heeft geleid tot een model van factoren die op basis van de percepties van de (wettelijk) vertegenwoordigers, teamleden en persoonlijk begeleiders invloed zouden kunnen hebben op de continuïteit van OC. Dit onderzoek is een eerste stap in het aanpakken van het gebrek aan wetenschappelijk inzicht omtrent continuïteit van OC. Vervolgonderzoek is noodzakelijk om dit onderwerp verder uit te diepen.Show less
Background: Behavioural problems, such as aggressive behaviour, are common among people with intellectual disabilities (Deb & Bright, 2001; Janssen, Schuengel & Stolk, 2002). People with...Show moreBackground: Behavioural problems, such as aggressive behaviour, are common among people with intellectual disabilities (Deb & Bright, 2001; Janssen, Schuengel & Stolk, 2002). People with intellectual disabilities are also at higher risk of developing unsafe attachment with their caregivers, which can be one cause of their behavioural problems (Dekker-van der Sande & Janssen, 2009). The current research examined whether setting goals related to building a safe attachment with the care staff is effective for lessening behavioural problems in people with an intellectual disability with attachment problems. Method: The research group concerns clients (n= 25) with an intellectual disability with a care package 6 or 7, with attachment problems. The questionnaire DBC-A (Mohr et al., 2011) was used to examine behavioural problems. Attachment problems and goals were derived from the personal care plans. Results: The results show that almost no specific goals on enhancing safe attachment are accumulated. Interpersonal relationship can be viewed as an indirect measure of attachment. Research shows a significant decrease in disruptive behaviour, when there are goals focussed primarily on interpersonal relationships. There were no significant effects on the other subdomains of behavioural problems when goals related to interpersonal relationships were set. Conclusion and discussion: To conclude, there should be more awareness for the importance of setting goals aimed at creating safe attachment with care staff. Setting goals aimed at interpersonal relationships also leads to a decrease of disruptive behaviour.Show less
The diagnoses Autism Spectrum Disorder (ASS) and mental retardation are common in the present study. The study examined on which domains of psychosocial behavior children in the age 4 to 18 years...Show moreThe diagnoses Autism Spectrum Disorder (ASS) and mental retardation are common in the present study. The study examined on which domains of psychosocial behavior children in the age 4 to 18 years old with an ASS and/or a mental retardation show deficiencies in comparison with normally developing children. The study contains a cross-sectional research design. The parents were asked to fill in the Questionnaire Psychosocial Skills (VPV) on the Internet about their child. The sample consisted of 417 Dutch school children, including 235 boys (56.4%) and 182 girls (43.6%). The results of the study showed that children with an ASS and/or a mental retardation compared to the children without a developmental disorder show a distinct disadvantage in terms of the relational and affective skills, self-management and self-consciousness. The trial also found that children with a mental retardation show more psychosocial skills compared to children with an ASS and children with an ASS and a mental retardation. The research also show that children in the age group of 12 to 18 years do have more psychosocial skills than children in the age group of 4 to 11 years. Girls in the age group of 4 to 11 years do have more relational en affective skills than boys. Boys do have better psychosocial skills in the age group of 12 to 18 years than the girls. The results of the present study show the importance of detecting deficits in the development of psychosocial skills of children with an ASS and/or a mental retardation, so that the children can receive an appropriate assistance.Show less
Achtergrond en doel van het onderzoek In dit onderzoek, dat deel uitmaakt van een pilotstudie naar de Vineland-II en PEP-3 in Nederland, wordt onderzoek gedaan naar geslachtsverschillen in...Show moreAchtergrond en doel van het onderzoek In dit onderzoek, dat deel uitmaakt van een pilotstudie naar de Vineland-II en PEP-3 in Nederland, wordt onderzoek gedaan naar geslachtsverschillen in ontwikkelingsniveau en adaptief functioneren bij kinderen met verstandelijke beperking (klinische groep) en zonder verstandelijke beperking (niet-klinische groep). Methoden De Vineland-II en PEP-3 zijn afgenomen bij twaalf KDV of PSZ kinderen van twee en drie jaar en 33 KDC kinderen uit Zuid-Holland en Noord-Brabant. Resultaten Bij de klinische groep is er een significant verschil op ‘Fijne motoriek’ van de PEP-3 (F(1, 31) =6.16, p = 0.02) en op ‘Motoriek’ (F(1, 31) =9.03, p = 0.01) en ‘Geschreven taal’ (F(1, 31) =4.08, p = 0.05) van de Vineland-II. Jongens behalen gemiddeld een hogere score op de genoemde schalen. Bij meisjes zijn er op beide instrumenten gemiddeld meer en hogere significante correlaties. Geslacht is in de klinische groep significant van invloed op ‘Dagelijkse vaardigheden’( χ² = 7.49), ‘Communicatie’ (χ² = 11.34) en de totaalscore (χ² = 9.32) van de Vineland-II. Jongens scoren gemiddeld hoger dan meisjes. Conclusie en discussie Geconcludeerd kan worden dat alleen in de klinische groep significante verschillen gevonden worden tussen jongens en meisjes.Show less
Achtergrond: De centrale onderzoeksvraag in dit onderzoek is: ‘In hoeverre hebben jeugdigen met een verstandelijke beperking, ADHD en comorbiditeit tussen deze beiden ontwikkelings-stoornissen...Show moreAchtergrond: De centrale onderzoeksvraag in dit onderzoek is: ‘In hoeverre hebben jeugdigen met een verstandelijke beperking, ADHD en comorbiditeit tussen deze beiden ontwikkelings-stoornissen tekorten in adaptieve vaardigheden?’ Onderzocht zijn de verschillen in de adaptieve vaardigheden: omgaan met leeftijdsgenoten, omgaan met volwassenen, gerichtheid op school, werk & toekomst en autonomie & zelfsturing bij jeugdigen (vier tot achttien jaar) zonder stoornis of met een ontwikkelingsstoornis (ADHD, verstandelijke beperking, ADHD en een verstandelijke beperking). Methode: Om de data te verzamelen is gebruik gemaakt van de Sociaal-Emotionele Vragenlijst (SEV) en de vragenlijst voor Algemene Vaardigheden Jeugdigen (AVJ). De gegevens van de SEV zijn gebruikt om de subjecten te verdelen in de vier genoemde groepen. De gegevens van de AVJ zijn gebruikt om de mate van de adaptieve vaardigheden op de vier genoemde schalen te meten. De totale onderzoeksgroep bestaat uit 599 jeugdigen, waarvan 44.6 % meisjes en 55.4 % jongens zijn. De jongste jeugdige is vier jaar en de oudste jeugdige is achttien jaar oud. De gemiddelde leeftijd van de jeugdigen waarvoor een vragenlijst is ingevuld is 11.8 jaar (standaarddeviatie= 3.38). Van de onderzoeksgroep heeft 80 % geen stoornis, 9% ADHD, 7 % een verstandelijke beperking en 4 % heeft zowel ADHD als een verstandelijke beperking. Resultaten: Jeugdigen zonder stoornis (ADHD, verstandelijke beperking, ADHD en een verstandelijke beperking) behalen gemiddeld een hogere score op de vier schalen van de vragenlijst voor Algemene Vaardigheden Jeugdigen (omgaan met leeftijdsgenoten, omgaan met volwassenen, gerichtheid op school, werk & toekomst en autonomie & zelfsturing). Als tweede tonen jeugdigen met ADHD gemiddeld een lagere score op de schaal ‘omgaan met volwassenen’ dan jeugdigen met een verstandelijke beperking. Als derde tonen jeugdigen met een comorbide stoornis (ADHD en een verstandelijke beperking) op de schaal ‘autonomie & zelfsturing’ gemiddeld een lagere score dan jeugdigen met enkel een verstandelijke beperking. Als laatste is er geen invloed van de factoren sekse en leeftijd op de vier schalen van de AVJ aangetoond. Conclusie: Jeugdigen met een ontwikkelingsstoornis (ADHD, verstandelijke beperking of een combinatie van beiden) hebben in vergelijking met jeugdigen zonder stoornis tekorten op de adaptieve vaardigheden: omgaan met leeftijdsgenoten, omgaan met volwassenen, gerichtheid op school, werk & toekomst en autonomie & zelfsturing. Behandeling zal gericht dienen te zijn op het versterken van deze adaptieve vaardigheden en de bijbehorende executieve functies. Om te trachten de jeugdigen te behoeden voor problemen in de omgang met leeftijdsgenoten en volwassenen, schooluitval, criminaliteit, verslavingsproblematiek en een slechte fysieke gezondheid.Show less