In deze studie verken ik de ontwikkeling van Friedrich Nietzsches filosofie over pessimisme in relatie tot waarheid, moraliteit en leven. Dit onderzoek is opgezet aan de hand van een woordstudie...Show moreIn deze studie verken ik de ontwikkeling van Friedrich Nietzsches filosofie over pessimisme in relatie tot waarheid, moraliteit en leven. Dit onderzoek is opgezet aan de hand van een woordstudie naar ‘pessimisme’, zodat Nietzsches meervoudige gebruik van dit concept zichtbaar wordt. De verschillende betekenissen die hieruit voortkomen relateer ik aan de verwante filosofische problematiek. In de eerste plaats richt ik mij op het gebruik van ‘pessimisme’ in ‘Die Gebürt der Tragödie’ (1872) en de vroege ‘Nachlass’. In deze teksten spelen de tragische Grieken, Schopenhauer en de kunst een sleutelrol. In de tweede plaats richt ik mij op het gebruik van ‘pessimisme’ in de late ‘Vorredes’ en het vijfde boek van ‘Die fröhliche Wissenschaft’. Nietzsche schreef al deze teksten rond 1886 en voegde ze toe aan zijn eerder gepubliceerde werken. In deze teksten keert Nietzsche terug naar het probleem van pessimisme, maar beschrijft hij tevens zijn eigen ontwikkelingsgeschiedenis en de rol van zijn denken over pessimisme daarin. Door de focus op deze twee momenten in Nietzsches werk kan ik pessimisme gebruiken om licht te schijnen op de ontwikkeling van zijn denken. In deze thesis wordt daarmee zichtbaar op welke wijze Nietzsche door middel van zijn verhandeling over pessimisme herhaaldelijk geconfronteerd wordt met de taak om de relatie tussen moraliteit, waarheid en het leven te heroverwegen, om de waarde van moraliteit en waarheid vanuit een standpunt in het leven in twijfel te trekken.Show less
Hoe dienen politieke leugens beoordeeld te worden? In deze scriptie betoog ik aan de hand van de ideeën van Arendt, Koyré, Williams en Machiavelli dat het gebruik van politieke leugens ten alle...Show moreHoe dienen politieke leugens beoordeeld te worden? In deze scriptie betoog ik aan de hand van de ideeën van Arendt, Koyré, Williams en Machiavelli dat het gebruik van politieke leugens ten alle tijden afgekeurd dient te worden door de bedreiging die een politieke leugen vormt voor de liberale democratie. Hoewel de overheid in staat dient te zijn om geheimen te hebben, dient het geen gebruik van leugens te maken. Tot slot blijkt dat hedendaagse politieke leugens zich niet altijd bezig houden met het verbergen of verwoesten van de waarheid.Show less
Gottlob Frege (1848-1925) wordt door velen beschouwd als de ‘vader’ van de analytische filosofie. Waar Immanuel Kant al een uitgebreide oordeelstheorie tot leven heeft weten te brengen, verschillen...Show moreGottlob Frege (1848-1925) wordt door velen beschouwd als de ‘vader’ van de analytische filosofie. Waar Immanuel Kant al een uitgebreide oordeelstheorie tot leven heeft weten te brengen, verschillen Kant’s en Frege’s noties van oordeel sterk van elkaar. In deze scriptie staat de vraag centraal: wat is de verhouding tussen Frege’s oordeelsbegrip en zijn notie van kennis? De hoofdvraag is uiteengezet in drie deelvragen: hoe moet Frege’s oordeelsbegrip begrepen worden? De tweede deelvraag: wat is de epistemische component van Frege’s oordeelsbegrip? De laatste deelvraag: hoe moet Frege’s notie van kennis uitgelegd worden? In hoofdstuk 1 wordt beargumenteerd dat Frege’s oordeelsbegrip vanuit de logica gezien geen empirische notie is en dat Frege’s oordeelsbegrip een primitieve notie (sui generis) is. Daarnaast wordt gesteld dat Frege’s oordeelsbegrip niet gezien moet worden als een vorm van voor ‘waar-houden’ (Führwahrhalten). In hoofdstuk 2 wordt beargumenteerd dat de epistemische component binnen Frege’s oordeelsbegrip gevonden moet worden in de cognitieve waarde (Erkenntniswert). In tegenstelling tot wat vele filosofen over Frege’s cognitieve waarde beweren, moet de cognitieve waarde niet alleen uitgelegd worden door middel van de ‘de betekenisinhoud’ (Sinn), maar ook door middel van het begrip ‘verwijzing’ (Bedeutung). In hoofdstuk 3 zal beargumenteerd worden dat volgens Frege een term als ‘waarheid’ (Duits: wahrheit) als iets objectiefs gezien moet worden. Frege stelt daarnaast dat kennis ‘gerealiseerd’ (Frege spreekt over vollzieht) wordt tijdens een oordeelsact. ‘Realiseren’ moet hier los gezien worden van de opvatting dat kennis door het menselijke denken gecreëerd wordt.Show less
Wie vraagt naar wat hetzelfde en anders is, vraagt naar wat is en hoe dat is. Wie vraagt naar identiteit en differentie vraagt ook naar hetgeen laat hetzelfdezijn en verschillen, naar wat deze...Show moreWie vraagt naar wat hetzelfde en anders is, vraagt naar wat is en hoe dat is. Wie vraagt naar identiteit en differentie vraagt ook naar hetgeen laat hetzelfdezijn en verschillen, naar wat deze elementaire principes mogelijk maakt. En daarmee vraagt deze vraag ook naar het heersende denken in de huidige tijd, dat altijd betrokken is in de mogelijkheid van wat nu is. Dat degene die denkt, de mens, zodoende altijd al een rol speelt in het wezen van identiteit en differentie, weet Martin Heidegger maar al te goed. Maar ook F.W.J. Schelling, aan wie Heidegger enorm schatplichtig is, wist al van deze betrokkenheid. De onderhavige scriptie poogt de oorsprong ervan op te helderen. Dat gebeurt door middel van een interpretatie van Heideggers belangrijkste tekst over het onderwerp, Identität und Differenz. Deze wordt vergeleken met een tekst van Schelling. Vanuit Schelling worden de zwaktes in Heideggers betoog aangeduid; tegelijkertijd zien we in hoeverre Schelling al op Heideggers wijze dacht. Uiteindelijk zal, door een vergelijking en combinatie van de standpunten van beide denkers, ook het belang van de vraag naar identiteit en differentie überhaupt worden aangetoond.Show less