Dit onderzoek is erop ingericht een beter begrip van een belangrijk onderdeel van Arthur Schopenhauers filosofie te scheppen, en daarmee van diens filosofie als geheel. In zijn grootste werk, Die...Show moreDit onderzoek is erop ingericht een beter begrip van een belangrijk onderdeel van Arthur Schopenhauers filosofie te scheppen, en daarmee van diens filosofie als geheel. In zijn grootste werk, Die Welt als Wille und Vorstellung legt Schopenhauer de lezer een systematische filosofie voor waarin de wereld wordt beschreven als een samenstelling van de wil en van voorstellingen. Dit tweede aspect is de wereld van onze alledaagse waarneming, welke zich voegt naar regels ontleend aan ons redelijke denkvermogen. Ten grondslag aan deze wereld ligt de wil, een non-rationele drijfveer die alles stuurt wat we waarnemen. Waar de nadruk bij voorgangers van Schopenhauer, waaronder Kant, altijd lag bij de wereld begrepen door het redelijk intellect, verplaatst Schopenhauer het zwaartepunt naar de irrationele wil. Als een van de eersten die dit doet, wordt Schopenhauer daarom dikwijls ontvangen als radicale tegenhanger van het ratio-centrische verlichtingsdenken dat hem voorging. Wanneer we Schopenhauers werk echter onder de loep nemen, blijkt dit beeld minder goed te kloppen dan op het eerste oog zichtbaar. Aan de hand van analyse van verschillende van Schopenhauers belangrijkste werken, alsmede een kleine selectie secundaire literatuur, wordt in dit onderzoek beargumenteerd hoe we Schopenhauers positie in de geschiedenis van de filosofie moeten duiden, indien niet langer als een radicale ‘omdenker’ van verlichtingsdenken. Het lijkt er namelijk op dat Schopenhauer in zijn denken in belangrijke mate schatplichtig is aan de Verlichting. De wil verschijnt in zijn filosofie weliswaar als belangrijk begrip, de verhouding tussen wil en rede in zijn werk ligt anders dan hij zelf doet vermoeden.Show less