In dit onderzoek is gekeken naar begrijpend lezen bij Nederlandse en tweede generatie Turks-Nederlandse kinderen en volwassenen om meer inzicht te krijgen in de cognitieve vaardigheden tijdens het...Show moreIn dit onderzoek is gekeken naar begrijpend lezen bij Nederlandse en tweede generatie Turks-Nederlandse kinderen en volwassenen om meer inzicht te krijgen in de cognitieve vaardigheden tijdens het lezen voor begrip. Dit onderzoek is gedaan bij 12 Turks-Nederlandse kinderen, 13 Turks-Nederlandse volwassenen, 23 Nederlandse kinderen en 21 Nederlandse volwassenen wonend in Nederland. Er is gebruik gemaakt van verhalen die voorgelezen moesten worden met irrelevante (te negeren) woorden erin. Daarna volgde een RAT taak om te testen of de irrelevante woorden geprimed waren (target woorden) en er waren ter vergelijking woorden die niet in de tekst voorkwamen (filler woorden). Uit de resultaten komt naar voren dat Nederlandse kinderen meer target woorden dan filler woorden goed hebben, bij Turks-Nederlandse kinderen werd geen verschil gevonden tussen de target en de filler woorden. De Turks-Nederlandse volwassenen hadden meer target woorden goed dan filler woorden, bij de Nederlandse participanten was dit niet het geval. Turks-Nederlandse kinderen en Nederlandse volwassenen volgen een soortgelijk patroon. Een ander resultaat van dit onderzoek is dat Turks-Nederlandse volwassenen en Nederlandse kinderen op elkaar lijken. Vervolgonderzoek is nodig om de effecten van woordenschat hierin te kunnen onderzoeken en om meer te weten te komen over meertaligheid en het effect hiervan op het cognitieve vermogen.Show less
Naarmate kinderen ouder worden kunnen zij hun emoties en gedragingen steeds beter hanteren. Bij het onvoldoende reguleren van emoties kan echter externaliserend en/of internaliserend probleemgedrag...Show moreNaarmate kinderen ouder worden kunnen zij hun emoties en gedragingen steeds beter hanteren. Bij het onvoldoende reguleren van emoties kan echter externaliserend en/of internaliserend probleemgedrag ontstaan. Het executief functioneren (EF) is verantwoordelijk voor het organiseren van gedachten en handelingen zodat deze doeltreffend en efficiënt zijn. Diverse onderzoeken toonden een verband aan tussen het executief functioneren en externaliserend/internaliserend probleemgedrag. In deze thesis werden de EF-domeinen aandacht, inhibitie en werkgeheugen beoordeeld middels computertaken (Amsterdamse Neuropsychologische Taken, ANT), en het algemeen executief functioneren met behulp van de vragenlijst Dysexecutive Questionnaire for Children (DEX-k). Middels multipele regressieanalyses werd onderzocht welke variabele het probleemgedrag, gemeten met de Child Behavior CheckList (CBCL), het beste kon voorspellen. De onderzoeksgroep bestond uit 469 vier- tot en met zesjarigen uit het reguliere basisonderwijs in Zuid-Holland en Zeeland. Werkgeheugen vormde als enige EF-domein een significante voorspeller voor externaliserend probleemgedrag: kinderen met een zwakker werkgeheugen toonden meer externaliserend probleemgedrag. Er was geen significante associatie tussen internaliserend probleemgedrag en de drie onderzochte EF-domeinen. Kinderen met een zwakker algemeen executief functioneren toonden meer probleemgedrag. Zowel externaliserend als internaliserend probleemgedrag werden het beste voorspeld middels het algemeen executief functioneren. Limitaties en aanbevelingen worden in de discussie besproken.Show less
Approximately ten to thirty percent of the children don’t get enough sleep. This can cause problems with learning and cognition. Evening-types often experience more sleep problems than morning...Show moreApproximately ten to thirty percent of the children don’t get enough sleep. This can cause problems with learning and cognition. Evening-types often experience more sleep problems than morning-types. This study investigates the relationship between chronotype and cognitive performances (sustained attention, inhibition and working memory) and whether this relationship is mediated by sleep duration. The sample consisted 452 children (208 males and 244 females; mean age 10.49 years). Parents filled in the Children’s Chronotype Questionnaire to measure chronotype. They also filled in a sleeping diary for a week to measure sleep duration. The children made multiple computer tasks: the Psychomotor Vigilance Task (PVT) to measure sustained attention, the PVT Go/No-Go to measure inhibition and a Digit Span task to measure working memory. Eveningness was associated with less sleep (β = -.10). Second, sustained attention and inhibition were not associated with chronotype. Evening-types performed better on the working memory task (β = .10). Third, children with less sleep performed better on the sustained attention (β = .16) and working memory task (β = -.25), but worse on the inhibition task (β = .12). This results show that sleep duration did not mediated the relation between chronotype and sustained attention and inhibition. But the relationship between chronotype and working memory is partially mediated by sleep duration. Evening-types remember a longer string of numbers than morning-types, this can be partially explained because the evening-types sleep shorter. It is important to investigate why these children perform better, despite the shorter sleep duration. Maybe sleep quality has a bigger influence on the cognitive performances than sleep duration. Last, it is important for parents to realize that sleep is important for the development of their children, because prevention is better than intervention.Show less
Binnen de huidige studie werd ingegaan op een mogelijk verband tussen experimentele slaapduurvermindering en de aandacht en het werkgeheugen bij kinderen in de leeftijd van acht tot twaalf jaar in...Show moreBinnen de huidige studie werd ingegaan op een mogelijk verband tussen experimentele slaapduurvermindering en de aandacht en het werkgeheugen bij kinderen in de leeftijd van acht tot twaalf jaar in de normale populatie. De onderzoeksgroep bestond uit 30 kinderen (gemiddelde leeftijd = 9,9 jaar), waarvan 18 meisjes en 12 jongens. Kinderen sliepen gedurende drie weken volgens een vooraf vastgesteld slaapschema. De eerste week van het slaapschema was een baselineperiode en in de tweede en derde week vond een experimentele slaapduurvermindering of -verlenging plaats van één uur gedurende drie opeenvolgende nachten. In dit onderzoek werd alleen naar de slaapduurverminderingsperiode gekeken. Om de aandacht en het werkgeheugen bij de kinderen te meten, is een subtest van de WISC-IIINL, Cijferreeksen (Voor- en Achterwaarts), afgenomen. De Cijferreeksen is een test die een beroep doet op het (fonologisch) korte termijn geheugen, het concentratievermogen, het werkgeheugen en, daarmee samenhangend, de aandacht van kinderen. De test werd zowel in de baselineperiode als in de slaapduurverminderingsperiode bij de kinderen afgenomen. De resultaten wezen uit dat er geen significant verschil bestaat tussen de totaalscore op de Cijferreeksen in de baseline- en de slaapduurverminderingsperiode. Kinderen met een slaapduurvermindering van één uur gedurende drie opeenvolgende nachten hebben dus geen significant slechtere aandacht- en werkgeheugenfuncties ten opzichte van kinderen zonder deze slaapduurvermindering. Wel bleek er een significant verschil binnen de mate van slaapduurvermindering in relatie tot de aandacht en het werkgeheugen. Implicaties voor verder onderzoek en de praktijk worden besproken.Show less