Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van Ipse de Bruggen, met als doel om de kwaliteit van zorg voor jongeren met een licht verstandelijke beperking (LVB) binnen de intramurale setting te...Show moreDit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van Ipse de Bruggen, met als doel om de kwaliteit van zorg voor jongeren met een licht verstandelijke beperking (LVB) binnen de intramurale setting te verbeteren. Om dit doel te bereiken is doormiddel van literatuuronderzoek naar de belangrijkste constructen gezocht die voor eenieder van de jongeren met een LVB van belang zijn. Door deze constructen systematisch op groepsniveau te meten, ook wel Routine Outcome Monitoring (ROM) genoemd, kan de algehele kwaliteit van de zorg verbeterd worden. Op basis van deze constructen is daarom ook een set van meetinstrumenten gezocht die deze constructen meten. Om een zo volledig mogelijk beeld te verkrijgen van de status van de constructen op groepsniveau is tevens literatuuronderzoek gedaan naar de frequentie van afname van het meetinstrument. Ook is met behulp van literatuuronderzoek gezocht naar algemene aanbevelingen waardoor een test afname bij jongeren met een LVB zo betrouwbaar mogelijke resultaten oplevert. Om de praktische haalbaarheid van de te meten constructen te waarborgen zijn interviews gehouden met de medewerkers van Ipse de Bruggen. Het doel van de interviews was om de mening van de medewerkers te verkrijgen over het belang van de constructen en om inzicht te krijgen welke meetinstrumenten bekend zijn binnen Ipse de Bruggen. Verder werden er vragen gesteld over de gewenste frequentie van afname en over de algemene aanbevelingen van een testafname. De interviews zijn vervolgens gecodeerd en geanalyseerd. Uit het literatuuronderzoek bleek dat de volgende constructen van belang zijn voor jongeren met een LVB binnen de intramurale setting: veiligheid, participatie, intimiteit, trauma, emotieregulatie, zelfredzaamheid, adaptieve vaardigheden en emotionele en gedragsproblemen. Op basis van deze constructen zijn de volgende meetinstrumenten geselecteerd: Ben ik tevreden? (BiT), Childhood Trauma Questionnaire (CTQ), Fragebogen zur Erhebung der Emotionsregulation bei Kindern und Jugendlichen (Feel-KJ), Achenbach System of Empirically Based Assessment (ASEBA) en Dit vind ik ervan!. Deze meetinstrumenten worden in dit adviesrapport in detail besproken. Daarnaast duidde literatuur aan dat ROM-metingen idealiter voor en na de behandeling plaats zouden moeten vinden. Tenslotte is uit het literatuuronderzoek gebleken dat er een aantal algemene aanbevelingen zijn waardoor de afname van een meetinstrument bij jongeren met een LVB meer betrouwbare resultaten oplevert. Deze aanbevelingen worden in dit adviesrapport uitgebreid besproken. Uit de interviews is gebleken dat de medewerkers de in de literatuur gevonden constructen belangrijk achten. Hierbij bleek dat het construct intimiteit het hoogste scoorde en het construct participatie het laagst. Daarnaast gaven medewerkers aan de volgende meetinstrumenten reeds te gebruiken: Seksuele Kennis-, Attitude-, Vaardigheden- en Ervaringenlijst (SKAVE), Inventarisatie van Redzaamheids Aspecten (INVRA) en Leefklimaat. De medewerkers hadden een positieve attitude over deze meetinstrumenten. Deze meetinstrumenten zijn niet gevonden tijdens het literatuuronderzoek, maar sluiten wel aan op de gevonden constructen. Tevens zijn deze meetinstrumenten in dit adviesrapport in detail besproken. Bovendien bleek dat de medewerkers aangaven dat metingen om het kwartaal moeten plaatsvinden. De huidige werkdruk laat deze kwartaal metingen volgens de medewerkers echter niet altijd toe. Tenslotte bleek dat de medewerkers het eens waren over het feit dat een onderzoekssessie korter dan 2 uur zou moeten zijn. Ook gaven de medewerkers aan dat testafname in een prikkelarme omgeving bepaald moet worden door het soort onderzoek dat wordt afgenomen. Hierbij kon niet-diagnostisch onderzoek gedaan worden in een niet-prikkelarme omgeving en diagnostisch onderzoek in een prikkelarme omgeving. Concluderend wordt aangeraden om de, in de literatuur gevonden, constructen te meten bij jongeren met een LVB om de kwaliteit van de zorg te verbeteren. Ook wordt geadviseerd om de in de literatuur gevonden meetinstrumenten te gebruiken omdat hiermee wordt aangesloten op de overkoepelende constructen die relevant zijn voor jongeren met een LVB. Bovendien wordt aangeraden om de instrumenten SKAVE, INVRA en Leefklimaat te blijven gebruiken, aangezien medewerkers aangaven hier positieve ervaringen mee te hebben. Wanneer de werkdruk dit toelaat zullen de kwartaalmetingen kunnen worden aangehouden om een zo compleet mogelijk beeld te verkrijgen van de constructen. Tenslotte is het voor betrouwbare resultaten belangrijk dat er rekening wordt gehouden met de algemene aanbevelingen voor een goede testafname.Show less
In deze masterthesis is onderzoek gedaan naar welke relatie er bestaat tussen adaptieve vaardigheden en kwaliteit van bestaan, bij mensen met een intensieve zorgvraag en persisterend probleemgedrag...Show moreIn deze masterthesis is onderzoek gedaan naar welke relatie er bestaat tussen adaptieve vaardigheden en kwaliteit van bestaan, bij mensen met een intensieve zorgvraag en persisterend probleemgedrag. Kwaliteit van bestaan is een begrip waarmee gemeten kan worden hoe iemand zijn leven ervaart. Adaptieve vaardigheden zijn nodig om je als individu zijnde staande te houden in het leven en mee te bewegen in de dynamiek van alledag. Het doel is te onderzoeken hoe deze vaardigheden zich verhouden tot de kwaliteit van bestaan. Het onderzoek is onderdeel van een longitudinale studie en uitgevoerd onder cliënten woonachtig binnen verschillende gehandicaptenzorgorganisaties. Er is bij alle cliënten sprake van een intensieve zorgvraag en/of persisterend probleemgedrag. De data is verworden door middel van het afnemen van vragenlijsten over de cliënten, bij begeleiders en/of nauw betrokken anderen. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat er over tijd een vooruitgang wordt gezien op adaptieve vaardigheden. Echter wanneer er onderscheid wordt gemaakt in een hoge en lage ontwikkelingsleeftijd, wordt gezien dat enkel de groep met een hoge ontwikkelingsleeftijd vooruit gaat. De andere groep stagneert over tijd. Voor beide groepen wordt over tijd wel een vooruitgang op kwaliteit van bestaan gemeten. Adaptieve vaardigheden blijken tot slot een voorspeller voor kwaliteit van bestaan. Dit geldt voor de gehele onderzoeksgroep, waarbij een vooruitgang op adaptieve vaardigheden zorgt voor een vooruitgang op kwaliteit van bestaan. Deze verworven resultaten en inzichten leiden ertoe dat de ondersteuning gericht op toename van kwaliteit van bestaan, nog beter ingericht kan worden om dit doel te behalen.Show less
Adaptief gedrag laat zien in hoeverre een persoon in staat is in het dagelijks leven persoonlijk en sociaal adequaat te functioneren. Een onderdeel van het cognitief functioneren is de...Show moreAdaptief gedrag laat zien in hoeverre een persoon in staat is in het dagelijks leven persoonlijk en sociaal adequaat te functioneren. Een onderdeel van het cognitief functioneren is de intelligentie, het IQ. In de definitie voor een verstandelijke beperking komt naar voren dat er sprake dient te zijn van een achterstand in zowel de cognitieve als adaptieve ontwikkeling. De PEP-3 (afname bij kinderen), Vineland-II (interview bij ouders) en Vineland Screener (vragenlijst voor ouders) zijn instrumenten om deze ontwikkeling in kaart te brengen bij kinderen met een ontwikkelingsleeftijd tot vier jaar. Deze studie draagt bij aan de vertaling en normering van de PEP-3 en Vineland-II vanuit Amerika. De vraag in huidig onderzoek is in hoeverre de scores van de instrumenten van elkaar verschillen en welke factoren hierop van invloed zijn. Het wel of niet aanwezig zijn van een ontwikkelingsachterstand en de SES van ouders blijkt van invloed op het verschil tussen de Vineland-II en Vineland Screener. Kinderen met een ontwikkelingsachterstand (en een ASS) scoren lager op het instrument voor de cognitieve ontwikkeling dan op het instrument voor de adaptieve ontwikkeling. De adaptieve ontwikkeling geeft een goed beeld van het functioneren van kinderen met een ontwikkelingsachterstand. De normering en vertaling van de Vineland-II is van belang.Show less
Met de invoering van het Passend Onderwijs beoogt de Nederlandse overheid voor iedere leerling een passende plek in het onderwijs te realiseren. De zorgplicht voor kinderen met een stoornis zoals...Show moreMet de invoering van het Passend Onderwijs beoogt de Nederlandse overheid voor iedere leerling een passende plek in het onderwijs te realiseren. De zorgplicht voor kinderen met een stoornis zoals ADHD wordt daarmee bij het regulier onderwijs gelegd. Het huidige onderzoek beoogt een inventarisatie te geven van de sociaal adaptieve vaardigheden bij kinderen met ADHD en te bezien of er verschillen bestaan tussen het regulier en speciaal onderwijs. Ook is hierbij gekeken naar de rol van sekse en leeftijd. In het bijzonder zijn de omgang met leeftijdsgenoten, de omgang met volwassenen, de gerichtheid op school, werk en toekomst en de autonomie en zelfsturing onderzocht. Daartoe zijn door de ouders van 319 kinderen in de leeftijd van 4 tot en met 12 jaar op internet twee vragenlijsten ingevuld. De adaptieve vaardigheden zijn in kaart gebracht met de Algemene Vaardigheden Jeugdigen (AVJ). Middels de Sociaal Emotionele Vragenlijst (SEV) is vastgesteld of er sprake is van ADHD. De resultaten tonen aan dat kinderen met ADHD over minder sterk ontwikkelde vaardigheden beschikken dan kinderen zonder ADHD. Daarnaast blijkt dat kinderen met ADHD in het speciaal onderwijs aanzienlijk lager scoren dan kinderen met ADHD die naar het regulier onderwijs gaan. De grootste tekorten worden gevonden op het gebied van de autonomie en zelfsturing, de kleinste tekorten op het gebied van de gerichtheid op school, werk en toekomst. Leeftijd en sekse blijken in dit onderzoek geen factoren te zijn die invloed hebben op het sociaal adaptief functioneren van kinderen met ADHD. Om kinderen met ADHD in de toekomst optimaal te kunnen begeleiden binnen het Passend Onderwijs, is het van groot belang dat leraren in het regulier onderwijs bijscholing ontvangen, gericht op het bevorderen van het sociaal adaptief functioneren van deze kinderen. Verder is het van belang om de sociaal adaptieve ontwikkeling van kinderen met ADHD in het Passend Onderwijs nauwlettend te blijven volgen, zodat er duidelijk zicht is op de specifieke behoeften van deze kinderen en zij gericht ondersteund kunnen worden.Show less
Youth with an Autism Spectrum Disorder can also have an other clinical disorder, for example a depression. This depression could be a multiple disability for this youth with autism. The youth with...Show moreYouth with an Autism Spectrum Disorder can also have an other clinical disorder, for example a depression. This depression could be a multiple disability for this youth with autism. The youth with an Autism Spectrum Disorder and depression can have more limits in daily functioning, in comparison to youth with only an Autism Spectrum Disorder. It’s important to know at which aspects in daily functioning the youth with both disorders have the greatest limits. Because if these aspects are known, the youth can be supported at these aspects. This results in the following question: In which degree do Dutch children and youth from 4 to 18 years with an Autism Spectrum Disorder and an depression have limits in their adaptive skills? The level of the youth with both disorders are compared with the youth with autism, the youth with a depression and with the youth without psychopathology on four adaptive skills; contact with other children; contact with parents, adults and authority; school, work and future and the adaptive skill autonomy. This research with 635 participants shows that there’s a difference between youth with both disorders and youth with an Autism Spectrum Disorder on the adaptive skill autonomy. Youth with both disorders and youth with only a depression differ on the adaptive skill contact with other children. These results indicate that youth with both disorders mainly have a multiple disability at the adaptive skill autonomy. Youth with both disorders need support to improve their level of this adaptive skill.Show less
De laatste decennia probeert de Nederlandse overheid het inclusief onderwijs te stimuleren. Het is daartoe wezenlijk om te weten of jeugdigen met autisme baat hebben bij het volgen van onderwijs op...Show moreDe laatste decennia probeert de Nederlandse overheid het inclusief onderwijs te stimuleren. Het is daartoe wezenlijk om te weten of jeugdigen met autisme baat hebben bij het volgen van onderwijs op een reguliere school. In dit onderzoek is onderzocht in hoeverre de adaptieve vaardigheden verschillen tussen jeugdigen met autisme in het regulier en speciaal onderwijs. De adaptieve vaardigheden die in dit onderzoek centraal stonden waren gericht op de omgang met leeftijdsgenoten. Daarbij is er ook gekeken naar de rol van leeftijd en sekse. De samenhang tussen enerzijds de adaptieve vaardigheden en anderzijds autistisch gedrag en diagnose van autisme is ook onderzocht. De subjecten die centraal stonden in dit onderzoek waren 474 jeugdigen in de leeftijd van 12 tot en met 18 jaar. De ouders van de jeugdigen, de respondenten, vulden via internet de Sociaal Emotionele Vragenlijst en de experimentele vragenlijst Adaptieve Vaardigheden Jeugdigen in. Uit de resultaten blijkt dat jeugdigen met autisme aanzienlijk minder adaptieve vaardigheden hebben dan jeugdigen zonder autisme. Leeftijd en sekse daarentegen zijn binnen dit onderzoek niet naar voren gekomen als factoren die van belang zijn. Het soort onderwijs (regulier of speciaal onderwijs) dat jeugdigen met autisme volgen hangt volgens het huidige onderzoek niet samen met de mate van adaptieve vaardigheden. Adaptieve vaardigheden staan wel in relatie met de mate van autistisch gedrag en het al dan niet hebben van een autisme diagnose. De resultaten suggereren dat het functioneren van kinderen met autisme aanzienlijk kan verbeteren door te investeren in de adaptieve vaardigheden, gericht op omgang met leeftijdsgenoten. Het bieden van aangepast onderwijs aan jeugdigen met autisme dat hiermee rekening houdt is daarom wezenlijk. Verder onderzoek zou dan ook gericht moeten zijn op het zoeken naar de onderwijsvorm en begeleidingsvorm die het beste aansluit bij de specifieke behoeften van jeugdigen met autisme.Show less
Kinderen met ADHD en/of ASS in de leeftijd van 4-12 jaar hebben problemen met de ontwikkeling van adaptieve vaardigheden. Sekse en leeftijd blijken geen effect te hebben op het adaptief...Show moreKinderen met ADHD en/of ASS in de leeftijd van 4-12 jaar hebben problemen met de ontwikkeling van adaptieve vaardigheden. Sekse en leeftijd blijken geen effect te hebben op het adaptief functioneren, de aanwezigehid van een stoornis wel: combormiditeit leidt tot ernstigere problemen in de omgang met anderen. Over het algemeen kan worden gesteld dat kinderen met ADHD een gunstiger beeld laten zien w.b. adaptief functioneren dan kinderen met ASS. Uitzondering vormt het onderdeel zelfsturing, waarop ASS kinderen beter scoren.Show less
Het doel van deze studie was onderzoeken in hoeverre er sprake is van tekorten in de algemene adaptieve vaardigheden van kinderen met een autismespectrumstoornis (ASS) en/of een verstandelijke...Show moreHet doel van deze studie was onderzoeken in hoeverre er sprake is van tekorten in de algemene adaptieve vaardigheden van kinderen met een autismespectrumstoornis (ASS) en/of een verstandelijke beperking. De participanten waren 675 kinderen tussen 4 en 18 jaar oud, met een normale ontwikkeling, ASS, een verstandelijke beperking en zowel ASS als een verstandelijke beperking. De adaptieve vaardigheden van de kinderen werden gemeten door middel van de schaal Adaptieve Vaardigheden Jeugdigen en de trekken van ASS werden gemeten door de Sociaal Emotionele Vragenlijst. Gevonden werd dat kinderen met ASS, een verstandelijke beperking en zowel ASS als een verstandelijke beperking tekorten vertoonden op alle domeinen van het adaptief functioneren. Kinderen met ASS vertoonden de grootste tekorten in de omgang met leeftijdgenoten. Kinderen met een verstandelijke beperking vertoonden minder tekorten in de omgang met leeftijdgenoten dan kinderen met ASS en dan kinderen met zowel ASS als een verstandelijke beperking. De ASS lijkt bij kinderen met zowel ASS als een verstandelijke beperking dus meer bij te dragen aan de problemen in de interactie en de communicatie dan dat de verstandelijke beperking dit doet. Daarnaast vertoonden kinderen met ASS en kinderen met een verstandelijke beperking meer autonomie en zelfsturing dan kinderen met zowel ASS als een verstandelijke beperking. Daar de adaptieve disfuncties van kinderen met zowel ASS als een verstandelijke beperking anders zijn dan die van kinderen met enkel ASS of een verstandelijke beperking, hebben deze kinderen mogelijk een andere behoefte wat betreft behandeling.Show less
Om de ontwikkeling van kinderen en jongeren met angstig-depressief gedrag gericht te kunnen begeleiden dient bekend te zijn welke algemene adaptieve vaardigheden deze jeugdigen precies ontberen....Show moreOm de ontwikkeling van kinderen en jongeren met angstig-depressief gedrag gericht te kunnen begeleiden dient bekend te zijn welke algemene adaptieve vaardigheden deze jeugdigen precies ontberen. Dit onderzoek beoogt op dit gebied een bijdrage te leveren. Middels de experimentele vragenlijst ‘Algemene Vaardigheden Jeugdigen’ (AVJ) en de angstdimensies van de ‘Sociaal Emotionele Vragenlijst’ (SEV) is onderzocht in hoeverre er sprake is van tekorten in de algemene adaptieve vaardigheden van jeugdigen die angstig-depressief gedrag vertonen. Hierbij verwijst de term ‘algemene adaptieve vaardigheden’ naar de competenties om leeftijdsgebonden dagelijkse ontwikkelingstaken thuis, op school en in de vrije tijd adequaat te kunnen vervullen. Uit de resultaten blijkt dat angstig-depressieve jeugdigen ten opzichte van jeugdigen zonder ontwikkelingsproblemen tekorten hebben op alle vaardigheidsgebieden. Daarnaast blijken alle adaptieve vaardigheden significante voorspellers voor de mate van angstig-depressief gedrag. Hierbij zijn ‘omgang met leeftijdgenoten’ en ‘autonomie en zelfsturing’ de belangrijkste voorspellers. Adolescenten met angstig-depressief gedrag beheersen de vaardigheden ‘omgang met leeftijdgenoten’ en ‘positieve invulling van vrije tijd’ significant minder goed dan kinderen met dit gedrag. De gemiddelde mate waarin jongens in de kindertijd met angstig-depressief gedrag positief gericht zijn op school, werk en toekomst is significant hoger dan bij jongens in de adolescentiefase. Jonge meisjes (4-12 jaar) beheersen deze vaardigheid het minst goed. Meisjes in de adolescentiefase beheersen deze vaardigheid het beste in vergelijking tot jongens in de leeftijd van 4-18 jaar en meisjes in de kindertijd. Met betrekking tot de andere adaptieve vaardigheden blijken ‘geslacht’ en ‘leeftijd’ geen verschil te maken. Vervolgonderzoek is nodig om angstig-depressief gedrag van kinderen en adolescenten en de factoren die daarop van invloed kunnen zijn zo compleet mogelijk in kaart te brengen, zodat preventie en hulpverlening zo effectief mogelijk kan worden ingezet.Show less