In 2021 is de wet voor burgerschapsonderwijs op basisscholen aangescherpt, met het doel de burgerschapscompetenties van leerlingen te verbeteren. Een factor die van invloed is op de prestaties van...Show moreIn 2021 is de wet voor burgerschapsonderwijs op basisscholen aangescherpt, met het doel de burgerschapscompetenties van leerlingen te verbeteren. Een factor die van invloed is op de prestaties van leerlingen is de self-efficacy van de leerkracht. De mate van self-efficacy van een leerkracht hangt samen met het sociaal welbevinden van leerkrachten. In dit onderzoek werd het verband tussen sociaal welbevinden in werkrelaties en de mate van self-efficacy van leerkrachten in burgerschapsonderwijs bestudeerd. Dit werd gedaan door middel van vragenlijstonderzoek onder 59 leerkrachten. Leerkrachten rapporteerden in hoeverre zij zich in staat voelden verschillende burgerschapsonderwerpen te onderwijzen en in hoeverre zij sociaal welbevinden in werkrelaties ervaarden. Uit de analyses van het verband kwamen geen significante resultaten. Daarom kon niet geconcludeerd worden dat er een verband bestaat tussen sociaal welbevinden in werkrelaties en de mate van self-efficacy die leerkrachten ervaren bij burgerschapsonderwijs. Voor de praktijk betekent deze conclusie dat wellicht andere factoren, zoals kennis of motivatie, bekeken moeten worden om de self-efficacy van leerkrachten op het gebied van burgerschapsonderwijs en de burgerschapscompetenties van leerlingen te stimuleren. Meer onderzoek naar factoren die de kwaliteit van burgerschapsonderwijs kunnen bevorderen is nodig.Show less
Differentiëren houdt in dat de manier van lesgeven wordt aangepast aan de individuele behoeften van leerlingen (Roy et al., 2013). Om in kaart te brengen hoe dit wordt gedaan is onderzoek gedaan op...Show moreDifferentiëren houdt in dat de manier van lesgeven wordt aangepast aan de individuele behoeften van leerlingen (Roy et al., 2013). Om in kaart te brengen hoe dit wordt gedaan is onderzoek gedaan op een basisschool in Nederland naar in hoeverre de leerkrachten van groep 4 tot en met 8 volgens de literatuur effectieve differentiatie toepassen in het rekenonderwijs. Er namen tien leerkrachten deel aan het onderzoek. Om differentiatie te meten is gebruikgemaakt van het meetinstrument ADAPT van Keuning et al. (2022). Door middel van lesobservaties en interviews is een beeld geschetst van de mate waarin leerkrachten differentiëren binnen de fasen blokvoorbereiding, lesvoorbereiding, lesuitvoering en evaluatie. Er is gekeken naar de onderdelen waar het laagst en het hoogst op is gescoord. De verwachting was dat het laagst zou worden gescoord op onderdelen die te maken hebben met de verrijkingsgroep en het indelen van niveaugroepen. Dit bleek zo te zijn. Ook werden er relatief lage scores toegekend aan het stimuleren van zelfregulatie en het afronden van de les. De hoogste scores werden verwacht voor de onderdelen rondom de intensieve groep. Dit kwam niet uit het onderzoek. De hoogste scores werden namelijk toegekend aan onderdelen die te maken hebben met onder andere zicht hebben op begripsproces en resultaten van leerlingen en de instructie en verwerking voor de basisgroep. Wegens de kleine steekproef kan niet gegeneraliseerd worden. Er wordt daarom aangeraden om een dergelijk onderzoek op grotere schaal uit te voeren.Show less
Basisschool J heeft een vernieuwend onderwijsconcept ontworpen waar autonomie een onderdeel vormt. Autonomie hangt volgens onderzoek samen met eigenaarschap, waar op deze school middels een poster,...Show moreBasisschool J heeft een vernieuwend onderwijsconcept ontworpen waar autonomie een onderdeel vormt. Autonomie hangt volgens onderzoek samen met eigenaarschap, waar op deze school middels een poster, aandacht aan wordt besteed. De volgende onderzoeksvraag is onderzocht: ‘Helpt eigenaarschap leerlingen van basisschool J om een gevoel van autonomie te ervaren en in hoeverre sluit dit aan bij hun behoeften.’ De punten van de eigenaarschapsposter zijn gebruikt als leidraad voor het onderzoek. Er zijn drie focusgroepen uitgevoerd, van 45 minuten, met 5-7 leerlingen per focusgroep. Aan de hand van audio-opnamen zijn transcripten gemaakt en geanalyseerd. Uit deze resultaten komt naar voren dat eigenaarschap zoals aangeboden op basisschool J leerlingen kan helpen een gevoel van autonomie te doen ervaren. Leerlingen voelen zich vrij op de school. Ze vinden het prettig om eigen keuzes te maken in het plannen en het kiezen van een werkplek, al lijken ze de sturing of hulp van leerkrachten niet altijd als autonomie-ondersteunend te ervaren. Leerlingen lijken daarnaast niet altijd goed te weten waarom ze iets leren. Leerlingen geven aan niet altijd hulp te willen bieden aan medeleerlingen, helemaal als vragen al eerder zijn beantwoord. Hieruit lijkt naar voren te komen dat leerlingen behoefte hebben aan een middel om aan te geven dat ze zelfstandig aan de slag willen. Om te voldoen aan de behoeften is het advies dat duidelijk moet worden uitgelegd waarom iets wordt geleerd, leerkrachten benoemen waarom ze ondersteunen in het leerproces en dat een vragenblokje mogelijk zelfstandigheid kan bieden voor de leerling.Show less
Previous studies suggest that positive teacher-student relationships improve school results, increase teacher and student wellbeing, and decrease disruptive student behaviour. However, many...Show morePrevious studies suggest that positive teacher-student relationships improve school results, increase teacher and student wellbeing, and decrease disruptive student behaviour. However, many teachers struggle to establish a positive teacher-student relationship, because they feel incompetent concerning disruptive student behaviour. One approach to manage feelings of incompetence is social perspective taking: the process of discerning the thoughts, feelings, and motivations of others. The role of teachers’ self-efficacy concerning the relationship between social perspective taking and the teacher-student relationship is still unknown. Therefore, this mixed methods correlational study used a questionnaire to examine whether teachers’ self-efficacy mediates social perspective taking and the teacher-student relationship. The sample consisted of 130 Dutch primary school teachers. Results showed a significant relationship for articulation between social perspective taking and the teacher-student relationship (β = 0.22; t(112) = 2.19; p < 0.001). The result for positioning was not significant (β = - 0.12; t(112) = 1.21; p = 0.23). Moreover, results showed a strong significant relationship between teachers’ self-efficacy and the student-teacher relationship (β = 0.42; t(112) = 5.01; p < 0.001). Finally, teachers’ self-efficacy did not mediate this association. These findings suggest no indirect relation between social perspective taking and the teacher-student relationship through teachers’ self-efficacy. However, these findings emphasize the importance of supportive relationships between teachers and their students.Show less
Recente publicaties over de rekenprestaties van basisschoolleerlingen geven de indruk dat verbeteringen op het gebied van lesgeven noodzakelijk zijn. Dit onderzoek heeft als doel om...Show moreRecente publicaties over de rekenprestaties van basisschoolleerlingen geven de indruk dat verbeteringen op het gebied van lesgeven noodzakelijk zijn. Dit onderzoek heeft als doel om differentiatievaardigheden van leerkrachten voor sterke en zwakke rekenaars in kaart te brengen. Aan dit onderzoek hebben tien leerkrachten deelgenomen. Zij waren allen werkzaam op dezelfde school en gaven les aan groep vier tot en met acht. Om de differentiatievaardigheden van de leerkrachten in kaart te brengen, heeft er een lesobservatie en interview plaatsgevonden aan de hand van het meetinstrument ADAPT dat differentiatie opdeelt in 23 indicatoren. Zes van die indicatoren zijn gebruikt voor dit onderzoek omdat die gaan over leerlingen uit de verrijkingsgroep en de intensieve instructiegroep, hiermee worden dezelfde leerlingen bedoeld als sterke en zwakke rekenaars. Uit de resultaten blijkt dat leerkrachten niet optimaal differentiëren voor leerlingen uit de verrijkingsgroep. Deze leerlingen worden beperkt op het eigen niveau betrokken bij de klassikale lesonderdelen en krijgen geen instructie op het eigen niveau. Als er aanvullend verrijkt aanbod is, zijn leerkrachten beperkt op de hoogte van de inhoud. Voor leerlingen uit de intensieve instructiegroep wordt vaak niet genoeg nagedacht over de inhoud van de verlengde instructie en is er vaak een onbalans tussen instructietijd en verwerkingstijd. Door de beperkte omvang van het onderzoek en weinig wetenschappelijke gegevens over de betrouwbaarheid en de validiteit van het meetinstrument kent dit onderzoek limitaties. Toch biedt het onderzoek waardevolle informatie voor de onderwijssector en kan het handvatten bieden voor vervolgonderzoek naar wat leerkrachten nodig hebben om beter te kunnen differentiëren.Show less
De onderwijsbehoeften van leerlingen in het basisonderwijs lopen steeds verder uiteen. Toch wordt er van leerkrachten verwacht dat zij tegemoet komen aan de onderwijsbehoeften van alle leerlingen....Show moreDe onderwijsbehoeften van leerlingen in het basisonderwijs lopen steeds verder uiteen. Toch wordt er van leerkrachten verwacht dat zij tegemoet komen aan de onderwijsbehoeften van alle leerlingen. Differentiatie is hierbij van essentieel belang, maar uit onderzoek blijkt dat het leerpotentieel specifiek in het rekenonderwijs toch vaak nog onbenut blijft. In dit onderzoek wordt daarom onderzocht in hoeverre leerkrachten effectieve differentiatie toepassen tijdens de rekenles in groep 4 tot en met 8. Aan de hand van het ADAPT-meetinstrument zijn leerkrachten (N=10) tijdens een rekenles geobserveerd en is een aansluitend interview met dezelfde leerkracht over deze les afgenomen. Op basis van de verkregen data binnen vier verschillende differentiatiefasen (periodevoorbereiding, lesvoorbereiding, lesuitvoering en evaluatie) komt naar voren dat de mate van effectieve differentiatie verschilt tussen leerkrachten. Wel blijken er onderdelen binnen differentiatie te zijn waarop juist overwegend hoog of laag gescoord wordt. Deze onderdelen liggen verspreid over de vier differentiatiefasen. Zo wordt er door de leerkrachten weinig uitdagend aanbod opgesteld, zijn er bij sommige leerkrachten geen vaste instructiemomenten en missen er effectieve instructies voor de verschillende groepen leerlingen binnen een klas. Daarentegen activeren bijna alle leerkrachten de voorkennis bij leerlingen en monitoren zij de kennis, begripsvorming en het werkproces van leerlingen op elk niveau. Verder evalueren de leerkrachten waarom leerlingen lesdoelen niet behalen en brengen zij dit in kaart. Hiermee laten leerkrachten zien in volgende lessen aan te willen sluiten op de onderwijsbehoeften. De indicatoren waarop door de meeste leerkrachten lage scores zijn behaald, verdienen meer aandacht in toekomstig onderzoek en de praktijk. Sleutelwoorden: onderwijsbehoeften, differentiatie, ADAPT, rekenonderwijs, basisonderwijsShow less
Het automatiseren van de basisbewerkingen bij rekenen is bevorderlijk voor de rekenvaardigheden en -prestaties van basisschoolleerlingen. Het aanbod van automatiseren wordt samengesteld en...Show moreHet automatiseren van de basisbewerkingen bij rekenen is bevorderlijk voor de rekenvaardigheden en -prestaties van basisschoolleerlingen. Het aanbod van automatiseren wordt samengesteld en geëvalueerd door een leerkracht. Leerkrachten maken hiervoor voortdurend keuzes. Het doel van deze studie is het onderzoeken van de overwegingen die leerkrachten hebben bij het kiezen, aanbieden en monitoren van automatiseren. Hiervoor is de volgende onderzoeksvraag opgesteld: Welke overwegingen hebben leerkrachten van groep 4 t/m 6 over het aanbieden van automatiseren op de basisschool? Om een antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag is een onderzoek uitgevoerd waarbij de onderzoekers semi-gestructureerde interviews afnamen bij leerkrachten van groep 4, 5 en 6 van twee Nederlandse basisscholen. Uit de resultaten van de interviews bleek dat leerkrachten het aanbod van automatiseren vormgeven met behulp van de rekenmethode en deze aanvullen met diverse werkbladen en spelletjes en bewegend leren. Verder gaven de leerkrachten aan in te spelen op de individuele behoeftes van leerlingen door middel van het bieden van extra begeleiding en het aanpassen van het tempo waarmee automatiseringsopgaven moeten worden gemaakt. Tot slot wezen de resultaten uit dat de ouderbetrokkenheid en het contact met collega’s belangrijk is voor de effectiviteit van de geïmplementeerde methode en lesmaterialen bij het automatiseren. De huidige studie heeft enkele beperkingen waar bij het interpreteren van de resultaten rekening mee moet worden gehouden. Eventueel vervolgonderzoek zou zich kunnen richten op de overwegingen van leerkrachten van groepen uit de onder- en bovenbouw van het basisonderwijs.Show less
Welbevinden is een multidimensionaal construct met de domeinen psychologisch, sociaal, cognitief en fysiek welbevinden. Het welbevinden wordt gezien als een voorwaarde voor leerlingen uit het...Show moreWelbevinden is een multidimensionaal construct met de domeinen psychologisch, sociaal, cognitief en fysiek welbevinden. Het welbevinden wordt gezien als een voorwaarde voor leerlingen uit het primair basisonderwijs om tot leren te komen. De afgelopen jaren is een dalende trend te zien van het welbevinden van deze leerlingen. Om de samenhang tussen de perceptie van onderwijsfactoren en het welbevinden te toetsen hebben 38 leerlingen uit leerjaargroepen vier, vijf en zes van het primair basisonderwijs twee vragenlijsten ingevuld: een vragenlijst met betrekking tot het welbevinden en een zelfontworpen vragenlijst betreffende de perceptie van aandacht voor onderwijsfactoren. Uit de resultaten is gebleken dat de aandacht voor de onderwijsfactoren niet significant samenhangt met de domeinen van welbevinden. Wel is er voor het domein psychologisch welbevinden een positieve samenhang gevonden met sociale interacties, maar een negatieve samenhang met autonomie. Voor het domein sociaal welbevinden is ook een positieve samenhang gevonden met sociale interacties. Met betrekking tot het cognitief welbevinden is voor vindingrijkheid een positieve samenhang gevonden, maar geen samenhang met zelfbewustzijn en wereldburgerschap. Ten slotte is een negatieve samenhang gevonden voor het domein fysiek welbevinden en sociale interacties. Om het inzicht in de mogelijk welbevinden-bevorderende onderwijsfactoren verder te duiden, zou de behoefte aan aandacht voor autonomie kunnen worden getoetst en stellingen in de zelfontworpen vragenlijst kunnen worden opgenomen met betrekking tot het fysiek welzijn. Ook zou de aandacht voor wereldburgerschap kunnen worden geconcretiseerd door middel van focusgroepen. Daarnaast zouden de onderwijsfactoren zelfbewustzijn en vindingrijkheid kunnen worden opgedeeld in subfactoren en deze worden gerelateerd aan het welbevinden.Show less
Ouderbetrokkenheid is van cruciaal belang voor de academische prestaties van leerlingen, zoals blijkt uit talrijke studies. Toch bestaan er nog onduidelijkheden over de definitie en waardering van...Show moreOuderbetrokkenheid is van cruciaal belang voor de academische prestaties van leerlingen, zoals blijkt uit talrijke studies. Toch bestaan er nog onduidelijkheden over de definitie en waardering van ouderbetrokkenheid door ouders/verzorgers en leerkrachten, evenals over de meest effectieve strategieën om deze betrokkenheid te verbeteren. Dit onderzoek verkende ouderbetrokkenheid in het basisonderwijs, specifiek in de groepen 6, 7 en 8, en beoogde praktijkgericht advies te geven aan OOK Pedagogische Expertise Groep over manieren om ouderbetrokkenheid te bevorderen. Het perspectief van ouders/verzorgers en leerkrachten op ouderbetrokkenheid stond centraal in dit onderzoek. Epstein's 'Framework of Six Types of Involvement' fungeerde als het theoretisch raamwerk, waarbij de focus lag op de domeinen communication, learning at home en parenting. De hoofdvraag van het onderzoek luidde: ‘Wat verstaan ouders en leerkrachten onder ouderbetrokkenheid richting school?'. De deelvragen onderzochten wat leerkrachten en ouders/verzorgers het belangrijkste domein van ouderbetrokkenheid vinden, de mate van overeenstemming tussen de opvattingen van beide groepen, en de variatie in opvattingen tussen ouders/verzorgers van verschillende klassenjaren. Voor dit onderzoek is een kwantitatieve enquêtemethode gebruikt. Online vragenlijsten zijn verspreid onder 117 Nederlandse respondenten (59 leerkrachten en 58 ouders/verzorgers) van leerlingen in groep 6, 7, of 8 uit Noord- en Zuid-Holland. De vragenlijsten waren gericht op de perceptie van ouderbetrokkenheid binnen de context van Epstein's domeinen. De resultaten toonden aan dat ouders/verzorgers en leerkrachten dezelfde perceptie hebben over het brede construct ouderbetrokkenheid. Zo was voor leerkrachten en ouders/verzorgers het domein communication het belangrijkst, gevolgd door parenting en vervolgens learning at home. Daarentegen was er enige variatie in de percepties van beide groepen tussen de drie domeinen. Zo was er tussen de domeinen parenting en learning at home voor leerkrachten geen significant verschil, terwijl bij ouders/verzorgers deze domeinen wel significant van elkaar verschilde. Dit benadrukt de complexiteit van de percepties rond ouderbetrokkenheid. Tot slot zijn er geen significante verschillen gevonden over het concept ouderbetrokkenheid als over de drie domeinen tussen de ouders/verzorgers van verschillende klassenjaren. De bevindingen bieden aanknopingspunten voor de praktijk, waaronder de ontwikkeling van strategieën om de communicatie tussen de school en de ouder(s)/verzorger(s) te verbeteren en learning at home en parenting te stimuleren. Het streven van deze aanbevelingen is het verbeteren van de samenwerking tussen ouders/verzorgers en leerkrachten, wat naar verwachting zal resulteren in hogere ouderbetrokkenheid. De maatschappelijke waarde van deze studie ligt in het bijdragen aan kennis over ouderbetrokkenheid. De adviezen naar aanleiding van dit onderzoek kunnen door OOK Pedagogische Expertise Groep worden gebruikt om interventies te ontwikkelen en ouderbetrokkenheid in het onderwijs te bevorderen.Show less
Dit adviesrapport is opgesteld naar aanleiding van de vraag van de opdrachtgever, tevens de oprichter van De Noordwijkse Methode, Frum van Egmond. De opdrachtgever was benieuwd op welke manier De...Show moreDit adviesrapport is opgesteld naar aanleiding van de vraag van de opdrachtgever, tevens de oprichter van De Noordwijkse Methode, Frum van Egmond. De opdrachtgever was benieuwd op welke manier De Noordwijkse Methode geoptimaliseerd kan worden om de leermotivatie van leerlingen van groep 1 tot en met 3 te verhogen. Bij de ontwikkeling van De Noordwijkse Methode heeft de opdrachtgever gebruikgemaakt van de Zelfdeterminatietheorie (ZDT). De ZDT staat bekend als één van de bekendste motivatietheorieën uit de psychologie. De opdrachtgever heeft aangegeven dat het onduidelijk is in hoeverre leerkrachten op de hoogte zijn hoe de ZDT verwerkt is in De Noordwijkse Methode en in hoeverre zij die gebruiken in hun lessen. Daarom is het doel van dit onderzoek om De Noordwijkse Methode met de ZDT te vergelijken en het verband te onderzoeken tussen het ‘lesgeef-enthousiasme’ en ‘de perceptie van leerkrachten op het toepassen van de ZDT-elementen' in de lessen. Hierbij is gekeken naar lesgeef- enthousiasme, omdat dit net als de ZDT leermotivatie bevordert (Deci et al., 1981; Patrick et al., 2000; Reeve et al., 2004; Tsai et al., 2008). Hierbij is specifiek gekeken naar de onderbouw van De Noordwijkse Methode: groep 1 tot en met 3. Om deze twee hoofdvragen te kunnen beantwoorden is allereerst een deskonderzoek uitgevoerd waarin de elementen van de ZDT zijn vergeleken met de aangeleverde documenten vanuit de opdrachtgever. Daarnaast is een correlationeel onderzoek uitgevoerd waarbij een vragenlijst is afgenomen bij leerkrachten van De Noordwijkse Methode. Bij de vragenlijst is specifiek gekeken naar ‘de perceptie van leerkrachten op het toepassen van de ZDT’ en naar het’ lesgeef-enthousiasme’ Uit het deskonderzoek is gebleken dat niet alle drie de basisbehoeftes van De Noordwijkse Methode in gelijke mate voorkomen in de aangeleverde documenten. Daarnaast is uit het correlationele onderzoek een niet significant resultaat gekomen, waardoor geen sterke samenhang is gevonden tussen ‘de perceptie van leerkrachten op het toepassen van de ZDT’ en het’ lesgeef-enthousiasme’. Ten gevolge van dit onderzoek zijn concrete adviezen ontstaan voor de opdrachtgever met betrekking tot het optimaliseren van De Noordwijkse Methode op het gebied van motivatie van de leerlingen.Show less
Binnen dit onderzoek is de mate van kennis, houding en gedrag ten opzichte van rekendifferentiatie onderzocht bij basisschoolleerkrachten van groep 3 tot en met 8. Hierbij was de centrale...Show moreBinnen dit onderzoek is de mate van kennis, houding en gedrag ten opzichte van rekendifferentiatie onderzocht bij basisschoolleerkrachten van groep 3 tot en met 8. Hierbij was de centrale onderzoeksvraag: In hoeverre differentiëren leerkrachten in het basisonderwijs tijdens de rekenles en wat is hun kennis, houding en gedrag ten opzichte hiervan? Ook is gekeken of individuele verschillen van leerkrachten in leeftijd, onderwijservaring en bouw waarin hij of zij werkzaam is hier invloed op heeft. Voor dit onderzoek is een vragenlijst uitgezet waar door middel van een 5-punts-likert schaal die kennis, houding en gedrag van de leerkrachten werd uitgevraagd. Bij het analyseren van de vragenlijst zijn de resultaten van achttien respondenten meegenomen. Uit de resultaten bleek dat de houding van de leerkrachten significant hoger uitviel dan de kennis en het gedrag. Ook bleek dat er geen significante verschillen gevonden zijn in leeftijd, onderwijservaring en bouw. De mate van kennis, houding en gedrag zijn dus niet significant verschillend wanneer de leerkrachten in een van deze achtergrondkenmerken verschillen. Iedere leerkracht zou, ongeacht de ervaring, leeftijd en bouw waarin het werkzaam is, in staat moeten zijn om effectief te kunnen differentiëren.Show less
Het technisch leesonderwijs van een kwart van de Nederlandse basisscholen voldoet niet aan het basisniveau. Technisch lezen is een cruciale basisvaardigheid voor begrijpend lezen en voor het...Show moreHet technisch leesonderwijs van een kwart van de Nederlandse basisscholen voldoet niet aan het basisniveau. Technisch lezen is een cruciale basisvaardigheid voor begrijpend lezen en voor het functioneren in de maatschappij. Het is daarom van belang dat wordt onderzocht hoe het technisch leesonderwijs optimaal kan worden vormgegeven. In dit onderzoek is ingegaan op de vragen: In hoeverre zijn leerkrachten bekend met de uit literatuur al dan niet effectief gebleken leeractiviteiten, groeperingsvormen en didactische werkvormen op het gebied van technisch lezen, in hoeverre passen zij deze toe in hun lessen technisch lezen en met welke van deze drie didactische aspecten valt het meeste winst te behalen ter optimalisering van het technisch leesonderwijs? Aan de hand van de literatuur zijn al dan niet effectieve didactische principes geïdentificeerd. Om te onderzoeken of de leerkrachten kennis hebben over evidence-based technisch lezen en hun lessen evidence-based vormgeven is een vragenlijst afgenomen bij 19 leerkrachten uit de midden- en bovenbouw van het basisonderwijs. Om de tijds- en kosteninvestering van het optimaliseren van het onderwijs te beperken, is middels gepaarde t-toetsen een vergelijking gemaakt tussen de inzet van effectieve leeractiviteiten, groeperingsvormen en didactische werkvormen. Uit de resultaten blijkt dat leerkrachten bekend zijn met vrijwel alle geïdentificeerde effectieve principes en deze gemiddeld genomen soms tot heel vaak inzetten in hun technisch leesonderwijs. Effectieve groeperingsvormen worden echter significant minder ingezet dan leeractiviteiten en didactische werkvormen. Door de effectieve groeperingsvormen individueel begeleid hardop lezen en tutorlezen meer in te zetten, kan het technisch leesonderwijs van de deelnemende scholen worden geoptimaliseerd.Show less
Summary This exploratory qualitative study researched ten teachers’ practice and views on adapting education to student needs in primary education. Over the years the education has changed from a...Show moreSummary This exploratory qualitative study researched ten teachers’ practice and views on adapting education to student needs in primary education. Over the years the education has changed from a teacher-centered perspective to a more student-centered perspective. Education needs to be inclusive by adapting to the diverse needs of students. Education that takes students’ needs into practice leads to higher motivation and higher student outcomes. However, it remains unclear how teachers define student needs and use these to form student-centered education by adapting education to the needs of students. To gain more insight this study was conducted to examine the three following research questions: how do teachers define student needs? What data do teachers collect to describe student needs? How do teachers adapt education to student needs? The research questions were examined by conducting semi-structured interviews with ten teachers from a diverse range of primary schools in the Netherlands. Interviews were transcribed and coded based on existing literature. Codes were analyzed in two ways, cross-case and within-case. Results demonstrate teachers define student needs as ‘things the student needs’, teachers diagnose student needs through observation of student behavior and schoolwork, lastly teachers adapt education by convergent differentiation where the same learning goals apply to all students. Based on these results three main conclusions are found. Firstly, teachers lack a clear and explicit definition of student needs. Secondly, teachers describe student needs from their own perspective derived from personal interpretations of the conducted observations. Thirdly, teachers adapt education to student needs based on the belief of convergent differentiation. Finally, limitations and implications for further research as well as advice for the practice are discussed.Show less
Op basisschool Wissel daalt het aantal excellente rekenaars. Leerkrachten kunnen door het geven van feedback de motivatie en rekenprestaties van leerlingen verbeteren. Daarom is onderzoek gedaan...Show moreOp basisschool Wissel daalt het aantal excellente rekenaars. Leerkrachten kunnen door het geven van feedback de motivatie en rekenprestaties van leerlingen verbeteren. Daarom is onderzoek gedaan naar de volgende onderzoeksvraag: ‘Welke vormen van feedback worden momenteel gegeven in een rekenles van groep 3 tot en met 6 op basisschool Wissel en hoe zou de inzet van feedback geoptimaliseerd kunnen worden?’. Deze vraag is onderzocht door middel van gestructureerde observaties bij zeven leerkrachten op de basisschool. In de literatuur wordt onderscheid gemaakt tussen taakgerichte, aanpakgerichte, zelfregulatiegerichte en persoonsgerichte feedback. Een combinatie van de eerste drie vormen is het meest effectief. Daarnaast wordt onderscheid gemaakt tussen de aard (bevestigend, kritisch, constructief en/of neutraal), doelgerichtheid (doelgericht of niet-doelgericht) en doelgroep (klas, groepje of individu) van feedback. Een combinatie van bevestigende, kritische en constructieve feedback is het meest effectief. Verder is doelgerichte feedback effectiever dan niet-doelgerichte feedback en is feedback gericht op individuen effectiever dan feedback gericht op de klas of een groepje. Op basisschool Wissel wordt het vaakst feedback op zelfregulatie gegeven. Het advies aan leerkrachten is om voornamelijk een combinatie van taakgerichte, aanpakgerichte en zelfregulatiegerichte feedback in te zetten. Verder wordt met name niet-doelgerichte feedback gegeven. Het advies is daarom vaker doelgerichte feedback in te zetten. Feedback gericht op een individu wordt al het vaakst ingezet op de basisschool. In vervolgonderzoek zou een training aan leerkrachten gegeven kunnen worden, waarbij zij leren reflecteren op hun eigen manier van feedback geven tijdens rekenen.Show less
Feedback is een manier voor leerkrachten om leerlingen meer te laten profiteren van het rekenonderwijs. Feedback maakt duidelijk wat het huidige rekenniveau is, het beoogde rekenniveau en stelt hoe...Show moreFeedback is een manier voor leerkrachten om leerlingen meer te laten profiteren van het rekenonderwijs. Feedback maakt duidelijk wat het huidige rekenniveau is, het beoogde rekenniveau en stelt hoe de leerlingen op het beoogde rekenniveau gaan komen. In dit onderzoek is gekeken wat het effect is van de verschillende vormen en kenmerken van feedback en hoe leerkrachten dit toepassen in de praktijk. In deze studie zijn zeven leerkrachten, die lesgeven in groep 3 t/m 6, geobserveerd met behulp van een gestructureerde observatielijst. De resultaten zijn met elkaar vergeleken om een algemeen beeld te creëren over hoe leerkrachten feedback geven. De meest effectieve manier van feedback geven is door feedback te geven die doelgericht is met een bevestigend-constructief-kritische aard en gericht op het individu. De feedback is afwisselend gericht op zelfregulatie, taak of aanpak. Uit de resultaten komt naar voren dat de meest gegeven feedback bevestigend is (M = 26.18), niet doelgericht (M = 65,77), gericht op zelfregulatie (M = 29,87) en gegeven aan het individu (M = 54,74). Deze resultaten stellen dat leerkrachten niet optimaal gebruik maken van effectieve feedback.Show less
Afgelopen jaren daalt de vaardigheid in begrijpend lezen bij Nederlandse leerlingen. Kennis van leerkrachten is belangrijk voor de vaardigheden van de leerlingen. Aangezien de leerkrachten een...Show moreAfgelopen jaren daalt de vaardigheid in begrijpend lezen bij Nederlandse leerlingen. Kennis van leerkrachten is belangrijk voor de vaardigheden van de leerlingen. Aangezien de leerkrachten een grote bijdrage kunnen leveren aan het leesvaardigheidsniveau van leerlingen, is het van belang dat zij (didactische) kennis en kunde hebben van de principes rondom begrijpend lezen. Om te onderzoeken in hoeverre leerkrachten van groep 5 tot en met 8 aangeven kennis te hebben van de aspecten van begrijpend lezen en in hoeverre de leerkrachten deze zeggen toe te passen in hun lessen begrijpen lezen, is een online vragenlijst afgenomen binnen een scholengemeenschap. Hierin werd gevraagd naar kennis en toepassing van aspecten van begrijpend lezen. De resultaten van 27 leerkrachten zijn meegenomen in het onderzoek. Leerkrachten hebben significant meer zelfgerapporteerde kennis van woordenschat en begrijpen dan van andere aspecten en weten relatief minder van technisch lezen, evalueren en reflecteren en informatie opzoeken. Aan de aspecten woordenschat en begrijpen wordt het meeste aandacht besteed tijdens de lessen begrijpend lezen. Technisch lezen wordt significant minder vaak behandeld in de lessen dan de overige aspecten. Daarnaast lijkt het aantal jaren ervaring als leerkracht de mate van competentiebeleving in kennis van de aspecten rondom begrijpend lezen niet te voorspellen. Leerkrachten die een cursus rondom taalonderwijs hebben gevolgd lijken meer kennis te hebben van de aspecten dan leerkrachten zonder cursus. Dit is significant voor het aspect woordenschat. Ten slotte hebben academisch geschoolde leerkrachten significant meer zelfgerapporteerde kennis van leesplezier dan regulier geschoolde leerkrachten. Adviezen voor de scholengemeenschap zijn om kennisuitwisseling tussen leerkrachten te laten plaatsvinden, kennis toe te passen in de lessen, aandacht te blijven geven aan technisch lezen en cursussen rondom taalonderwijs te volgen.Show less
In dit onderzoek is gekeken wat voor feedback gegeven wordt in het rekenonderwijs in groep 3 tot en met 6 van basisschool X en hoe deze feedback verbeterd kan worden. Hierbij is het feedbackgedrag...Show moreIn dit onderzoek is gekeken wat voor feedback gegeven wordt in het rekenonderwijs in groep 3 tot en met 6 van basisschool X en hoe deze feedback verbeterd kan worden. Hierbij is het feedbackgedrag van de 7 leerkrachten van deze groepen in rekenlessen geobserveerd aan de hand van een gestructureerde observatie met een observatieformulier. Per leerkracht is één of twee keer geobserveerd door twee observanten. Er is gekeken naar het soort feedback, de doelgerichtheid, de aard van feedback en de doelgroep. Vervolgens zijn de resultaten vergeleken met wat in de literatuur als effectieve feedback wordt beschouwd. Aan de hand daarvan is een advies samengesteld. Gevonden werd dat zelfregulatiegerichte feedback het meest gegeven wordt. Deze feedback wordt voornamelijk niet-doelgericht gegeven en is het meest bevestigend van aard. Bovendien wordt vooral feedback aan individuen gegeven. Geadviseerd wordt om naast zelfregulatiegerichte feedback net zo vaak taakgerichte- en aanpakgerichte feedback te geven. Deze feedback moet doelgericht worden gegeven en is voornamelijk effectief als het in een combinatie van bevestigende-, kritische- en constructieve feedback wordt gegeven. Het geven van individuele feedback is effectief en wordt goed gedaan op basisschool X. Een beperking van dit onderzoek is de onherleidbaarheid naar leerkrachten toe. Hierdoor kan niet specifiek per leerkracht een advies gegeven worden. In het vervolg kan op de school een ‘feedbackcoach’ aangewezen worden, die de leerkrachten kan observeren aan de hand van het ontwikkelde observatieformulier en directe feedback kan geven aan de leerkrachten over hun feedbackgedrag.Show less
Begrijpend lezen is een onmisbare vaardigheid. Er is de afgelopen jaren echter een achteruitgang zichtbaar van het niveau van Nederlandse leerlingen (Gubbels et al., 2017; Gubbels et al., 2019;...Show moreBegrijpend lezen is een onmisbare vaardigheid. Er is de afgelopen jaren echter een achteruitgang zichtbaar van het niveau van Nederlandse leerlingen (Gubbels et al., 2017; Gubbels et al., 2019; OECD, 2019). Om goed onderwijs te geven in begrijpend lezen is kennis over begrijpend lezen bij leerkrachten noodzakelijk (Kelcey, 2011; Maguet et al., 2021; Podhajski et al., 2009). Daarom is in deze studie onderzocht in hoeverre aspecten rondom begrijpend lezen bekend zijn bij leerkrachten van groep 5 t/m 8 en in hoeverre zij deze kennis toepassen in hun lessen. Dit werd onderzocht door middel van een vragenlijst die werd ingevuld door leerkrachten van deze groepen (N = 27). Deze vragenlijst omvatte zes aspecten die naar voren kwamen uit literatuuronderzoek: technisch lezen, woordenschat, begrijpen, evalueren en reflecteren, informatie opzoeken en leesplezier. Respondenten bleken van evalueren en reflecteren de minste kennis te hebben. Meer kennis van de leerkracht hangt voor vrijwel alle aspecten samen met meer bestede tijd. Leerkrachten die een aanvullende taalcursus hebben gevolgd hadden op elk aspect meer kennis dan leerkrachten die dat niet hebben gedaan. Dit verschil was echter alleen significant voor woordenschat. Vervolgonderzoek zal zich moeten richten op hoe de kennis van leerkrachten verbeterd kan worden en welke invloed dit heeft op de leesvaardigheid van leerlingen. Er kan worden gedacht aan het ontwerpen van een aanvullende cursus gericht op verdieping van vakdidactische vaardigheden met in het bijzonder aandacht voor het aspect evalueren en reflecteren.Show less
Motivation within the educational system has been a subject with a wide range of attention for many years. Still, there are no clear guidelines teachers can use to contribute to the intrinsic...Show moreMotivation within the educational system has been a subject with a wide range of attention for many years. Still, there are no clear guidelines teachers can use to contribute to the intrinsic motivation of their students. The goal of this literature review was to provide concrete guidelines that teachers can use to contribute to the intrinsic motivation of their primary school students. This was done firstly by identifying concrete actions that teachers can use to contribute to the intrinsic motivation of their students, according to the selfdetermination theory. Secondly literature research focused on how big the effect sizes matching with these concrete actions were. A systematic search yielded five studies that were eligible. However there were studies included in the study that had a different student population than primary school students, which were highschool- and university students. The results indicated that there were no huge differences in the outcomes of the studies with different student populations. Results of the concrete actions teachers can use to contribute to their students' intrinsic motivation can be categorised by the basic needs of the selfdetermination theory. When it comes to autonomy, this research indicates that teachers should give their students valuable choices during their learning process. The bond or relationship can be improved by showing affection, respect and by being understanding. The research also indicates that teachers should try to match teaching with the personal interest of the students. When it comes to competence, research indicates that teachers should offer activities to their students that match their current competence. Communication, expectations and positive feedback are also key, when it comes to competence, according to the literature research.Show less