Onderzoek heeft aangetoond dat één aerobe sportsessie van minimaal 20-30 minuten kan leiden tot een verbetering in positieve emoties, maar of dit ook geldt voor mensen met depressieve klachten is...Show moreOnderzoek heeft aangetoond dat één aerobe sportsessie van minimaal 20-30 minuten kan leiden tot een verbetering in positieve emoties, maar of dit ook geldt voor mensen met depressieve klachten is onvoldoende bekend. Aangezien positieve emoties kunnen dienen als buffer tegen negatieve ervaringen en bij kunnen dragen aan blijvende sportparticipatie, helpt inzicht hierin om geïnformeerde beslissingen te nemen om sporten in te zetten om klachtenverergering te voorkomen bij mensen depressieve klachten. Het doel van dit onderzoek was dan ook om meer te weten te komen over de relatie tussen sporten en positieve emoties en de potentiële modererende rol van depressieve klachten hierin. De verwachting was dat 30 minuten sporten zou leiden tot meer positieve emoties dan rust en dat mensen met een hoge mate van depressieve klachten sporten beter konden gebruiken in het verhogen van hun positieve emoties dan mensen met een lage mate van depressieve klachten. Dit onderzoek onderzocht N = 58 participanten tussen de 18 en 35 jaar oud die fysiek gezond waren. In een between-subjects design werden deelnemers toegewezen aan 30 minuten matig-intensief fietsen of 30 minuten rust. De positieve emoties werden gemeten voor en na de taak en depressieve klachten enkel voor de taak. Uit de resultaten bleek dat 30 minuten sporten niet leidt tot meer positieve emoties dan rust (t (56) = 1.62, p = 0.111). Bovendien bleek depressie geen moderator te zijn in deze relatie (t (54) = 0.03, p = 0.978). De eerste bevinding valt te verklaren door het idee dat het verhogen van positieve emoties afhankelijk is van de verwachtingen van de participant. De tweede bevinding is mogelijk te verklaren door het idee dat mensen met depressieve klachten verstoorde emoties hebben, waardoor ze de positieve emoties niet herkennen. Vervolgonderzoek kan gebruik maken van een uitgebreidere vragenlijst voor de positieve emoties en kan experimenteren met verschillende doses en vormen van sporten.Show less
Scheiding is niet zeldzaam in onze maatschappij. Daarnaast is alcohol één van de meest geconsumeerde verdovingsmiddelen en is depressie de op één na meest voorkomende mentale stoornis in Vlaanderen...Show moreScheiding is niet zeldzaam in onze maatschappij. Daarnaast is alcohol één van de meest geconsumeerde verdovingsmiddelen en is depressie de op één na meest voorkomende mentale stoornis in Vlaanderen. Dat maakt actueel onderwerpen voor onderzoek. Om deze reden had deze bachelor scriptie als doel het verband tussen alcohol gebruik, scheidingsintensiteit en depressie symptomen te onderzoeken. Daarnaast was ook het doel om het verband tussen depressie symptomen, scheidingsintensiteit en bingedrinken te onderzoeken. Omwille de besproken literatuur werd een verband tussen de variabelen verwacht. De verwachting was ook dat er een verschil in uitkomst zou zijn tussen mannen en vrouwen. Voor dit onderzoek is de dataset Scheiding in Vlaanderen gebruikt. Uit deze dataset zijn de gescheiden koppels gebruikt voor de statistische analyses. Omwille de niet-onafhankelijkheid van de partners werden deze gestratificeerd uitgevoerd. Er werd met behulp van een meervoudige regressieanalyse geen verband tussen scheidingsintensiteit en depressie symptomen geconcludeerd. Daarnaast werd er alleen voor vrouwen een significant verband geconcludeerd tussen alcoholgebruik en depressie symptomen, die negatief was. Een multinomiale logistische regressieanalyse over het verband tussen scheidingsintensiteit, depressie symptomen en bingedrinken concludeerde geen significant verband tussen de variabelen. Tot slot werd er ook een verschil geconcludeerd tussen mannen en vrouwen. Er was namelijk wel een verband tussen alcoholgebruik en depressie symptomen voor vrouwen en niet voor mannen. Vervolg onderzoek kan mogelijk worden gedaan met een prospectieve opzet en uitgebreidere variabelen.Show less
Currently, there is a lot of evidence that physical activity has a positive effect on the amount of anxiety and depressive complaints. Many therapists, coaches, and others will advise someone with...Show moreCurrently, there is a lot of evidence that physical activity has a positive effect on the amount of anxiety and depressive complaints. Many therapists, coaches, and others will advise someone with these types of symptoms to exercise regularly. However, little research has been done into what type of sport should be practiced to achieve this positive effect. This cross-sectional research is therefore aimed at researching the question if practicing individual sports, team sports or both types of sports influences the extent of the complaints experienced. This involves controlling for the effect of gender and age. A non-random sample of respondents was examined using a self-report questionnaire based on the Patient Health Questionnaire-9 and the Generalized Anxiety Disorder-7. The data was analyzed with a multivariate analysis. No significant effect was found of the type of sport on the degree of anxiety and depressive complaints. According to these data, when one takes up sports to combat these complaints, one specific category of sport has no benefit over the others. Tegenwoordig is er veel bewijs dat fysieke activiteit een positief effect heeft op de hoeveelheid angst- en depressieve klachten. Veel therapeuten, coaches en anderen zullen iemand met dit soort symptomen adviseren om regelmatig te sporten. Echter is er weinig onderzoek gedaan naar welk type sport beoefend moet worden om dit positieve effect te bewerkstelligen. Dit cross-sectionele onderzoek is derhalve gericht op het beantwoorden van de vraag of het beoefenen van individuele sport, teamsport of beide typen sport invloed heeft op de mate van de ervaren symptomen. Hierbij is gecontroleerd voor het effect van gender en leeftijd. Een niet-random sample van respondenten is onderzocht met behulp van een zelfrapportage vragenlijst, gebaseerd op de Patient Health Questionnaire-9 en de Generalized Anxiety Disorder-7. De data is geanalyseerd met een multivariate analyse. Er is geen significant effect gevonden van het type sport op de mate van angst- en depressieve klachten. Wanneer men sporten op zich neemt om deze symptomen tegen te gaan, heeft men volgens deze data geen baat bij een specifieke categorie van sport ten opzichte van de andere categorieën.Show less
Annibale Carracci’s Zelfportret op de ezel (ca. 1604) wordt dikwijls geïnterpreteerd als een bewijs voor of illustratie van zijn melancholische depressie die door zeventiende-eeuwse biografen wordt...Show moreAnnibale Carracci’s Zelfportret op de ezel (ca. 1604) wordt dikwijls geïnterpreteerd als een bewijs voor of illustratie van zijn melancholische depressie die door zeventiende-eeuwse biografen wordt beschreven. In dit artikel wordt deze relatie geproblematiseerd door een kritische close-reading van deze biografieën, waaruit zal blijken dat biografen vaak aan de hand van kunst het leven van een kunstenaar beschreven. Door het portret in de context van het zeventiende-eeuwse wetenschappelijk en artistieke discours over melancholie te analyseren, zal blijken dat het werk ook gezien kan worden als een zelfbewust voorbeeld van framing in plaats van als een persoonlijke uiting van emotie. Deze these zal ondersteund worden door een nieuwe theorie over de relatie tussen de voorbereidende tekening (thans in de Royal Collection) en het onderhavige schilderij.Show less
In het huidige onderzoek werd gekeken naar de samenhang tussen sport en gevoel van eigenwaarde en sport en depressie. Er werd ook gekeken of BMI een mediërend effect had op de verbanden tussen...Show moreIn het huidige onderzoek werd gekeken naar de samenhang tussen sport en gevoel van eigenwaarde en sport en depressie. Er werd ook gekeken of BMI een mediërend effect had op de verbanden tussen sport en gevoel van eigenwaarde en depressie. Verwacht werd dat sport positief zou samenhangen met gevoel van eigenwaarde en negatief met depressie, met BMI als mogelijke mediator. In totaal was er data beschikbaar van 293 kinderen uit Pune, India. Voor de huidige scriptie zijn 191 participanten met een hoge SES gebruikt. Er waren 121 jongens en 65 meisjes, van vijf kinderen was het geslacht niet bekend. De oudste participant was veertien jaar en de jongste participant was tien jaar. De participanten hebben driemaal in dagboekvorm de dag ervoor zo expliciet mogelijk beschreven. BMI is gemeten met de hiervoor ontworpen methode lengte/gewicht2, depressie met de SDQ en gevoel van eigenwaarde met de Rosenberg Self-Esteem Scale. Hoeveel de kinderen aan sport deden is gemeten aan de hand van data verkregen uit de interviews. De data is door studenten van de Universiteit Leiden gecodeerd. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt echter dat er geen significante verbanden bestaan tussen sport, gevoel van eigenwaarde en depressie bij kinderen in India. BMI had ook geen mediërend effect. Wellicht sporten de kinderen in India te weinig om positieve effecten van het sporten te ervaren. Of er heerst een ander ‘ideaalbeeld’ in India waardoor eer minder nadruk wordt gelegd op het ‘dun zijn’.Show less
Sporten brengt voor kinderen veel voordelen met zich mee. Er is echter weinig bekend over de mate waarin deze voordelen onder kinderen verschillen. In dit artikel wordt gepoogd een antwoord te...Show moreSporten brengt voor kinderen veel voordelen met zich mee. Er is echter weinig bekend over de mate waarin deze voordelen onder kinderen verschillen. In dit artikel wordt gepoogd een antwoord te vinden op de vraag of geslacht de relatie tussen sport en school engagement en de relatie tussen sport en depressie modereert voor kinderen in India. Dit onderzoek is uitgevoerd bij 293 kinderen in Pune in India tussen de 10 en 14 jaar oud. Deze groep kinderen bestaat uit 161 jongens, 123 meisjes en negen kinderen van wie het geslacht onbekend is. Deze kinderen zijn geworven via zes scholen. Verwacht werd dat geslacht de relatie tussen sport en school engagement zou modereren, en dat de positieve relatie tussen sport en school engagement sterker zou zijn voor jongens dan voor meisjes. Verwacht werd daarnaast dat geslacht de relatie tussen sport en depressie zou modereren, en dat de negatieve relatie tussen sport en depressie sterker zou zijn voor meisjes dan voor jongens. De School Engagement Scale en de schaal voor emotionele problemen van de Strength and Difficulties Questionnaire zijn gebruikt om de school engagement en mate van depressie te meten. Om de tijdsbesteding aan sport te bepalen is gebruik gemaakt van dagboekdocumentatie door middel van interviews. Op deze manier is primair en secundair van elke vijf minuten de activiteit van de kinderen vastgesteld. De resultaten van het huidige onderzoek laten tegen de verwachtingen in geen verbanden zien tussen sport en school engagement en tussen sport en depressie. Er is tevens geen moderatie van het geslacht gevonden op de relatie tussen sport en school engagement en op de relatie tussen sport en depressie. Wel wordt er op basis van het huidige onderzoek geconcludeerd dat kinderen in India in het algemeen meer moeten sporten.Show less
In dit onderzoek is de emotionele intelligentie van kinderen met en zonder kenmerken van angst en depressie onderzocht. De steekproef (N = 422) bestond uit 233 jongens en 189 meisjes in de leeftijd...Show moreIn dit onderzoek is de emotionele intelligentie van kinderen met en zonder kenmerken van angst en depressie onderzocht. De steekproef (N = 422) bestond uit 233 jongens en 189 meisjes in de leeftijd van 4 tot en met 18 jaar. De gemiddelde leeftijd was 10.67 jaar. Op basis van de Sociaal Emotionele Vragenlijst (SEV) werden de kinderen met kenmerken van angst en depressie gescheiden van de kinderen zonder deze kenmerken. De emotionele intelligentie werd gemeten door middel van de Emotionele Intelligentiequotiënt (EIQ). Ouders of leerkrachten vulden de vragenlijsten over een kind online in. De kinderen met kenmerken van angst en depressie scoorden gemiddeld minder hoog op emotionele intelligentie dan de kinderen zonder deze kenmerken. Daarnaast werd een verschil gevonden tussen de jongste leeftijdsgroep en de oudere leeftijdsgroepen, waarbij de jongste leeftijdsgroep minder hoog scoorde. Er werden geen sekseverschillen gevonden. Ook had de gezinssamenstelling en de culturele achtergrond van de moeder geen invloed op de emotionele intelligentie.Show less
Psychosocial functioning is important for the overall development of juveniles. When juveniles have psychosocial skill deficits this can lead to problems in school, peer relations and leisure...Show morePsychosocial functioning is important for the overall development of juveniles. When juveniles have psychosocial skill deficits this can lead to problems in school, peer relations and leisure activities. This study has examined if juveniles with an anxiety disorder and/or depression have psychosocial skill deficits and what role age and gender have on this. This study has a cross-sectional descriptive research design. Parents were asked to fill out the Social Emotional Questionnaire (SEV) and the Questionnaire Psychosocial Skills (VPV) about their child. The sample consisted of 584 Dutch juveniles in the age of 4 to 18 (M =11.73, sd = 3.55), with 41% of them being girls and 59% boys. The findings show that juveniles with an anxiety disorder and/or depression have more psychosocial skill deficits in contrast to juveniles without these disorders. The interactive skills are the most impaired. Findings also show that there are no significant differences in psychosocial functioning between children with either an anxiety disorder, a depression, or children that have both an anxiety disorder and a depression. There is no effect on psychosocial skills, as a result of age and gender. The findings of this study suggest that an early detection of psychosocial skill deficits in juveniles is of great importance to prevent anxiety disorders and/or a depression. It’s also important to detect and target psychosocial skill deficits in juveniles with an anxiety disorder and/or depression because this can define the course of their disorder and prevent relapses.Show less
In dit project is onderzocht of er verschillen zijn tussen risico- en controlemoeders op depressie/angst en daarnaast is er nagegaan of deze verschillen verklaard kunnen worden door EF...Show moreIn dit project is onderzocht of er verschillen zijn tussen risico- en controlemoeders op depressie/angst en daarnaast is er nagegaan of deze verschillen verklaard kunnen worden door EF/emotieregulatie. Er hebben 36 moeders (19 risicomoeders en 17 controlemoeders) meegedaan aan het onderzoek, in de leeftijd van 17-25 jaar, afkomstig uit Zuid Holland. Er zijn vragenlijsten, gestandaardiseerde testen en achtergrond gegevens gebruikt om de hoofdvraag en hypothesen te onderzoeken. De hypothesen stelden dat risicomoeders een hogere mate van depressie en angst zouden vertonen dan controlemoeders, dat de kwaliteit van EF depressie (gedeeltelijk) zou kunnen verklaren, en dat de kwaliteit van EF en emotieregulatie angst (gedeeltelijk) zouden kunnen verklaren. De belangrijkste conclusies zijn: risicomoeders verschillen niet significant van controlemoeders op depressie, maar ze verschillen wel significant op angst. De hypothese dat de kwaliteit van EF en emotieregulatie verklarend zouden zijn voor groepsverschillen op angst is bewezen, hoewel het hier om partiële mediatie gaat, en alleen EF betreft. De EF-totaalscore was voorspellend voor angst, en verkleinde de verschillen tussen controlemoeders en risicomoeders op angst, maar de groepsverschillen op angst bleven significant. Emotieregulatie was ook een sterke voorspeller van angst, maar verkleinde de groepsverschillen niet. EF was ook gerelateerd aan depressie, maar hier verschilden de risico- en controlemoeders dus niet op, waardoor een mogelijk mediatie-effect niet goed verder onderzocht kon worden. De conclusie is dat er andere factoren dan EF en emotieregulatie moeten zijn die het verschil tussen risico- en controlemoeders op angst verder kunnen verklaren, terwijl er, om verschillen in depressie te kunnen aantonen waarschijnlijk meer deelnemers nodig zijn, aangezien de absolute verschillen op depressie wel betekenisvol lijken te zijn.Show less
Youth with an Autism Spectrum Disorder can also have an other clinical disorder, for example a depression. This depression could be a multiple disability for this youth with autism. The youth with...Show moreYouth with an Autism Spectrum Disorder can also have an other clinical disorder, for example a depression. This depression could be a multiple disability for this youth with autism. The youth with an Autism Spectrum Disorder and depression can have more limits in daily functioning, in comparison to youth with only an Autism Spectrum Disorder. It’s important to know at which aspects in daily functioning the youth with both disorders have the greatest limits. Because if these aspects are known, the youth can be supported at these aspects. This results in the following question: In which degree do Dutch children and youth from 4 to 18 years with an Autism Spectrum Disorder and an depression have limits in their adaptive skills? The level of the youth with both disorders are compared with the youth with autism, the youth with a depression and with the youth without psychopathology on four adaptive skills; contact with other children; contact with parents, adults and authority; school, work and future and the adaptive skill autonomy. This research with 635 participants shows that there’s a difference between youth with both disorders and youth with an Autism Spectrum Disorder on the adaptive skill autonomy. Youth with both disorders and youth with only a depression differ on the adaptive skill contact with other children. These results indicate that youth with both disorders mainly have a multiple disability at the adaptive skill autonomy. Youth with both disorders need support to improve their level of this adaptive skill.Show less
Het zelfvertrouwen van vrouwen ten aanzien van hun moederrol heeft een grote invloed op het ouderschap. Ouders met een realistisch zelfvertrouwen zijn bijvoorbeeld beter in staat om sensitief en...Show moreHet zelfvertrouwen van vrouwen ten aanzien van hun moederrol heeft een grote invloed op het ouderschap. Ouders met een realistisch zelfvertrouwen zijn bijvoorbeeld beter in staat om sensitief en responsief te reageren. In het huidige onderzoek is daarom onderzocht welke factoren de mate van zelfvertrouwen kunnen voorspellen, zodat vroegtijdig signaleren mogelijk wordt en men passende ondersteuning kan bieden. Allereerst is onderzocht in hoeverre depressie en angst het zelfvertrouwen van moeders ten aanzien van hun moederrol kunnen voorspellen. Verder is onderzocht in hoeverre inkomen, leeftijd en sociale steun dit eventuele verband kunnen verklaren. In totaal zijn 34 zwangere vrouwen in de leeftijd van 16 tot en met 25 jaar onderzocht. Deze vrouwen waren voornamelijk afkomstig uit de regio Leiden en omstreken. Zelfvertrouwen werd in kaart gebracht middels de SENR, depressie werd gemeten middels de BDI-II-NL, angst werd in kaart gebracht middels de ZBV en sociale steun werd gemeten middels de MSPSS-N. Zowel depressie, angst als sociale steun bleken belangrijke voorspellers te zijn voor het zelfvertrouwen van moeders ten aanzien van hun moederrol. Vrouwen met meer depressie hadden gemiddeld minder zelfvertrouwen dan vrouwen met minder depressie. Vrouwen met meer angst hadden gemiddeld minder zelfvertrouwen dan vrouwen met minder angst. Verder hadden vrouwen met minder sociale steun gemiddeld minder zelfvertrouwen dan vrouwen die meer sociale steun ervaren. Echter, indien angst, depressie en sociale steun gezamenlijk als voorspeller gebruikt worden, dan bleek de voorspellende waarde van depressie en sociale steun sterk af te nemen. Zij leverden geen bijdrage meer aan het voorspellen van zelfvertrouwen indien angst ook gebruikt wordt als voorspeller. Verder bleken inkomen en leeftijd geen invloed te hebben op het zelfvertrouwen. Al met al blijkt angst de belangrijkste voorspeller te zijn van zelfvertrouwen. Deze resultaten bieden bewijs dat vroege identificatie en behandeling van angst ontzettend belangrijk is, op deze wijze kan men namelijk het zelfvertrouwen van vrouwen verhogen.Show less
Om de ontwikkeling van kinderen en jongeren met angstig-depressief gedrag gericht te kunnen begeleiden dient bekend te zijn welke algemene adaptieve vaardigheden deze jeugdigen precies ontberen....Show moreOm de ontwikkeling van kinderen en jongeren met angstig-depressief gedrag gericht te kunnen begeleiden dient bekend te zijn welke algemene adaptieve vaardigheden deze jeugdigen precies ontberen. Dit onderzoek beoogt op dit gebied een bijdrage te leveren. Middels de experimentele vragenlijst ‘Algemene Vaardigheden Jeugdigen’ (AVJ) en de angstdimensies van de ‘Sociaal Emotionele Vragenlijst’ (SEV) is onderzocht in hoeverre er sprake is van tekorten in de algemene adaptieve vaardigheden van jeugdigen die angstig-depressief gedrag vertonen. Hierbij verwijst de term ‘algemene adaptieve vaardigheden’ naar de competenties om leeftijdsgebonden dagelijkse ontwikkelingstaken thuis, op school en in de vrije tijd adequaat te kunnen vervullen. Uit de resultaten blijkt dat angstig-depressieve jeugdigen ten opzichte van jeugdigen zonder ontwikkelingsproblemen tekorten hebben op alle vaardigheidsgebieden. Daarnaast blijken alle adaptieve vaardigheden significante voorspellers voor de mate van angstig-depressief gedrag. Hierbij zijn ‘omgang met leeftijdgenoten’ en ‘autonomie en zelfsturing’ de belangrijkste voorspellers. Adolescenten met angstig-depressief gedrag beheersen de vaardigheden ‘omgang met leeftijdgenoten’ en ‘positieve invulling van vrije tijd’ significant minder goed dan kinderen met dit gedrag. De gemiddelde mate waarin jongens in de kindertijd met angstig-depressief gedrag positief gericht zijn op school, werk en toekomst is significant hoger dan bij jongens in de adolescentiefase. Jonge meisjes (4-12 jaar) beheersen deze vaardigheid het minst goed. Meisjes in de adolescentiefase beheersen deze vaardigheid het beste in vergelijking tot jongens in de leeftijd van 4-18 jaar en meisjes in de kindertijd. Met betrekking tot de andere adaptieve vaardigheden blijken ‘geslacht’ en ‘leeftijd’ geen verschil te maken. Vervolgonderzoek is nodig om angstig-depressief gedrag van kinderen en adolescenten en de factoren die daarop van invloed kunnen zijn zo compleet mogelijk in kaart te brengen, zodat preventie en hulpverlening zo effectief mogelijk kan worden ingezet.Show less