Het stoïcisme is gericht op deugdzaam leven en verkiest ratio boven het gevoel. Volgens stoïcijnen zijn mentale kalmte en zelfbeheersing de sleutel tot geluk. Met dit onderzoek wilden we de...Show moreHet stoïcisme is gericht op deugdzaam leven en verkiest ratio boven het gevoel. Volgens stoïcijnen zijn mentale kalmte en zelfbeheersing de sleutel tot geluk. Met dit onderzoek wilden we de hoofdvraag: “Wat is de relatie tussen stoïcisme en geluk?” toetsen. Daarnaast werd de deelvraag: “Hoe beïnvloedt het gemiddeld aantal uren slaap per nacht de relatie tussen stoïcisme en geluk?” onderzocht. 201 participanten hebben onze zelfgemaakte vragenlijst: de stoïcisme index schaal (SIS) ingevuld. Daarnaast hebben deze participanten de vragen van de GAD-7 beantwoord en op een schaal van 1 tot en met 10 aangegeven hoe gelukkig zij zich over het algemeen voelen. Wij hebben deze gegevens geanalyseerd aan de hand van regressie analyses. Er is een significant positief effect gevonden tussen stoïcisme en geluk. Er is echter geen significant effect voor de moderator slaap gevonden. Wel is er een direct effect van slaap op geluk en angst. Implicaties voor de praktijk kunnen zijn dat kinderen op de basisschool wordt geleerd om te gaan met hun (negatieve) emoties. Daarnaast kunnen de principes uit de stoïcijnse leer worden ingezet tijdens de therapie van bijvoorbeeld depressieve cliënten, om hopelijk op die manier hun angst te verminderen en hun geluk te verhogen. Vervolgonderzoek zou zich kunnen richten op de relatie tussen stoïcisme en een breder scala aan psychologische constructen.Show less
Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van Jeanette van Tricht, de ontwerper van de methodiek Buts en Bofn. Bij deze methodiek kan met behulp van houten blokjes een poppetje opgebouwd worden. De...Show moreDit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van Jeanette van Tricht, de ontwerper van de methodiek Buts en Bofn. Bij deze methodiek kan met behulp van houten blokjes een poppetje opgebouwd worden. De gebruikers koppelen hun gedachten en gevoelens aan de gekleurde blokjes met verschillende groottes en vormen. Het actief werken met Buts en Bofn kan gedachten en gevoelens zichtbaar maken, waardoor de gebruikers deze kunnen uiten. Hoewel deze methodiek tot op heden enkel wordt ingezet bij kinderen, kan het interessant zijn om te onderzoeken of de methodiek betekenisvol kan zijn voor jongvolwassenen. Zo rapporteerde de helft van de studenten uit het hoger onderwijs in 2021 angstige en depressieve gevoelens te ervaren. Daarom is gekozen om universitaire bachelor studenten als doelgroep te selecteren, en is de volgende onderzoeksvraag opgesteld: ‘Kan Buts en Bofn een bijdrage leveren aan het mentale welzijn van universitaire bachelor studenten van de Universiteit Leiden?’ Om deze vraag te kunnen beantwoorden is er gekozen voor een kwalitatieve onderzoeksopzet waarbij elf vrouwelijke participanten deelnamen aan een sessie met het materiaal en vervolgens middels een interview hun ervaringen deelden. Ten eerste is de algemene waardering van Buts en Bofn onderzocht. Er is gebleken dat vrijwel alle participanten een positieve indruk hadden van het materiaal. Sommige participanten vonden het op het eerste gezicht kinderlijk overkomen, maar dit veranderde in een positieve indruk na de sessie. Verder hadden de participanten verschillende meningen over het werken met het materiaal. Ze waren positief over onder andere de vormgeving en de verschillende kleuren, maar hadden moeite met aspecten zoals de kleur-emotie associatie en het onderscheiden van hun gedachten en gevoelens. Daarnaast vonden enkelen het moeilijk om hun complexe emoties te identificeren. Ten tweede is onderzocht of studenten een groter bewustzijn en inzicht van de eigen emoties ervoeren door het werken met Buts en Bofn. Een aantal participanten rapporteerde dat zij een poppetje opgebouwd uit hun kwaliteiten als helpend ervoeren. Buts en Bofn was daarentegen minder helpend voor het begrijpen en interpreteren van emoties, omdat veel participanten aangaven dit al voldoende te kunnen. Bovendien werd aangegeven dat het materiaal kan dienen als ondersteuning van een gesprek, waardoor het uiten van en het praten over emoties gemakkelijker wordt. Daarnaast is er gevraagd aan de participanten of zij denken dat Buts en Bofn een bijdrage zou kunnen leveren aan het verminderen van hun eventuele negatieve gedachten. Participanten geven aan dat vooral het visuele aspect van Buts en Bofn en het bouwen van hun kwaliteiten bijdroeg aan het verminderen van hun negatieve gedachten. Om deze verandering tot stand te brengen is het van belang om herhaald met Buts en Bofn te werken. Herhaald werken zou tevens een positieve bijdrage kunnen leveren aan hun mentale welzijn. Concluderend kan Buts en Bofn worden ingezet bij vrouwelijke universitaire studenten, omdat zij rapporteren dat het een bijdrage zou kunnen leveren aan hun mentale welzijn. Op basis van de resultaten zijn de volgende adviezen gegeven. Herhalend werken met Buts en Bofn wordt aangeraden, met daarbij een focus op de kwaliteiten. Verder wordt er geadviseerd om een lijst of kaartjes met emoties aan te bieden om complexe emoties te kunnen duiden. Tevens wordt voorgesteld extra ondersteuning te bieden bij het onderscheiden van gedachten en gevoelens tijdens de sessie. Daarnaast wordt aanbevolen om Buts en Bofn niet als een losstaande methodiek in te zetten. Deze adviezen suggereren dat vervolgonderzoek van belang is en zich bijvoorbeeld zou kunnen richten op het onderzoeken van de effecten van Buts en Bofn via een randomized controlled trial (RCT).Show less
Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van Ipse de Bruggen, met als doel om de kwaliteit van zorg voor jongeren met een licht verstandelijke beperking (LVB) binnen de intramurale setting te...Show moreDit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van Ipse de Bruggen, met als doel om de kwaliteit van zorg voor jongeren met een licht verstandelijke beperking (LVB) binnen de intramurale setting te verbeteren. Om dit doel te bereiken is doormiddel van literatuuronderzoek naar de belangrijkste constructen gezocht die voor eenieder van de jongeren met een LVB van belang zijn. Door deze constructen systematisch op groepsniveau te meten, ook wel Routine Outcome Monitoring (ROM) genoemd, kan de algehele kwaliteit van de zorg verbeterd worden. Op basis van deze constructen is daarom ook een set van meetinstrumenten gezocht die deze constructen meten. Om een zo volledig mogelijk beeld te verkrijgen van de status van de constructen op groepsniveau is tevens literatuuronderzoek gedaan naar de frequentie van afname van het meetinstrument. Ook is met behulp van literatuuronderzoek gezocht naar algemene aanbevelingen waardoor een test afname bij jongeren met een LVB zo betrouwbaar mogelijke resultaten oplevert. Om de praktische haalbaarheid van de te meten constructen te waarborgen zijn interviews gehouden met de medewerkers van Ipse de Bruggen. Het doel van de interviews was om de mening van de medewerkers te verkrijgen over het belang van de constructen en om inzicht te krijgen welke meetinstrumenten bekend zijn binnen Ipse de Bruggen. Verder werden er vragen gesteld over de gewenste frequentie van afname en over de algemene aanbevelingen van een testafname. De interviews zijn vervolgens gecodeerd en geanalyseerd. Uit het literatuuronderzoek bleek dat de volgende constructen van belang zijn voor jongeren met een LVB binnen de intramurale setting: veiligheid, participatie, intimiteit, trauma, emotieregulatie, zelfredzaamheid, adaptieve vaardigheden en emotionele en gedragsproblemen. Op basis van deze constructen zijn de volgende meetinstrumenten geselecteerd: Ben ik tevreden? (BiT), Childhood Trauma Questionnaire (CTQ), Fragebogen zur Erhebung der Emotionsregulation bei Kindern und Jugendlichen (Feel-KJ), Achenbach System of Empirically Based Assessment (ASEBA) en Dit vind ik ervan!. Deze meetinstrumenten worden in dit adviesrapport in detail besproken. Daarnaast duidde literatuur aan dat ROM-metingen idealiter voor en na de behandeling plaats zouden moeten vinden. Tenslotte is uit het literatuuronderzoek gebleken dat er een aantal algemene aanbevelingen zijn waardoor de afname van een meetinstrument bij jongeren met een LVB meer betrouwbare resultaten oplevert. Deze aanbevelingen worden in dit adviesrapport uitgebreid besproken. Uit de interviews is gebleken dat de medewerkers de in de literatuur gevonden constructen belangrijk achten. Hierbij bleek dat het construct intimiteit het hoogste scoorde en het construct participatie het laagst. Daarnaast gaven medewerkers aan de volgende meetinstrumenten reeds te gebruiken: Seksuele Kennis-, Attitude-, Vaardigheden- en Ervaringenlijst (SKAVE), Inventarisatie van Redzaamheids Aspecten (INVRA) en Leefklimaat. De medewerkers hadden een positieve attitude over deze meetinstrumenten. Deze meetinstrumenten zijn niet gevonden tijdens het literatuuronderzoek, maar sluiten wel aan op de gevonden constructen. Tevens zijn deze meetinstrumenten in dit adviesrapport in detail besproken. Bovendien bleek dat de medewerkers aangaven dat metingen om het kwartaal moeten plaatsvinden. De huidige werkdruk laat deze kwartaal metingen volgens de medewerkers echter niet altijd toe. Tenslotte bleek dat de medewerkers het eens waren over het feit dat een onderzoekssessie korter dan 2 uur zou moeten zijn. Ook gaven de medewerkers aan dat testafname in een prikkelarme omgeving bepaald moet worden door het soort onderzoek dat wordt afgenomen. Hierbij kon niet-diagnostisch onderzoek gedaan worden in een niet-prikkelarme omgeving en diagnostisch onderzoek in een prikkelarme omgeving. Concluderend wordt aangeraden om de, in de literatuur gevonden, constructen te meten bij jongeren met een LVB om de kwaliteit van de zorg te verbeteren. Ook wordt geadviseerd om de in de literatuur gevonden meetinstrumenten te gebruiken omdat hiermee wordt aangesloten op de overkoepelende constructen die relevant zijn voor jongeren met een LVB. Bovendien wordt aangeraden om de instrumenten SKAVE, INVRA en Leefklimaat te blijven gebruiken, aangezien medewerkers aangaven hier positieve ervaringen mee te hebben. Wanneer de werkdruk dit toelaat zullen de kwartaalmetingen kunnen worden aangehouden om een zo compleet mogelijk beeld te verkrijgen van de constructen. Tenslotte is het voor betrouwbare resultaten belangrijk dat er rekening wordt gehouden met de algemene aanbevelingen voor een goede testafname.Show less
OBIC-Ouderbegeleiding (OBIC), Out of the Box Into your Centre, is een relatief nieuwe oudergerichte interventie. OBIC helpt ouders die stress-, spannings- en vermoeidheidsklachten ervaren bij de...Show moreOBIC-Ouderbegeleiding (OBIC), Out of the Box Into your Centre, is een relatief nieuwe oudergerichte interventie. OBIC helpt ouders die stress-, spannings- en vermoeidheidsklachten ervaren bij de opvoeding van hun kind. Waar andere interventies zich primair focussen op het kind, richt OBIC zich juist op de ouders. Het doel van dit onderzoek is om te kijken hoe ouders van kinderen met gedragsproblemen OBIC-Ouderbegeleiding ervaren. Hiervoor is de volgende onderzoeksvraag opgesteld: “Welke aspecten en elementen van OBIC-Ouderbegeleiding hebben volgens ouders meerwaarde bij het opvoeden van kinderen met gedragsproblemen?” Onder aspecten worden interne processen bij de ouder verstaan zoals zelfinzicht en emotieregulatie. Onder elementen worden de opdrachten van OBIC verstaan. Om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag is allereerst literatuuronderzoek gedaan naar zelfinzicht en emotieregulatie. Vervolgens is empirisch onderzoek uitgevoerd door middel van het afnemen van semigestructureerde interviews bij ouders die OBIC hebben gevolgd. Uit het literatuuronderzoek bleek dat zowel zelfinzicht als emotieregulatie belangrijk is bij de opvoeding van het kind. Een hoge mate van zelfinzicht en emotieregulatie dragen bij aan het algemeen welzijn van ouders. Zowel zelfinzicht als emotieregulatie zijn van grote waarde bij een positieve opvoeding van het kind. Het belang van zelfinzicht in het ouderschap werd ook door de resultaten van het huidige empirische onderzoek bevestigd: ouders gaven aan na het OBIC-traject te beschikken over meer zelfinzicht. Het belang van emotieregulatie bleef in het empirisch onderzoek daarentegen relatief onbesproken. Op basis van deze resultaten wordt aanbevolen om binnen OBIC meer te focussen op het verbeteren van emotieregulatie van ouders. Verder is het ook van belang om extra te focussen op de structuur van het OBIC-traject, aangezien structuur volgens sommige ouders ontbrak. In eventueel vervolgonderzoek zou onderzocht kunnen worden welke bijdrage de cliënt-therapeut relatie levert aan het succes van de interventie. Ouders leken de trainer en OBIC als één geheel te hebben ervaren, waardoor uitspraken doen over alleen OBIC, onafhankelijk van welke trainer, lastig is. Eventueel vervolgonderzoek zou zich ook kunnen richten op het individuele traject van ouders. OBIC is immers erg flexibel, waardoor elke ouder een ander traject heeft gevolgd.Show less
Around 1:1000 boys is born with the XYY-syndrome, meaning they are born with an extra Ychromosome. Developmental and behavioral outcomes of some of these boys include increased levels of...Show moreAround 1:1000 boys is born with the XYY-syndrome, meaning they are born with an extra Ychromosome. Developmental and behavioral outcomes of some of these boys include increased levels of externalizing behavioral problems and difficulties with emotion regulation, while other boys show no developmental or behavioral problems at all. This study investigates whether boys with the XYYsyndrome have an increased risk of developing externalizing behavioral problems and problems with emotion regulation, whether these outcomes are related to each other, and whether this relationship differs for XYY-boys as compared to normally developing (XY-)boys. This study is of a case control, observational design and is carried out in The Netherlands, Belgium, and the United States. It includes 24 XYY-boys and 44 XY-boys, ranging in age from 1 to 8 years old. Data is collected using questionnaires. Statistical analysis is carried out via independent samples t-tests and multiple regression analyses. The results indicate that although XYY- and XY-boys do not differ regarding their levels of externalizing behavioral problems, XYY-boys do appear to have more – albeit still nonclinical – problems with emotion regulation than XY-boys. Moreover, there exists a positive relationship between problematic emotion regulation and externalizing behavior problems, but this relationship is not different for XYY-boys as compared to XY-boys. Since emotion regulation affects many aspects of human’s daily lives, and since XYY-boys are at higher risk for developing emotion regulation problems, this research suggests to monitor XYY-boys’ emotion regulation development from an early age onwards. This should help to detect problems early and prevent or minimize further developmental risks of XYY-boys. Further research including larger samples should be carried out to more thoroughly examine the risk at emotion regulation problems, externalizing behavioral problems and the relationship between the two in boys with an extra Y-chromosome.Show less
The ability to feel and show empathy has been shown to underlie successful social interactions. This study will look at two possible maternal factors that influence the empathy of young children....Show moreThe ability to feel and show empathy has been shown to underlie successful social interactions. This study will look at two possible maternal factors that influence the empathy of young children. Specifically, the current study investigated whether reflective functioning of the mother predicted the empathy levels of the child at age 20-30 months, while taking a potential moderating effect of emotion regulation of the mother into account. Empathic behavior was observed during a distress simulation task and assessed through maternal report, using the Empathy Questionnaire. Reflective functioning was assessed through an interview with the mother, using Parent Development Interview. The emotion regulation was assessed through self-report, using the Difficulties in Emotion Regulation Scale. Linear regression analyses revealed no significant effects between reflective functioning and empathy or emotion regulation and empathy.Show less
Bij kinderen met een Autisme Spectrum Stoornis (ASS) wordt vaak een verhoogd niveau van angst gezien. Alhoewel angst een van de grootste klinische problemen lijkt te zijn bij personen met ASS, is...Show moreBij kinderen met een Autisme Spectrum Stoornis (ASS) wordt vaak een verhoogd niveau van angst gezien. Alhoewel angst een van de grootste klinische problemen lijkt te zijn bij personen met ASS, is er over de oorzaken en risicofactoren relatief nog weinig bekend. Tot nu toe heeft onderzoek zich voornamelijk gericht op volwassenen, adolescenten en kinderen vanaf 6 jaar. Met deze masterscriptie wordt beoogd een bijdrage te leveren aan de literatuur door angst bij kinderen met ASS in de voorschoolse leeftijd in kaart te brengen en de rol die cognitieve flexibiliteit en emotieregulatie hier mogelijk bij spelen te onderzoeken. De participanten bestonden uit 19 kinderen met ASS met een gemiddelde leeftijd van 60 maanden (M=60.21, SD=9.08) en een controlegroep van 43 niet-klinische kinderen met een gemiddelde leeftijd van 56 maanden (M=55.95, SD=11.61). De gezichts- en lichaamsuitdrukkingen van angst zijn gemeten in reactie op een op afstand bestuurbare robot tijdens een experiment. Cognitieve flexibiliteit en emotieregulatie zijn gemeten met de Behavior Rating Inventory of Executive Function-Peuters. Kinderen met ASS hadden significant meer problemen met cognitieve flexibiliteit (M=20.16, SD=5.22) dan kinderen uit de niet-klinische controlegroep (M=13.58, SD=3.32). Ook hadden zij significant meer problemen met emotieregulatie (M=18.53, SD=4.23) dan kinderen uit de niet-klinische controlegroep (M=4.47, SD=3.17). Problemen met cognitieve flexibiliteit en emotieregulatie bleken geen significante voorspellers te zijn voor angst bij de ASS-groep, R² = <.001, F(2, 18) = 1.002; p = .389. Het is van belang om al in de voorschoolse leeftijd interventies in te zetten om problematiek rondom emotieregulatie en cognitieve flexibiliteit te reduceren en een negatief beloop te voorkomen of te beperken. Daarnaast is vervolgonderzoek van belang om te onderzoeken of de problemen met cognitieve flexibiliteit en emotieregulatie in de voorschoolse leeftijd wel een voorspeller zijn voor angst op latere leeftijd.Show less
Dit onderzoek meet met behulp van zelfrapportage of er een relatie is tussen cognitieve- en emotieregulatiemechanismen, leeftijd en alcoholgebruik. De onderzoeksgroep bestond uit 808 participanten...Show moreDit onderzoek meet met behulp van zelfrapportage of er een relatie is tussen cognitieve- en emotieregulatiemechanismen, leeftijd en alcoholgebruik. De onderzoeksgroep bestond uit 808 participanten van 13-30 jaar oud. Leeftijd werd verdeeld in twee groepen: jongeren (tot en met 20 jaar) en jongvolwassenen (vanaf 21 jaar). Alcoholgebruik werd verdeeld in drie groepen: niet-drinkers (drinkt momenteel geen alcohol), recreatieve drinkers (drinkt momenteel alcohol maar niet minstens één keer per week 6 of meer eenheden op een dag) en zware drinkers (drinkt momenteel minstens één keer per week zes of meer eenheden alcohol op een dag). Zware drinkers bleken significant meer problemen te hebben met executief functioneren dan recreatieve- en niet-drinkers. Jongeren hebben significant meer problemen met executief functioneren dan jongvolwassenen. Jongeren hebben tevens significant meer problemen met emotieregulatie dan jongvolwassenen. Er bleken geen significante interacties tussen leeftijd en alcoholgebruik in de voorspelling van problemen met executief functioneren en problemen met emotieregulatie. Deze resultaten geven meer inzicht in factoren die betrokken zijn bij alcoholgebruik. Toekomstig onderzoek zou naast vragenlijsten gebruik moeten maken van objectieve metingen van cognitieve- en emotieregulatiemechanismen en zou longitudinaal moeten zijn om causale uitspraken te kunnen doen.Show less
Het verband tussen verschillende gezinsfactoren en emotieregulatie bij kinderen is vaak onderzocht. Het algemeen gezinsfunctioneren wordt echter vaak buiten beschouwing gelaten. Het doel van het...Show moreHet verband tussen verschillende gezinsfactoren en emotieregulatie bij kinderen is vaak onderzocht. Het algemeen gezinsfunctioneren wordt echter vaak buiten beschouwing gelaten. Het doel van het huidige onderzoek was om de relatie tussen het algemeen gezinsfunctioneren en emotieregulatie te onderzoeken bij kinderen van twaalf tot en met zestien jaar. Tevens is onderzocht of er sekseverschillen zijn in deze relatie en het emotieregulerend vermogen. In totaal hebben 36 (N= 36) kinderen uit West-Nederland deelgenomen aan het onderzoek. Met behulp van de Behavior Inventory of Executive Function (BRIEF) werd het emotieregulerend vermogen van de kinderen gemeten. Het algemeen gezinsfunctioneren werd gemeten met behulp van de Family Assessment Device (FAD). De vragenlijsten zijn door de kinderen zelf ingevuld. Uit de resultaten kwam naar voren dat er een significant, positief verband is tussen het algemeen gezinsfunctioneren en emotieregulatie. Daarnaast bleken jongens beter te zijn in het reguleren van emoties dan meisjes. Er zijn geen sekseverschillen gevonden in de relatie tussen het algemeen gezinsfunctioneren en emotieregulatie.Show less
Achtergrond: Angstproblematiek wordt relatief vaak in verband gebracht met kenmerken van Autisme Spectrum Stoornissen (ASS) (Sukhodolsky et al., 2008). Mogelijk ontstaan angstproblemen bij jonge...Show moreAchtergrond: Angstproblematiek wordt relatief vaak in verband gebracht met kenmerken van Autisme Spectrum Stoornissen (ASS) (Sukhodolsky et al., 2008). Mogelijk ontstaan angstproblemen bij jonge kinderen met ASS kenmerken door problemen in emotieregulatie (White et al., 2014). Doel: Deze studie onderzocht de relatie tussen autisme kenmerken en angst bij jonge kinderen en is voor zover bekend de eerste die hierbij keek naar mediatie door emotieregulatie. Methode: Via Centrum Autisme en reguliere basisscholen zijn 47 kinderen geworven tussen de 3 en 6 jaar oud (M=4.64; SD=0.96). Ouders vulden vragenlijsten in over de autisme kenmerken, emotieregulatieproblemen en angstproblemen van hun kinderen. Autisme kenmerken zijn gemeten met de Social Responsiveness Scale (SRS), emotieregulatie met de Behavior Rating Inventory of Executive Functioning – Preschool Version (BRIEF-P), angstproblemen met de Child Behavior Checklist 1½-5 (CBCL/1½-5). Resultaten: Autisme kenmerken waren een significant positieve voorspeller voor emotieregulatieproblemen (β = .59, p < .001) en angstproblemen (β = .79, p < .001). Emotieregulatieproblemen waren een significant positieve voorspeller voor angstproblemen (β = .38, p = .001). Er is een partiële mediatie van emotieregulatie gevonden tussen autisme kenmerken en angstproblemen; z = 2.92, p = .004. Conclusie: De resultaten geven een eerste aanwijzing voor het bestaan van een indirecte relatie tussen autisme kenmerken en angst via emotieregulatie. Tegelijkertijd lijkt er ook een directe relatie te bestaan tussen autisme kenmerken en angst of zijn mogelijk andere factoren dan emotieregulatie van invloed op de ontwikkeling van angstproblemen bij kinderen met autisme kenmerken.Show less
Achtergrond: Stress heeft veel gevolgen voor de ontwikkeling van het jonge kind. De emotie- en stressregulatie ontwikkelt zich onder invloed van de relatie tussen ouder en kind. Mogelijk is er...Show moreAchtergrond: Stress heeft veel gevolgen voor de ontwikkeling van het jonge kind. De emotie- en stressregulatie ontwikkelt zich onder invloed van de relatie tussen ouder en kind. Mogelijk is er samenhang tussen de variabelen ‘stress van de ouder’, ‘emotieregulatie van het kind’ en ‘stress van het kind’. Gesuggereerd wordt dat kinderen met autismespectrumstoornis (ASS) en hun ouders meer stress ervaren dan kinderen zonder ASS en hun ouders. Gezien het gebrek aan onderzoek naar stress bij jonge kinderen met en zonder ASS en gezien de ernstige gevolgen van stress is het van belang meer inzicht te krijgen in de samenhang tussen eerder genoemde variabelen. Doel: het beantwoorden van de onderzoeksvraag ‘in hoeverre zijn de factoren emotieregulatie van het kind en stress bij de ouder gerelateerd aan stress bij het kind?’ en daarmee bij te dragen aan de kennis over stress bij jonge kinderen met en zonder ASS. Methode: Dit onderzoek is uitgevoerd bij 47 kinderen tussen de 3 en 7 jaar (M=4.6) en hun moeders. Er waren 42 jongens en 5 meisjes. 12 kinderen hadden ASS. Ouders hebben de BRIEF-P, de SSS en de NOSI ingevuld. Resultaten: Er is samenhang tussen de variabelen ‘emotieregulatie van het kind’ en ‘stress bij het kind’ en tussen ‘stress bij de ouder’ en ‘stress bij het kind’. Stress van de ouder voorspelt de stress van het kind beter dan de emotieregulatie van het kind. Daarnaast blijkt dat kinderen met ASS en hun ouders gemiddeld significant meer stress ervaren dan kinderen zonder ASS en hun ouders. Conclusie: Hoe slechter de emotieregulatie van het kind en hoe meer stress van de ouder, hoe meer stress bij het kind. Omdat kinderen met ASS en hun ouders gemiddeld meer stress ervaren, zou deze samenhang voor hen van groter belang kunnen zijn. Er moet meer onderzoek gedaan worden om de onderliggende mechanismen van deze verbanden te vinden om vervolgens betere interventies te ontwikkelen.Show less
Achtergrond: Uit onderzoek blijkt dat slechte emotieregulatie gepaard gaat met meer dagelijkse stress. Ook autismekenmerken zijn gekoppeld aan meer dagelijkse stress. Er is nog weinig onderzoek...Show moreAchtergrond: Uit onderzoek blijkt dat slechte emotieregulatie gepaard gaat met meer dagelijkse stress. Ook autismekenmerken zijn gekoppeld aan meer dagelijkse stress. Er is nog weinig onderzoek gedaan naar emotieregulatie en autismekenmerken in relatie tot dagelijkse stress bij jonge kinderen. Doel: Het doel van het onderzoek was om te beschrijven in hoeverre emotieregulatie en autismekenmerken gerelateerd zijn aan dagelijkse stress bij kinderen tussen de 3 en 7 jaar. Daarnaast is onderzocht of er een verschil is in emotieregulatie en dagelijkse stress tussen kinderen met veel en kinderen met weinig autismekenmerken. Methode: De steekproef bestond uit 46 participanten, waarvan 24 kinderen met veel en 22 kinderen met weinig autismekenmerken. Er deden 39 jongens en 7 meisjes mee aan het onderzoek, met een gemiddelde leeftijd van 4.59 jaar. De variabelen zijn gemeten aan de hand van vragenlijsten over het kind die de ouders moesten invullen. Emotieregulatie is gemeten met de BRIEF-P, dagelijkse stress is gemeten aan de hand van de SSS en autismekenmerken met de SRS. Resultaten: Zoals verwacht hebben kinderen met veel autismekenmerken een slechtere emotieregulatie en ervaren zij meer dagelijkse stress dan kinderen met weinig autismekenmerken. Daarnaast blijkt, zoals verwacht, dat emotieregulatie en autismekenmerken beide voorspellers zijn voor dagelijkse stress (emotieregulatie: β = .36, p = .009 en autismekenmerken: β = .46, p = .001). Discussie: Het onderzoek geeft nieuwe wetenschappelijke inzichten. De resultaten laten zien dat slechtere emotieregulatie en meer autismekenmerken al op jonge leeftijd gepaard gaan met meer dagelijkse stress. In vervolgonderzoek kan gekeken worden of de relatie tussen emotieregulatie en dagelijkse stress anders is bij kinderen met autisme in vergelijking met kinderen zonder autisme.Show less
Emoties kunnen te zwak of te sterk zijn, te lang of te kort, of ze kunnen optreden op het verkeerde moment. Door middel van emotieregulatie kunnen emoties beïnvloed worden, waardoor het gewenste...Show moreEmoties kunnen te zwak of te sterk zijn, te lang of te kort, of ze kunnen optreden op het verkeerde moment. Door middel van emotieregulatie kunnen emoties beïnvloed worden, waardoor het gewenste gedrag teweeg wordt gebracht. De selectie, optimalisatie en compensatie van emotie regulatie (SOC-ER) theorie verklaart verschillen tussen mensen in emotieregulatie door de variatie in bronnen die men gebruikt. Uit eerder onderzoek is gebleken dat cognitieve vaardigheden samenhangen met emotieregulatie. De centrale vraag van dit onderzoek was: ‘In hoeverre is emotieregulatie gerelateerd aan cognitieve vaardigheden bij adolescenten tussen de twaalf en zestien jaar?’ Dit onderzoek heeft zich gericht op de cognitieve bronnen verwerkingssnelheid, werkgeheugen en intelligentie. 36 adolescenten (26 meisjes) van 12 tot en met 16 jaar hebben deelgenomen aan het onderzoek. Emotieregulatie is gemeten door middel van de Behavior Rating Inventory of Exective Function – Kind (BRIEF-K). Verwerkingssnelheid is gemeten door middel van de Wechsler Intelligence Scale for Children (WISC-III-NL) subtest substitutie. Werkgeheugen is gemeten door middel van de WISC-III-NL subtest cijferreeksen. Intelligentie is gemeten door middel van de Cattell Culture Fair Intelligence Test (CFT-20-R). Er waren drie uitkomsten uit het onderzoek. Ten eerste had verwerkingssnelheid geen significante samenhang met emotieregulatie, r(36) = .297, p = .090. Ten tweede had werkgeheugen geen significante samenhang met emotieregulatie, r(36) = .001, p = .996. Ten derde liet intelligentie een trend van significantie zien met emotieregulatie, r(36) = .303, p = .072. Geconcludeerd kan worden dat adolescenten met een goede verwerkingssnelheid en een goed werkgeheugen niet per se een goede emotieregulatie hebben. Voorzichtig kan geconcludeerd worden dat adolescenten met een hoge intelligentie een goede emotieregulatie hebben.Show less
In dit onderzoek is gekeken naar verschillen in het niveau van reflectief functioneren (RF) en problemen in de emotieregulatie tussen (aanstaande) moeders van 17 tot en met 25 jaar uit een laag- en...Show moreIn dit onderzoek is gekeken naar verschillen in het niveau van reflectief functioneren (RF) en problemen in de emotieregulatie tussen (aanstaande) moeders van 17 tot en met 25 jaar uit een laag- en een hoog-risicogroep en naar de mate waarin problemen in de ER verklaard kunnen worden door het niveau van RF. Daarnaast is gekeken naar verschillen in de mentale ontwikkeling tussen kinderen van 6 maanden oud uit een laag- en hoog-risicogroep en naar de mate waarin de mentale ontwikkeling voorspeld kan worden op basis van RF en ER bij de moeder. Aan het onderzoek hebben 125 moeders deelgenomen (laag-risicogroep: 72, hoog-risicogroep: 53), waarvan gegevens van 56 moeders en kinderen zijn meegenomen in het onderzoek naar de mentale ontwikkeling (laag-risicogroep: 32, hoog-risicogroep: 24). Gegevens zijn verkregen door middel van het Pregnancy Interview, de Difficulties in Emotion Regulation Scale en door de mentale schaal van de Bayley Scales of Infant Development. Uit dit onderzoek komt naar voren dat moeders uit de hoog-risicogroep een significant lager niveau van RF hebben, F (1, 123) = 39.86, p < .001, en significant meer problemen in de ER hebben, F (1, 123) = 10.24, p = .002, dan moeders uit de laag-risicogroep. Problemen in de ER worden voor een klein deel verklaard door het niveau van RF, F (1, 123) = 4.98, p = .027, maar voor een groter deel door de risicogroep, F (1, 123) = 15.59, p < .001. Kinderen uit de risicogroepen verschillen niet significant van elkaar in hun mentale ontwikkeling. Een significant effect voor de invloed van RF en ER bij de moeder op de mentale ontwikkeling van het kind is niet gevonden. Door de gevonden relatie tussen de risicogroep, RF en ER kunnen interventies in de praktijk effectiever ingezet worden. Meer onderzoek naar het effect op de mentale ontwikkeling van het kind is nodig om meer duidelijkheid over deze relatie te krijgen.Show less
Middelengebruik onder jong volwassenen is een steeds groter wordend probleem. In dit onderzoek zijn er vragenlijsten ingevuld door jong volwassenen in de leeftijd van 14 – 30 jaar (N = 671). De...Show moreMiddelengebruik onder jong volwassenen is een steeds groter wordend probleem. In dit onderzoek zijn er vragenlijsten ingevuld door jong volwassenen in de leeftijd van 14 – 30 jaar (N = 671). De respondenten zijn verdeeld in vijf groepen, afhankelijk van de hoeveelheid en het soort middelengebruik, te weten: 0 = nooit drugs gebruikt, 1 = nauwelijks softdruggebruikers, 2 = recreatief/veel softdruggebruikers, 3 = nauwelijks polidruggebruikers en 4 = recreatief/veel polidruggebruikers. Met een meervoudige variantieanalyse is geanalyseerd of de groepen middelengebruikers op de mate van psychopathologie in de vorm van aandachtstekort-/hyperactiviteitsproblemen (ADHD) en antisociale persoonlijkheidsproblemen (ASP), de straf- en beloningsgevoeligheid (het BIS en BAS Fun Seeking) en emotieregulatie (NonAcceptance en Impulse). Een stepwise multipele regressie is gebruikt om te onderzoeken welke variabelen psychopathologie in de vorm van ADHD en ASP significant kunnen voorspellen. Concluderend kan gesteld worden dat het middelengebruik significant van invloed is op de mate van psychopathologie (ADHD: F (4, 666) = 11.48, p < .001; ASP: F (4, 666) = 8.427, p < .001), de emotieregulatie (NonAcceptance: F (4, 666) = 3.05, p = .017; Impulse: F (4, 666) = 3.49, p = .008) en de straf- en beloningsgevoeligheid (BAS Fun Seeking: F (4, 666) = 24.79, p < .001; BIS: F (4, 666) = 2.97, p = .019). Er werd verwacht dat deze effecten sterker zouden zijn bij polidruggebruikers dan bij softdruggebruikers, maar dit is niet altijd in significante mate van invloed: er bestaan voor alle uitkomstvariabelen significante verschillen tussen niet-gebruikers en gebruikers, maar alleen voor ADHD en BAS Fun Seeking worden significante verschillen gevonden tussen softdruggebruikers en polidruggebruikers (ADHD: p = .020; BAS Fun Seeking: p = .013). De mate van ADHD kan voorspeld worden door de mate van ASP (beta = .60, p < .001), BAS Fun Seeking (beta = .18, p < .001) en NonAcceptance (beta = .16, p < .001), de mate van ASP kan voorspeld worden door de mate van ADHD (beta = .63, p < .001), BIS (beta = -.16, p < .001) en Impulse (beta = .13, p < .001). Ondanks eerder gevonden significante invloed van het middelengebruik op psychopathologie, blijkt het middelengebruik geen significante voorspeller voor de mate van ADHD en de mate van ASP te zijn. Voortzetting van het huidige onderzoek wordt aangeraden om de onderzochte verbanden duidelijker te krijgen. Wanneer de consequenties van middelengebruik op het gebied van (geestelijke-) gezondheid en de voorspellers voor psychopathologie duidelijk zijn, wordt het wellicht mogelijk om preventieve interventiemethoden in te zetten.Show less
The purpose of this research was to find out if there is a link between emotion regulation and externalizing problem behaviors in children with ADHD. In addition, it was examined what the influence...Show moreThe purpose of this research was to find out if there is a link between emotion regulation and externalizing problem behaviors in children with ADHD. In addition, it was examined what the influence of age and gender was. The importance of this research is to improve the current interventions for children with ADHD. To make this possible, we need to investigate how the behavior problems have arisen. In this study we define externalizing problem behavior as antisocial or aggressive behavior. On the basis of the experimental questionnaire Emotional Intelligence Quotient (EIQ) there were measured three emotional skills: recognizing emotions, regulating emotions and handling of emotions. In this study only the scores that were related to emotion regulation were analyzed. In addition, the Social Emotional questionnaire (SEV) is used to extent to which externalizing problem behavior occurs. The respondents were parents of Dutch children aged 4 to 18 years from the general population. The respondents were asked to fill in the questionnaires online. The sample contained 255 respondents, including 112 girls and 143 boys. The results showed that children with ADHD determine less good emotion regulation skills than children without ADHD. It was also found that children with ADHD exhibit significantly more antisocial and aggressive behavior than children without the disorder. According to both aggressive behavior and antisocial behavior it turns out that emotion regulation plays an important role. It turned out that age affects antisocial behavior, but it does not affect aggressive behavior. It turned out that gender affects only aggressive behavior. There was found an interaction effect on the factors disorder and age in antisocial behavior. Also there were interaction effects found on the factors disorder and emotion regulation, emotion regulation and age and gender and disorder in aggressive behavior. The results of this research suggest that children with ADHD who exhibit externalizing problem behavior, benefit from an intervention aimed at training of the emotion regulation skills. Possibly this will lead to a decrease in the problem behavior and prevention of further increase of this behavior.Show less
Uit eerder onderzoek is gebleken dat er een verband bestaat tussen de kwaliteit van emotieregulatie en sociale angst. Dit onderzoek heeft zich daarnaast gericht op dit verband bij de groep kinderen...Show moreUit eerder onderzoek is gebleken dat er een verband bestaat tussen de kwaliteit van emotieregulatie en sociale angst. Dit onderzoek heeft zich daarnaast gericht op dit verband bij de groep kinderen met ASS. De vraag die in dit onderzoek centraal staat is: In hoeverre bestaat er een verband tussen sociale angst en emotieregulatie bij kinderen met Autismespectrumstoornissen (ASS)? Uit de resultaten van dit onderzoek komt naar voren dat er een verband bestaat tussen ASS en de kwaliteit van emotieregulatie en sociale angst en emotieregulatie. Daarbij is er bij de klinische groepen van ASS en sociale angst sprake van een minder goede emotieregulatie dan bij de zich normaal ontwikkelende kinderen. Tevens wordt er bij meisjes met ASS een verband gevonden tussen sociale angst en emotieregulatie. Verder blijkt uit het onderzoek dat adolescenten in de leeftijd van twaalf tot en met achttien jaar over een betere emotieregulatie beschikken dan de kinderen in de leeftijd tot en met elf jaar. Dit onderzoek draagt daarmee bij aan de theorie en kennis over dit onderwerp en geeft daarnaast meer inzicht in de problematiek die gepaard gaat met autisme of sociale angst.Show less
In dit project is onderzocht of er verschillen zijn tussen risico- en controlemoeders op depressie/angst en daarnaast is er nagegaan of deze verschillen verklaard kunnen worden door EF...Show moreIn dit project is onderzocht of er verschillen zijn tussen risico- en controlemoeders op depressie/angst en daarnaast is er nagegaan of deze verschillen verklaard kunnen worden door EF/emotieregulatie. Er hebben 36 moeders (19 risicomoeders en 17 controlemoeders) meegedaan aan het onderzoek, in de leeftijd van 17-25 jaar, afkomstig uit Zuid Holland. Er zijn vragenlijsten, gestandaardiseerde testen en achtergrond gegevens gebruikt om de hoofdvraag en hypothesen te onderzoeken. De hypothesen stelden dat risicomoeders een hogere mate van depressie en angst zouden vertonen dan controlemoeders, dat de kwaliteit van EF depressie (gedeeltelijk) zou kunnen verklaren, en dat de kwaliteit van EF en emotieregulatie angst (gedeeltelijk) zouden kunnen verklaren. De belangrijkste conclusies zijn: risicomoeders verschillen niet significant van controlemoeders op depressie, maar ze verschillen wel significant op angst. De hypothese dat de kwaliteit van EF en emotieregulatie verklarend zouden zijn voor groepsverschillen op angst is bewezen, hoewel het hier om partiële mediatie gaat, en alleen EF betreft. De EF-totaalscore was voorspellend voor angst, en verkleinde de verschillen tussen controlemoeders en risicomoeders op angst, maar de groepsverschillen op angst bleven significant. Emotieregulatie was ook een sterke voorspeller van angst, maar verkleinde de groepsverschillen niet. EF was ook gerelateerd aan depressie, maar hier verschilden de risico- en controlemoeders dus niet op, waardoor een mogelijk mediatie-effect niet goed verder onderzocht kon worden. De conclusie is dat er andere factoren dan EF en emotieregulatie moeten zijn die het verschil tussen risico- en controlemoeders op angst verder kunnen verklaren, terwijl er, om verschillen in depressie te kunnen aantonen waarschijnlijk meer deelnemers nodig zijn, aangezien de absolute verschillen op depressie wel betekenisvol lijken te zijn.Show less
Het doel van dit onderzoek was inzicht te verkrijgen in het verband tussen emotieregulatie van jongens tussen de zeven en twaalf jaar met en zonder disruptieve gedragsstoornis (DBD) en het...Show moreHet doel van dit onderzoek was inzicht te verkrijgen in het verband tussen emotieregulatie van jongens tussen de zeven en twaalf jaar met en zonder disruptieve gedragsstoornis (DBD) en het opvoedgedrag van ouders. Hiervoor werden kinderen met DBD (n= 34), kinderen zonder deze gedragsstoornissen (n= 32) en hun ouders onderzocht. Opvoedgedrag van de ouders werd in kaart gebracht met de Alabama Parenting Questionnaire-Parent Form. Om emotieregulatie van de kinderen te meten werd gebruik gemaakt van de ANT Delay Frustration. Bij deze computertaak treedt er diverse keren een opzettelijke vertraging tussen de opgaven op, waardoor frustratie wordt opgewekt bij het kind. Het aantal muisklikken tijdens deze vertragingen diende als maat voor emotieregulatie. De kinderen voerden de taak twee keer achter elkaar uit. Ouders van kinderen met DBD blijken significant meer inconsistent te straffen dan ouders van kinderen zonder deze stoornissen. Mogelijk kan dit verklaard worden doordat kinderen met deze gedragsstoornissen minder gevoelig zijn voor straf en negatief gedrag van deze kinderen bekrachtigd wordt doordat ouders snel geneigd zijn om toe te geven aan negatief gedrag. Daarnaast blijkt dat kinderen met – en zonder DBD significant verschillen wat betreft emotieregulatie. Zoals verwacht waren kinderen met DBD tijdens beide meetmomenten minder goed in staat tot adequate emotieregulatie dan kinderen uit de controlegroep. Er werd voor de DBD-groep een significant positief verband gevonden tussen inconsistent straffen en emotieregulatie. Voor de controlegroep werd er een significant negatief verband gevonden tussen positief opvoeden en emotieregulatie. Geconcludeerd kan worden dat opvoedgedrag van ouders en emotieregulatie van kinderen, onderling samenhangende risicofactoren zijn voor de ontwikkeling en instandhouding van agressief en antisociaal gedrag. De resultaten kunnen worden beschouwd als een ondersteuning voor de grondslagen van de interventie Parent Management Training Oregon (PMTO).Show less