Background: modern society demands a great deal from the individual and each person's ability to plan and adapt. Cognitive functions, such as intelligence (IQ) and executive functions (EF), are...Show moreBackground: modern society demands a great deal from the individual and each person's ability to plan and adapt. Cognitive functions, such as intelligence (IQ) and executive functions (EF), are involved in processing and acting on the incoming stimuli. Research question: to what extent does the biological mother's intelligence quotient (IQ), the biological mother's level of executive functioning, and the child's gender predict the executive functioning (divided into inhibition-self-control (IZ), flexibility-emotion control (FE), and metacognition (MC)) of a child at age 2.5 years. Design: the present correlational study uses data originating from a maternal intelligence test (WAIS-IV-NL) and questionnaires (BRIEF-A and BRIEF-P) completed by the mother. The sample consists of 183 mothers and their child. Results: no gender difference at age 2.5 was found in the level of inhibition-self-control, flexibility-emotion control, and metacognition. Maternal IQ and the gender of the child do not predict the child's level of executive functioning in the three domains. In contrast, mother's level of executive functioning emerges as a significant, positive, predictor. The mother's executive functioning also shows the highest explained variance within this study. This means that 8.9% of individual differences in the metacognitive skills of the child can be explained by the level of executive functioning of the biological mother. The same holds for 8.5% in flexibility-emotion control and 4.8% in inhibition-self-control. Conclusion: the results of this study do not confirm that maternal IQ and the gender of the child are predictors for the level of executive functioning of the 2.5-year-old child. This implies that executive functions should receive more attention in preschool development. In addition, the level of executive functioning can be taken into account in diagnostic research as a possible risk factor in the child's development.Show less
Dit onderzoek meet met behulp van zelfrapportage of er een relatie is tussen cognitieve- en emotieregulatiemechanismen, leeftijd en alcoholgebruik. De onderzoeksgroep bestond uit 808 participanten...Show moreDit onderzoek meet met behulp van zelfrapportage of er een relatie is tussen cognitieve- en emotieregulatiemechanismen, leeftijd en alcoholgebruik. De onderzoeksgroep bestond uit 808 participanten van 13-30 jaar oud. Leeftijd werd verdeeld in twee groepen: jongeren (tot en met 20 jaar) en jongvolwassenen (vanaf 21 jaar). Alcoholgebruik werd verdeeld in drie groepen: niet-drinkers (drinkt momenteel geen alcohol), recreatieve drinkers (drinkt momenteel alcohol maar niet minstens één keer per week 6 of meer eenheden op een dag) en zware drinkers (drinkt momenteel minstens één keer per week zes of meer eenheden alcohol op een dag). Zware drinkers bleken significant meer problemen te hebben met executief functioneren dan recreatieve- en niet-drinkers. Jongeren hebben significant meer problemen met executief functioneren dan jongvolwassenen. Jongeren hebben tevens significant meer problemen met emotieregulatie dan jongvolwassenen. Er bleken geen significante interacties tussen leeftijd en alcoholgebruik in de voorspelling van problemen met executief functioneren en problemen met emotieregulatie. Deze resultaten geven meer inzicht in factoren die betrokken zijn bij alcoholgebruik. Toekomstig onderzoek zou naast vragenlijsten gebruik moeten maken van objectieve metingen van cognitieve- en emotieregulatiemechanismen en zou longitudinaal moeten zijn om causale uitspraken te kunnen doen.Show less
Gemiddeld drinkt een Nederlander 1.3 glas alcohol per persoon per dag. In dit onderzoek wordt gekeken naar de vraag of er een verband is tussen problemen op het gebied van het executief...Show moreGemiddeld drinkt een Nederlander 1.3 glas alcohol per persoon per dag. In dit onderzoek wordt gekeken naar de vraag of er een verband is tussen problemen op het gebied van het executief functioneren en de mate van alcoholgebruik bij jongeren en jongvolwassenen. De onderzoeksgroep bestond uit 963 participanten in de leeftijdscategorie van 12 tot en met 30 jaar. Aan de hand van de middelenlijst is gekeken naar het alcoholgebruik. Er zijn twee groepen alcoholgebruikers gemaakt, namelijk: minder dan gemiddeld alcoholgebruik en meer dan gemiddeld alcoholgebruik. Daarnaast is aan de hand van de Behavior Rating Inventory of Executive Function- Adult (BRIEF-A) vragenlijst gekeken naar het executief functioneren. De BRIEF-A vragenlijst bestaat uit verschillende schalen, namelijk: inhibitie, flexibiliteit, emotieregulatie, zelfevaluatie, initiatief nemen, werkgeheugen, taakevaluatie, ordelijkheid en plannen en organiseren. Door middel van een multivariate variantie analyse (MANOVA), met de alcoholgroepen als onafhankelijke variabele en de verschillende BRIEF-A schalen als afhankelijke variabele, is gekeken naar het verband tussen de mate van alcoholgebruik en de problemen op het gebied van het executief functioneren. Hieruit is gebleken, dat jongeren en jongvolwassenen die gemiddeld meer drinken, gemiddeld meer problemen ervaren met het executief functioneren. Daarnaast is gebleken, dat wanneer specifiek gekeken wordt naar de probleemcomponenten van het executief functioneren, jongeren en jongvolwassenen die meer dan gemiddeld alcohol drinken, gemiddeld meer problemen ervaren met inhibitie, initiatief nemen, ordelijkheid en plannen en organiseren. In het huidige onderzoek is geen significant verband gevonden voor de probleemcomponenten flexibiliteit, emotieregulatie, zelfevaluatie, werkgeheugen en taakevaluatie in relatie tot alcoholgebruik. Aanbevelingen voor vervolgonderzoek zijn om meer onderzoek te doen specifiek naar de probleemcomponenten van het executief functioneren in relatie tot alcoholgebruik en onderzoek te doen naar de invloed van ouderfactoren hierop.Show less
Inleiding: Psychopathische trekken in de kindertijd kunnen een voorspeller zijn van overtredingen of latere psychopathie. Om dit te voorkomen is vroeg ingrijpen van belang. Executief functioneren...Show moreInleiding: Psychopathische trekken in de kindertijd kunnen een voorspeller zijn van overtredingen of latere psychopathie. Om dit te voorkomen is vroeg ingrijpen van belang. Executief functioneren is een belangrijk aspect in de sociale- en cognitieve ontwikkeling in de kindertijd. In deze studie wordt onderzocht of executief functioneren samenhangt met psychopathische trekken. Tevens wordt hierbij het verschil tussen jongens en meisjes en de moderatie van geslacht onderzocht. Methode: De steekproef bestond uit 154 kinderen met een leeftijd van vijf tot en met zeven jaar. De gemiddelde leeftijd is 6.27 jaar met een standaardafwijking van 0.79. Executief functioneren is gemeten met het meetinstrument ‘Behavior Rating Inventory of Executive Fuctioning’ en psychopathische trekken is gemeten met het meetinstrument ‘Child Problematic Traits Inventory´. Resultaten: Een hogere score op executief functioneren voorspelt meer psychopathische trekken. Jongens en meisjes verschillen niet op executief functioneren en psychopathische trekken, tevens is er geen moderatie van geslacht. Discussie: Naar aanleiding van dit onderzoek wordt aangeraden om bij volgend onderzoek naar executief functioneren rekening te houden met mogelijke disharmonische profielen van executief functioneren. Tevens kan longitudinaal onderzoek informatief zijn voor het in beeld brengen van de ontwikkeling van executief functioneren en psychopathische trekken op jonge leeftijd.Show less
Uit onderzoek bij volwassenen is gebleken dat er een relatie is tussen intelligentie, executief functioneren en de schizotypische persoonlijkheidsstoornis (Cadenhead, Perry, Shafer, & Braff,...Show moreUit onderzoek bij volwassenen is gebleken dat er een relatie is tussen intelligentie, executief functioneren en de schizotypische persoonlijkheidsstoornis (Cadenhead, Perry, Shafer, & Braff, 1999). Bij kinderen die later een stoornis in het schizoïde spectrum ontwikkelen zijn er al tijdens de adolescentie afwijkingen zichtbaar in de cognitieve en gedragsontwikkeling. In deze studie is het verband tussen vloeibare intelligentie, executief functioneren en schizotypische symptomen onderzocht bij 36 kinderen van 12 tot 16 jaar. Aan het onderzoek deden 26 meisjes en 10 jongens mee. Voor het meten van de vloeibare intelligentie bij de participanten is gebruik gemaakt van de Cattell Culture Fair Intelligence TEST (CFT-20-R). Om de schizotypische symptomen te meten is gebruik gemaakt van de Schizotypal Personality Questionnaire voor kinderen (SPQ-k). Voor het meten van het executief functioneren is gebruik gemaakt van de Behavior Rating Inventory of Executive Function (BRIEF-K).Vloeibare intelligentie is niet voorspellend voor schizotypische symptomen (β = .24, t(33)= 1.35, p = .894). Problemen op het gebied van executief functioneren zijn significant voorspellend voor schizotypische symptomen (β = .59, t(33)= 4.17, p = .000). Er is geen relatie gevonden tussen vloeibare intelligentie en executief functioneren (r(34) = .282, p = .106). Er is dus geen verband tussen intelligentie en schizotypische symptomen. Er is ook geen verband tussen vloeibare intelligentie en executief functioneren. Wel is er een sterk positief verband tussen problemen op het gebied van executief functioneren en schizotypische symptomen.Show less
Achtergrond: Er is al veel onderzoek gedaan naar de gevolgen van perinatale problemen bij kinderen op de gebieden schoolse vaardigheden en de cognitieve ontwikkeling. In het huidige artikel wordt...Show moreAchtergrond: Er is al veel onderzoek gedaan naar de gevolgen van perinatale problemen bij kinderen op de gebieden schoolse vaardigheden en de cognitieve ontwikkeling. In het huidige artikel wordt er bekeken of er een verband is tussen perinatale problemen en de ontwikkeling van de executieve functies. Er is specifiek gekozen voor de late prematuriteit, omdat er al onderzoek gedaan is naar de samenhang tussen vroege prematuriteit en het executief functioneren. Methode: Voor dit onderzoek is er een steekproef van 100 participanten gebruikt. De participanten zaten in groep 2 en 3 van de basisschool. Om de executieve functies te meten is er gebruik gemaakt van vier executieve taken en is de BRIEF vragenlijst ingevuld door ouders en leraren. Resultaten: Uit de ANOVA’s is een marginaal significant verschil gekomen tussen de kinderen met perinatale problemen en de controle groep F(1,98) = 3.11, p = .08. Bij het afzonderlijk bekijken van scores op de vier taken is er een significant verschil gevonden in scores op de hond taak F(1,98) = 4.44, p = .04. Op de BRIEF vragenlijst zijn er geen significante verschillen tussen kinderen met en zonder perinatale problemen gevonden. Conclusie: Uit dit onderzoek blijkt dat er een samenhang is tussen het hebben van perinatale problemen en de ontwikkeling van de executieve functies. Meer onderzoek is noodzakelijk om een beter beeld te krijgen van het executief functioneren bij kinderen met perinatale problemen en om aan de hand hiervan interventies te kunnen ontwikkelen.Show less
Verschillende studies naar voorspellers van agressie hebben verschillende resultaten opgeleverd. Om dit te verbeteren is agressie onderverdeeld in reactieve en proactieve agressie. Reactieve...Show moreVerschillende studies naar voorspellers van agressie hebben verschillende resultaten opgeleverd. Om dit te verbeteren is agressie onderverdeeld in reactieve en proactieve agressie. Reactieve agressie is een reactie op waargenomen frustratie, en proactieve agressie is een middel om een doel te behalen. In dit onderzoek werd het verband met het executief functioneren onderzocht, opgedeeld in verschillende executieve vaardigheden. De steekproef bestond uit 373 jongens die op het VMBO zitten en hun ouders. De jongens hebben de Reactive Proactive Questionnaire (RPQ) ingevuld, een vragenlijst naar gedragingen indicatief voor reactieve en proactieve agressie. De ouders hebben de BRIEF ingevuld, een vragenlijst naar het executief functioneren van hun zoon. Hieruit komen acht executieve vaardigheden en twee indexscores. De belangrijkste conclusie van dit onderzoek is dat onderzoek naar agressie en executief functioneren de onderverdelingen in reactieve en proactieve agressie en de verschillende executieve vaardigheden moet hanteren, om een zo goed mogelijk inzicht te krijgen in de invloed die het executief functioneren speelt bij de mate van agressie die kinderen en jongeren vertonen. Jongens die veel reactieve agressie vertonen, hebben moeite hun emoties en gedrag te reguleren, en zijn ze cognitief flexibel. Jongens die veel proactieve agressie vertonen, hebben een slechte inhibitie en moeite met plannen en organiseren, daarentegen zijn ze in staat tot een goede gedragsevaluatie. Toekomstig onderzoek kan ook een aandachtsmeting doen en onderzoek doen onder verschillende bevolkingsgroepen, zoals meisjes en jongere kinderen.Show less
Met het uitgevoerde onderzoek is getracht meer inzicht te krijgen in de effectiviteit van de gedragstherapeutische Minder Boos en Opstandig bij jeugdigen van acht tot twaalf jaar. Er is onderzocht...Show moreMet het uitgevoerde onderzoek is getracht meer inzicht te krijgen in de effectiviteit van de gedragstherapeutische Minder Boos en Opstandig bij jeugdigen van acht tot twaalf jaar. Er is onderzocht hoe sociale vaardigheden en executieve functies samenhangen met reactieve en proactieve agressie en in welke mate sociale vaardigheden en executieve functies voorspellend zijn voor het effect van de interventie. Er is een voormeting en een nameting uitgevoerd bij jeugdigen die meededen aan het onderzoek. De sociale vaardigheden zijn in kaart gebracht met de social skills rating system (SSRS), de executieve functies met de behavior rating inventory of executive function (BRIEF) en de mate van reactieve en proactieve agressie met de reactive and proactive aggression questionnaire (RPQ). Uit de resultaten blijkt dat reactieve agressie en proactieve agressie in hoge mate met elkaar samenhangen en er weinig onderscheid is in de samenhang met het niveau van sociale vaardigheden en de executieve functies. De sociale vaardigeden en executieve functies blijken niet voorspellend voor het effect van de interventie. Naar aanleiding van de onderzoekresultaten, kan met enige voorzichtigheid worden geconcludeerd dat Minder Boos en Opstandig een werkzame interventie is. Na afloop van de interventie wordt een afname van zowel proactieve als reactieve agressie gezien en een verbetering van de zelfbeheersing en gedragsregulatie. In de toekomst zal meer onderzoek gedaan moeten worden naar het verschil in functioneren tussen reactief agressieve kinderen en proactief agressieve kinderen en de werkzame factoren van een interventie bij deze subgroepen.Show less
Autismespectrumstoornissen (ASS) worden gekenmerkt door een triade van ernstige problemen in de sociale interactie, communicatie en verbeelding. Momenteel zijn er drie breed accepteerde theorieën...Show moreAutismespectrumstoornissen (ASS) worden gekenmerkt door een triade van ernstige problemen in de sociale interactie, communicatie en verbeelding. Momenteel zijn er drie breed accepteerde theorieën die het beeld behorende bij een ASS verklaren. De Theorie of Mind-hypothese (ToM), de Centrale Coherentietheorie (CC) en de Executieve Disfunctietheorie (EdisF). De drie theorieën sluiten elkaar niet uit en worden vaak naast elkaar gebruikt om het totale beeld van een ASS te verklaren. Met name EdisF is momenteel interessant om te onderzoeken, omdat uit onderzoek is gebleken dat training effectief kan zijn. Dit onderzoek richt zich op de relatie tussen verschillende executieve functies (EF) en ASS-kenmerken bij 746 kinderen in de leeftijd van 2 t/m 5 jaar. Tevens is onderzocht of er een interactie-effect is voor leeftijd en ASS-kenmerken. Problemen met executieve functies zijn gemeten met de Behavior Rating Inventory of Executive Function – Preschool Version (BRIEF-P). Er is gekeken naar de executieve functies inhibitie, cognitieve flexibiliteit (shift), emotieregulatie, werkgeheugen, planning en een composiet score voor het gehele EF-domein (GEC). De kinderen behoren op basis van hun score op de DSM-georiënteerde schaal Pervasieve Ontwikkelingsproblemen van de Child Behavior Checklist 1,5-5 (CBCL 1-1,5) tot de groep kinderen met weinig ASS-kenmerken (n=691), kinderen vallend in het grensgebied (n= 28) of kinderen met veel ASS-kenmerken (n= 27). De resultaten laten zien dat er een significant verschil is tussen de drie groepen wat betreft problemen met EF; de groep kinderen met veel ASS-kenmerken vertoont de meeste problemen met EF. Het onderzoek toont een significant verschil voor alle gemeten EF-schalen van de BRIEF-P. Verdere analyses van de effectgrootte laat zien dat met name cognitieve flexibiliteit en emotieregulatie gerelateerd zijn aan het hebben van ASS-kenmerken. Er is geen interactie-effect gevonden voor leeftijd en EF-problemen. De conclusie van dit onderzoek is dat kinderen met een ASS problemen hebben met EF, met name cognitieve flexibiliteit. Deze informatie kan gebruikt worden in de behandeling van kinderen met een ASS, door middel van de training van EF.Show less
Zowel het Executief Functioneren als temperament zijn onderliggend aan gedrag en heel brein bepaald. Het doel van deze studie is het verband tussen deze twee constructen te onderzoeken bij kinderen...Show moreZowel het Executief Functioneren als temperament zijn onderliggend aan gedrag en heel brein bepaald. Het doel van deze studie is het verband tussen deze twee constructen te onderzoeken bij kinderen van 2 tot en met 5 jaar. Voor jonge kinderen is dit verband nog niet eerder onderzocht. De vragenlijsten BRIEF-P, en ECBQ of CBQ zijn afgenomen bij 657 kinderen. Correlationeel onderzoek is uitgevoerd om het verband tussen de verschillende componenten van temperament (Effortful Control, Negatieve Emotionaliteit en Extraversie) en EF te onderzoeken. De resultaten hebben aangetoond dat EF redelijk samenhangt met temperament en dat deze samenhang vooral wordt veroorzaakt door de hoge correlatie met negatieve emotionaliteit. Dit onderzoek toont aan dat kinderen die problemen hebben met EF beschikken over minder goede zelfregulerende eigenschappen, meer negatieve emoties vertonen en gemiddeld extraverter zijn dan kinderen die geen problemen ondervinden op het gebied van EF. Voor jongens was het verband tussen EF en temperament op tweejarige leeftijd het sterkt, de sterkte nam af naarmate zij ouder werden. Voor de meisjes echter was deze relatie op vierjarige leeftijd het sterkst, bij hen was de sterkte van het verband niet stabiel voor leeftijd. Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een redelijk verband tussen EF en temperament en zowel sekse als leeftijd spelen daarbij een rol.Show less
In eerder onderzoek is gevonden dat het executieve functioneren bij kinderen sterk samenhangt met gedragsproblemen. Echter in weinig onderzoek is een differentiatie gemaakt tussen verschillende...Show moreIn eerder onderzoek is gevonden dat het executieve functioneren bij kinderen sterk samenhangt met gedragsproblemen. Echter in weinig onderzoek is een differentiatie gemaakt tussen verschillende domeinen van het executieve functioneren en van gedragsproblemen. In het huidige onderzoek is onderzocht welk component van het executief functioneren het sterkste verband vormt met internaliserende en externaliserende gedragsproblemen bij kinderen van twee tot en met vijf jaar. Ouders uit een steekproef van 705 kinderen uit de algemene kinderpopulatie (2-5 jaar) hebben Nederlandse versies van de Behavior Rating Inventory of Executive Function Preschool Version (Gioia, Espy & Isquith, 2003) en de Child Behavior Checklist 1½-5 jaar (Achenbach & Rescorla, 2000) ingevuld. Uit de analyses blijkt dat vooral jongens met externaliserend probleemgedrag de meeste problemen ondervinden met inhibitie (rho(362)=.74, p<.01). Kinderen met internaliserend probleemgedrag hebben de meeste problemen met cognitieve flexibiliteit (rho(362)=.62, p<.01). De overige correlaties waren tevens significant maar minder sterk, bijvoorbeeld emotieregulatie in verband met internaliserend probleemgedrag (rho(362)=.55, p<.01). De conclusie is dat er een relatie is tussen het disfunctioneren van de hersenen met betrekking tot de executieve functies en probleemgedrag. Inhibitie is het component van executief functioneren die het sterkste verband vormt met externaliserende problemen en cognitieve flexibiliteit met internaliserende problemen.Show less
In dit onderzoek staat de ontwikkeling van executief functioneren bij jonge kinderen centraal. Er is gekeken of gedrag dat gerelateerd is aan diverse executieve functies van invloed is op de mate...Show moreIn dit onderzoek staat de ontwikkeling van executief functioneren bij jonge kinderen centraal. Er is gekeken of gedrag dat gerelateerd is aan diverse executieve functies van invloed is op de mate van agressief gedrag. Hiervoor hebben 856 ouders van 2- tot 5-jarige kinderen uit heel Nederland de CBCL/1½-5 en de BRIEF-P ingevuld. Door middel van deze vragenlijsten is bevraagd hoe vaak bepaalde gedragingen bij hun kinderen zichtbaar zijn. Uit de resultaten blijkt dat executief functioneren van grote voorspellende waarde is voor de mate waarin peuters en kleuters agressief gedrag vertonen. Agressie blijkt vooral sterk samen te hangen met de componenten inhibitie en emotieregulatie. Binnen deze relaties zijn er geen modererende effecten gevonden voor geslacht of leeftijd. De resultaten van dit onderzoek lijken te suggereren dat er ten dele een discrepantie bestaat met bevindingen van eerder neuropsychologisch onderzoek. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen in hoeverre executief functioneren van zeer jonge kinderen adequaat gemeten kan worden door middel van gedragsbeoordelingen.Show less