Executieve functies, klassenklimaat en geslacht worden geassocieerd met gedragsproblemen bij adolescenten. Echter wordt in onderzoek vaak gefocust op één van deze factoren. Om een completer beeld...Show moreExecutieve functies, klassenklimaat en geslacht worden geassocieerd met gedragsproblemen bij adolescenten. Echter wordt in onderzoek vaak gefocust op één van deze factoren. Om een completer beeld te schetsen van de relaties tussen executieve functies, klassenklimaat, geslacht en gedragsproblemen in de adolescentie werden deze factoren in dit onderzoek tegelijkertijd meegenomen. Specifiek werd onderzocht in hoeverre gedragsproblemen in de adolescentie voorspeld kunnen worden op basis van executieve functies, klassenklimaat en geslacht. 160 participanten met een leeftijd tussen 11 en 15 jaar hebben online zelfrapportagevragenlijsten ingevuld over gedragsproblemen, problemen met executieve functies en klassenklimaat. Uit een meervoudige lineaire regressieanalyse bleek dat problemen met executieve functies positief samenhangt en een voorspeller is van gedragsproblemen in de adolescentie. Klassenklimaat en geslacht bleken geen voorspellers te zijn van gedragsproblemen in de adolescentie. Door deze kennis uit te breiden kunnen in de toekomst interventies worden ingezet om adolescenten met gedragsproblemen goed te begeleiden. Mogelijk kan hierdoor voorkomen worden dat de gedragsproblemen in de adolescentie een negatieve invloed gaan hebben op de lange termijn. Zo kan vervolgonderzoek naar de verschillende dimensies van gedragsproblemen en klassenklimaat mogelijk meer inzicht geven in de precieze relaties tussen executieve functies, klassenklimaat, geslacht en gedragsproblemen in de adolescentie. Daarnaast is dit onderzoek een van de eerste onderzoeken naar gedragsproblemen in de adolescentie tijdens COVID-19. Vervolgonderzoek kan inzicht geven in de invloed en gevolgen van de maatregelen van COVID-19 op gedragsproblemen in de adolescentie.Show less
Een kind opvoeden met gedragsproblemen kan voor ouders een hele opgave zijn. Er zijn verschillende type gedragsproblemen zoals onder andere autisme kenmerken, internaliserend en externaliserend...Show moreEen kind opvoeden met gedragsproblemen kan voor ouders een hele opgave zijn. Er zijn verschillende type gedragsproblemen zoals onder andere autisme kenmerken, internaliserend en externaliserend probleemgedrag. Volgens ‘the proposed model’ van Abidin kan het beeld dat ouders van zichzelf hebben als opvoeder beïnvloed worden door verschillende factoren waaronder kindfactoren zoals gedragsproblemen. Als de ouder een negatief beeld van zichzelf vormt naar aanleiding van die verschillende factoren zorgt dit voor stress. Om hier meer inzicht in te krijgen is er met dit onderzoek gekeken naar het verband tussen probleemgedrag bij een kind en ouderlijke stress. In dit onderzoek is gekeken naar de invloed van gedragsproblemen bij kinderen op ouderlijke stress en welk type probleemgedrag de meest voorspellende waarde heeft voor ouderlijke stress. Er is onderscheid gemaakt tussen autisme kenmerken, internaliserend probleemgedrag en externaliserend probleemgedrag. De steekproef van dit onderzoek bestond uit 47 kinderen tussen de 3,5 en 7 jaar oud. De ouders van deze kinderen hebben vragenlijsten ingevuld over de stress die zij ervaren in de opvoeding en over het (probleem)gedrag van hun kind. De verwachtingen waren dat externaliserende gedragsproblemen de grootste invloed zouden hebben op ouderlijke stress. Het onderzoek toont aan dat er een sterk verband is tussen gedragsproblemen bij kinderen en ouderlijke stress. Voornamelijk autisme kenmerken en externaliserend gedrag hebben een voorspellende waarde voor probleemgedrag en dan met name agressief gedrag.Show less
Doel: Vroegbehandelde PKU-patiënten werden met gematchte controleproefpersonen vergeleken op sociaal-cognitief functioneren en gedragsproblemen om hierin meer inzicht te verkrijgen. Tevens is de...Show moreDoel: Vroegbehandelde PKU-patiënten werden met gematchte controleproefpersonen vergeleken op sociaal-cognitief functioneren en gedragsproblemen om hierin meer inzicht te verkrijgen. Tevens is de relatie met concurrent Phe bestudeerd. Methoden: De scores en reactietijden op Face Recognition en Identification of Facial Emotions (sociaal-cognitief functioneren) van de Amsterdamse Neuropsychologische Taken en de scores op de Child Behavior Checklist of Adult Self-Report (gedragsproblemen) van 41 PKU-patiënten onder de 18 jaar (M = 11.02, SD = 3.35) en 54 volwassen PKU-patiënten (M = 28.66, SD = 6.75) werden vergeleken met 48 gezonde controles onder de 18 jaar (M = 11.56, SD = 3.12) en 59 gezonde volwassen controles (M = 25.87, SD = 5.89). Resultaten: Onafhankelijke t-toetsen toonden aan dat PKU-patiënten onder de 18 jaar significant minder accuraat waren in het herkennen van blije gezichten (p = .012), gemiddeld trager in emotieherkenning waren (p = .007) en significant trager waren in het herkennen van verdrietige (p = .002), boze (p = .010) en bange gezichten (p = .005). Volwassen PKU-patiënten bleken significant minder accuraat in gezichtsherkenning (p = .009) en significant minder accuraat in het herkennen van gezichtsprofielen (p = < .001) en blije gezichten te zijn (p = .035). Daarnaast waren volwassen PKU-patiënten significant trager in emotieherkenning (p = .031) en in het herkennen van verdrietige (p = .036) en bange gezichten (p = .019). Verbanden met concurrent Phe zijn voor sociaal-cognitief functioneren niet gevonden. Wat gedragsproblemen betreft rapporteerden volwassen PKU-patiënten significant minder delinquent gedrag vergeleken met gezonde controles (p = .010). Verder is er een sterk positieve samenhang gevonden met concurrent Phe voor delinquent, agressief en externaliserend gedrag voor vroegbehandelde PKU-patiënten onder de 18 jaar ( r = .59, r = .54 en r = .58). Conclusie: De resultaten van dit onderzoek suggereren dat vroegbehandelde PKU-patiënten meer dan gezonde controleproefpersonen problemen ervaren in sociaal-cognitief functioneren. Bovendien was concurrent Phe positief gerelateerd aan delinquent, agressief en externaliserend gedrag voor patiënten onder de 18 jaar. Met name de jeugd blijkt een belangrijke periode te zijn voor de naleving van het Phe-arm dieet.Show less
To function well in Western societies children must develop skills to recognize, regulate and applicate emotions adequately. In this study it is hypothesized that such skills related to emotional...Show moreTo function well in Western societies children must develop skills to recognize, regulate and applicate emotions adequately. In this study it is hypothesized that such skills related to emotional intelligence are less well developed in children with an Autism Spectrum Disorder (ASD) and/or Oppositional Defiant Disorder (ODD)/Conduct Disorder (CD). By means of a questionnaire, completed by parents, data was collected concerning the emotional intelligence of children in The Netherlands. The subjects in this study are 290 children in the age four to 18 years (M=10.80; SD=3.46). The levels of the emotional intelligence related skills of the four following groups were mutually compared: children with ASD, children with ODD/CD, children with both ASD and ODD/CD and typically developing children. Comparisons were controlled for developmental age (4-to-11-years/12-to-18-years) and gender (boys/girls) of the children. Findings showed that children with ASD and/or ODD/CD have lower levels of emotional intelligence than typically developing children. Their ability to recognize, regulate and apply emotions is less well developed. A mutual comparison of developmental disorders showed that children with only ODD/CD recognize emotions better than children with only ASD and children with both ASD and ODD/CD, while children with only ASD regulate emotions better than children with ODD/CD and children with both ODD/CD and ASD. Children with only ODD/CD are better in applying emotions than children with only ASD. No differences were found between the younger and older children, nor were any differences found between boys and girls. The lack of emotional intelligence related skills found in this study can partly explain the social problems children with ASD and/or ODD/CD experience in society. To improve the social functioning clinicians must take the specific skill deficits reported in this study into account while designing treatment plans for these children.Show less
In dit artikel is onderzocht of er een relatie is tussen ouderlijke stress en gedragsproblemen. Daarnaast is gekeken of er mediatie is van de factor emotioneel klimaat en de factor supervisie en...Show moreIn dit artikel is onderzocht of er een relatie is tussen ouderlijke stress en gedragsproblemen. Daarnaast is gekeken of er mediatie is van de factor emotioneel klimaat en de factor supervisie en monitoring op de relatie tussen ouderlijke stress en gedragsproblemen. 103 Ouders vulden de vragenlijsten NOSI-K, CBCL en APQ in om ouderlijke stress, gedragsproblemen en supervisie en monitoring respectievelijk te meten. Voor het emotioneel klimaat is, door middel van de MC-HOME, een interview gehouden met de ouder en het kind en is er geobserveerd. Uit de resultaten bleek een significant positief verband te zijn tussen ouderlijke stress en gedragsproblemen. Voor zowel het emotioneel klimaat als supervisie en monitoring is geen mediatie gevonden op de relatie tussen ouderlijke stress en gedragsproblemen.Show less
Naar aanleiding van het social defeat model wordt onderzocht of de oververtegenwoordiging van allochtone jongeren in de Nederlandse criminaliteitscijfers verklaard kan worden door de relatie tussen...Show moreNaar aanleiding van het social defeat model wordt onderzocht of de oververtegenwoordiging van allochtone jongeren in de Nederlandse criminaliteitscijfers verklaard kan worden door de relatie tussen het ervaren van emotionele en gedragsproblemen en de kans op crimineel gedrag. De sample bestond uit 193 mannelijke vmbo- en mbo-leerlingen tussen de 12 en 18 jaar van Antilliaanse, Marokkaanse en Nederlandse afkomst. Een ANOVA wees uit dat Antilliaanse jongeren meer gedragsproblemen rapporteren dan Marokkaanse en Nederlandse jongeren. Een logistische regressie liet zien dat er geen significant verschillende relatie bestaat tussen emotionele en gedragsproblemen en de kans op crimineel gedrag voor Antilliaanse, Marokkaanse en Nederlandse jongeren. Verder onderzoek is nodig om meer inzicht te krijgen in deze relatie.Show less
Uit onderzoek bleek dat zelfwaardering psychosociale problemen voorspelde. Marokkaanse immigranten hadden een hogere kans op psychosociale problemen dan autochtonen. Een verklaring hiervoor is het...Show moreUit onderzoek bleek dat zelfwaardering psychosociale problemen voorspelde. Marokkaanse immigranten hadden een hogere kans op psychosociale problemen dan autochtonen. Een verklaring hiervoor is het social defeat model. Er was echter geen verhoogde kans op psychosociale problemen bij Marokkaanse vrouwen. In de huidige studie werd de invloed van sekse op de relatie tussen zelfwaardering en emotionele en gedragsproblemen bij Marokkaanse jongeren onderzocht. De SDQ en RSES werden ingevuld door 286 Nederlandse en Marokkaanse jongeren van 12-18 jaar. Onafhankelijke t-toetsen en een moderatie analyse lieten geen sekseverschillen zien in de mate van zelfwaardering en emotionele en gedragsproblemen, en de relatie hiertussen bij Marokkaanse jongeren. De relatie tussen zelfwaardering en emotionele en gedragsproblemen bij Marokkaanse jongeren werd dus niet beïnvloed door sekse.Show less
This study examines behavior problems, psychopathic traits and self-confidence in Dutch, Turkish and Moroccan youth in the Netherlands. The social defeat model states that immigrant youth are prone...Show moreThis study examines behavior problems, psychopathic traits and self-confidence in Dutch, Turkish and Moroccan youth in the Netherlands. The social defeat model states that immigrant youth are prone to developing problems, because of the experience of not being part of the main ethnic group. This can cause stress, which makes the immigrant youth vulnerable. Self-confidence is supposed to protect against this effect. This study applies the social defeat model to behavior problems and psychopathic traits. Youth from age 12 till age 18 filled in questionnaires about themselves. It was found that Dutch youth had more attention/hyperactivity problems, Moroccan youth had more conduct problems and Turkish youth had more problems with peers. Both Moroccan and Turkish youth reported more feelings of superiority. It was also found that self-confidence is inverse related to behavior problems as well as psychopathic traits. Ethnicity did not play a role in this effect with respect to behavior problems. The social defeat model is therefore not applicable to behavior problems. With regard to psychopathic traits, ethnicity also did not seem to play a role. However, a trend became visible, indicating that for Dutch youth psychopathic traits were not related to self-confidence, whereas for Moroccan youth there was a moderate relation between self-confidence and psychopathic traits. The social defeat model may therefore be applicable to psychopathic traits in Moroccan youth.Show less
In dit onderzoek is gekeken naar wat een betere voorspeller is voor het expliciete self-esteem: emotionele problemen of gedragsproblemen. Het expliciete self-esteem is het bewuste waardeoordeel...Show moreIn dit onderzoek is gekeken naar wat een betere voorspeller is voor het expliciete self-esteem: emotionele problemen of gedragsproblemen. Het expliciete self-esteem is het bewuste waardeoordeel over zichzelf. Vmbo- en mbo-leerlingen (N = 392, 12 tot 18 jaar) vulden de SDQ en de RSES in. Uit de correlaties blijkt dat gedragsproblemen en emotionele problemen een significant verband hebben met het expliciete self-esteem. Tevens is er een significant verband tussen gedragsproblemen en emotionele problemen gevonden. Hoewel de regressieanalyse aantoont dat zowel emotionele problemen als gedragsproblemen het expliciete self-esteem voorspellen, zijn emotionele problemen een betere voorspeller van het expliciet-self-esteem dan gedragsproblemen. Emotionele problemen moeten daarom meer aandacht krijgen in interventies gericht op het vergroten van het expliciete self-esteem dan gedragsproblemen.Show less
In dit onderzoek wordt onderzocht of ouderlijke stress, de leermaterialen en –mogelijkheden van kinderen en/of de aangeboden verrijking aan kinderen de mogelijk negatieve relatie tussen sociaal...Show moreIn dit onderzoek wordt onderzocht of ouderlijke stress, de leermaterialen en –mogelijkheden van kinderen en/of de aangeboden verrijking aan kinderen de mogelijk negatieve relatie tussen sociaal economische status (SES) van ouders en de gedragsproblemen van kinderen in de leeftijd van zes tot tien jaar in Nederland medieert. Er zijn bij 107 gezinnen huisbezoeken afgenomen. Om de data te verzamelen is er gebruik gemaakt van de FAS, de HOME-MC, de NOSI-K en de CBCL. Uit de resultaten is gebleken dat er in Nederland voorlopig geen relatie lijkt te bestaan tussen de SES van ouders en de gedragsproblemen van kinderen tussen de zes en tien jaar en dat de variabelen ouderlijke stress, leermaterialen en –mogelijkheden en verrijking geen mediatoren zijn. Echter, er is wel een relatie gevonden tussen de variabelen ouderlijke stress en gedragsproblemen van kinderen onafhankelijk van de variabele SES. Dit zou implicaties kunnen bieden voor interventies die zich richten op gedragsproblemen en dit gegeven zou een rol kunnen spelen bij het screenen van gezinnen.Show less
Meer kennis over kenmerken van kinderen op jonge leeftijd die problemen met leeftijdsgenootjes en gedragsproblemen vertonen, is nodig om ernstige gevolgen op latere leeftijd te kunnen voorkomen. De...Show moreMeer kennis over kenmerken van kinderen op jonge leeftijd die problemen met leeftijdsgenootjes en gedragsproblemen vertonen, is nodig om ernstige gevolgen op latere leeftijd te kunnen voorkomen. De hoofdvraag van dit onderzoek is daarom of het te vroeg geboren of enig kind van drie jaar oud meer problemen met leeftijdgenootjes en gedragsproblemen vertoont dan het niet te vroeg geboren of geen enig kind. De deelnemers aan dit onderzoek zijn 245 kinderen (126 meisjes) van gemiddeld 3.46 (SD = 0.51) jaar oud, waarvan 24 kinderen te vroeg zijn geboren en 55 kinderen enig kind zijn. De moeders van de kinderen hebben drie vragenlijsten ingevuld om de variabelen vroeggeboorte, enig kind, sociale relaties met leeftijdsgenootjes en gedragsproblemen te meten. Uit dit onderzoek blijkt dat kinderen die te vroeg geboren of enig kind zijn significant meer problemen met leeftijdgenootjes vertonen dan kinderen die niet te vroeg geboren (U(244) = 1945.00, p = .019) of geen enig kind zijn (U(244) = 4333.50, p = .035). Er is geen significant verschil gevonden tussen kinderen die te vroeg geboren of enig kind zijn op de schaal gedragsproblemen en kinderen die niet te vroeg geboren (U(244) = 1945.00, p = .175) of geen enig kind zijn (U(244) = 4500.00, p = .106). Dit onderzoek geeft meer duidelijkheid over (sociaal) gedrag van jonge kinderen. De sociale ontwikkeling van het te vroeg geboren of enig kind moet vroegtijdig gestimuleerd worden om problemen met leeftijdsgenootjes te kunnen voorkomen en daarmee mogelijk ook de ernstige gevolgen op latere leeftijd.Show less
Social defeat develops through the experience of discrimination and a disadvantage in society (Selton & Cantor-Graae, 2005). Because of this disadvantage, a feeling of inferiority may arise...Show moreSocial defeat develops through the experience of discrimination and a disadvantage in society (Selton & Cantor-Graae, 2005). Because of this disadvantage, a feeling of inferiority may arise causing chronicle stress which can cause psychological problems. In this article research is done on the existence of social defeat by Moroccan youth in The Netherlands. This group will be compared with native youth from The Netherlands and youth from the Netherlands Antilles living in The Netherlands. In addition, it is investigated whether there are differences in problem behaviour caused by social defeat and if there is a difference between Moroccan boys and girls in experiencing social defeat. The results in this research are checked for Social Economic Status and social desirability bias. In this research, 341 youths in the age of 12 to 17 from different preparatory secondary vocational education (in Dutch called VMBO) schools in The Netherlands participated by filling in questionnaires on their behaviour and wellbeing. The youth originated from Morocco, The Netherlands Antilles or The Netherlands. Results indicate that Moroccan youth experienced more social defeat than there native peers on all levels of Social Economic Status. Higher amounts of experienced social defeat cause higher levels of behavioural problems. But Moroccan youth did not report more behavioural problems than their native peers, indicating that social defeat influenced behavioural problems less for Moroccan youths compared to native youths. No difference was found in the experience of social defeat between Moroccan and Antillean youth. Also no difference was found in the experience of social defeat between Moroccan boys and girls.Show less
Het huidige onderzoek richt zich op het verband tussen werkende ouders en gedragsproblemen bij kinderen in de leeftijd van zes tot en met tien jaar. Vaderlijke betrokkenheid en ouderlijke stress...Show moreHet huidige onderzoek richt zich op het verband tussen werkende ouders en gedragsproblemen bij kinderen in de leeftijd van zes tot en met tien jaar. Vaderlijke betrokkenheid en ouderlijke stress tijdens de opvoeding zijn meegenomen als mediërende factoren om te kijken of deze het verband beïnvloedden. Vaderlijke betrokkenheid gaat in dit geval om de interactie, toegankelijkheid van vader en de verantwoordelijkheid van vader naar zijn kind toe. Ouderlijke stress is gericht op de stress die ontstaat tijdens de opvoeding van de kinderen. Aan het onderzoek hebben 183 respondenten meegedaan, in de vorm van ouders waarbij een interview is afgenomen en kinderen die een test hebben gemaakt. De leeftijd van de kinderen lag tussen de 6 en 10 jaar en had een gemiddelde van 7,89 (SD = 1,296). Er deden 77 jongens mee aan het onderzoek (43%) en 102 meisjes (57%). Vaderlijke betrokkenheid is in dit onderzoek gemeten met behulp van de HOME-schaal ‘Gezinsintegratie’. Ouderlijke stress is gemeten met behulp van de NOSI-K. Uit statistische analyses bleek dat er geen verband bestaat tussen het aantal uren werk van ouders en gedragsproblemen van kinderen. Tevens hebben ouderlijke stress en vaderlijke betrokkenheid geen mediërende werking in de relatie tussen aantal uren werk van ouders en gedragsproblemen van kinderen.Show less
In dit onderzoek wordt onderzocht of er een verband bestaat tussen emotioneel klimaat en gedragsproblemen bij kinderen. Tevens wordt er onderzocht of ouderlijke stress een mediërende rol speel in...Show moreIn dit onderzoek wordt onderzocht of er een verband bestaat tussen emotioneel klimaat en gedragsproblemen bij kinderen. Tevens wordt er onderzocht of ouderlijke stress een mediërende rol speel in het verband tussen emotioneel klimaat en gedragsproblemen. Er is bij 107 gezinnen een huisbezoeken afgenomen. De data is verzameld aan de hand van de MC-HOME, de CBCL en de NOSI-K. Uit de resultaten is gebleken dat er geen significant verband blijkt te bestaan tussen het emotioneel klimaat en gedragsproblemen en dat ouderlijke stress geen mediërende rol speelt in het verband tussen emotioneel klimaat en gedragsproblemen. Er is echter wel een significante relatie gevonden tussen ouderlijke stress en gedragsproblemen van kinderen. Deze significante relatie bevestigt het belang van interventies die ouderlijke stress doen verminderen, zodat gedragsproblemen bij kinderen beperkt zullen blijven.Show less
Background – children with an Autism Spectrum Disorder (ASD) have an increased risk to develop challenging behaviour and the question is whether this risk is partly due to the language deficits...Show moreBackground – children with an Autism Spectrum Disorder (ASD) have an increased risk to develop challenging behaviour and the question is whether this risk is partly due to the language deficits most children with ASD have to face. Methods – data were collected on the expressive and pragmatic language abilities en internalising and externalising behaviour problems of 23 children with ASD (8;2 – 13;5 year; 3 girls and 23 boys). The relationship between those variables was examined using several multiple regression analyses, in which age and gender were the possible moderating factors. Results – a positive association was found between expressive language and externalising behaviour problems. A negative association was found between pragmatic language and internalising behaviour problems. No independent association was found between expressive and internalising behaviour problems, but taking in account pragmatic language, a positive association was found. There was no influence for age and gender. Discussion – an association was found between language and behaviour problems in children with ASD. The nature of the relationship en possible causality need to be further examined though. The results suggest an influence of the common discrepancy between expressive and pragmatic language abilities is more important than the absolute language abilities.Show less
Het doel van dit onderzoek was om te onderzoeken of er een relatie bestaat tussen avondlijkheid en gedragsproblemen bij kinderen. Hierbij is nader onderzoek verricht in de samenhang van deze...Show moreHet doel van dit onderzoek was om te onderzoeken of er een relatie bestaat tussen avondlijkheid en gedragsproblemen bij kinderen. Hierbij is nader onderzoek verricht in de samenhang van deze relatie met betrekking tot puberteit, temperament en slaapduur. De volgende vraag stond centraal in dit onderzoek: “Is er een relatie tussen avondlijkheid en internaliserende en externaliserende gedragsproblemen bij kinderen in de leeftijd van 9 tot en met 11 jaar?” Aan dit onderzoek hebben in totaal 97 kinderen deelgenomen. Hiervan zijn 44 jongens en 53 meisjes in de leeftijd van 9 tot 12 jaar (M = 10.51, SD = .79). Met behulp van de Children’s Chronotype Questionnaire (CCTQ) is het chronotype van de participanten gemeten. De Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) is gebruikt om de internaliserende en externaliserende gedragsproblemen te bepalen. De puberale status van de kinderen is gemeten met de Puberty Development Scale (PDS) en het temperament met de Early Adolescent Temperament Questionnaire-Revised (EATQ-R). Een logboek ingevuld door ouders gedurende zeven achtereenvolgende dagen, is gebruikt om de slaapduur van de kinderen bij te houden. In het onderzoek is geen relatie gevonden tussen avondlijkheid en gedragsproblemen. Ook met betrekking tot de factoren puberteit en temperament is er geen samenhang gevonden. Tussen avondlijkheid en slaapduur is wel een relatie gevonden. Het betreft een negatieve relatie, wat inhoudt dat naarmate de kinderen hoger scoren op avondlijkheid zij een kortere slaapduur hebben. Er is verder onderzoek nodig om de relatie tussen chronotype en gedragsproblemen in kaart te brengen.Show less
Middels dit onderzoek is nagegaan of er een verband bestaat tussen mediagebruik en gedragsproblemen. De onderzoeksgroep bestaat uit 38 kinderen uit groep zeven en acht (10-13 jaar), afkomstig uit...Show moreMiddels dit onderzoek is nagegaan of er een verband bestaat tussen mediagebruik en gedragsproblemen. De onderzoeksgroep bestaat uit 38 kinderen uit groep zeven en acht (10-13 jaar), afkomstig uit lage SES-milieus. De dataverzameling bestaat uit het invullen van de School Vragen Lijst en de Strenghts and Difficulties Questionnaire. Tevens hebben de kinderen drie dagen een dagboek bijgehouden over hun vrijetijdsbesteding. Er zijn geen significante verbanden gevonden voor internetten, tv-kijken en gamen. Dit onderzoek heeft aangetoond dat bij deze doelgroep de vrijetijd grotendeels wordt ingevuld met mediagebruik. Het is van groot belang dat ouders/verzorgers en leerkrachten bekend zijn met de mogelijke langetermijngevolgen.Show less
Introductie: Moeders en pedagogisch medewerkers in de kinderopvang spelen een belangrijke rol in de opvoeding van kinderen. In de huidige studie zijn verbanden tussen sensitiviteit van de moeder,...Show moreIntroductie: Moeders en pedagogisch medewerkers in de kinderopvang spelen een belangrijke rol in de opvoeding van kinderen. In de huidige studie zijn verbanden tussen sensitiviteit van de moeder, sensitiviteit van de pedagogisch medewerker en internaliserende en externaliserende gedragsproblemen van peuters onderzocht. Er werd een compensatie effect van hoge sensitiviteit van de pedagogisch medewerker voor het negatieve effect van lage sensitiviteit van de moeder op probleemgedrag van het kind verwacht, en een dubbel omgevingsrisico van lage sensitiviteit van de moeder en van de pedagogisch medewerker. Differentiële ontvankelijkheid voor sensitiviteit van de moeder en sensitiviteit van de pedagogisch medewerker is onderzocht voor kinderen met een moeilijk temperament. Methode: De steekproef bestond uit 64 kinderen van 18 tot 48 maanden en hun moeder en pedagogisch medewerker in de kinderopvang. Gedragsproblemen van het kind werden gerapporteerd door de pedagogisch medewerker en temperament van het kind werd gerapporteerd door de moeder. Sensitiviteit van de pedagogisch medewerker werd geobserveerd op het kinderdagverblijf en sensitiviteit van de moeder werd geobserveerd tijdens een huisbezoek. Resultaten: Sensitiviteit van de moeder, sensitiviteit van de pedagogisch medewerker en internaliserende en externaliserende gedragsproblemen bleken niet significant gerelateerd. Er bleek geen interactie-effect van sensitiviteit van de moeder en van de pedagogisch medewerker op gedragsproblemen, en er bleek geen dubbel omgevingsrisico of compensatie effect. Temperament bleek geen moderator op het verband tussen sensitiviteit van de moeder of van de pedagogisch medewerker en gedragsproblemen. Conclusie: Kinderen met een laag sensitieve moeder en een laag sensitieve pedagogisch medewerker hadden niet meer gedragsproblemen dan andere kinderen. Een hoog sensitieve pedagogisch medewerker compenseerde niet voor het negatieve effect van een laag sensitieve moeder. Kinderen met een moeilijk temperament waren niet meer ontvankelijk voor sensitiviteit dan kinderen met een makkelijk temperament. Meer onderzoek wordt aanbevolen naar mogelijke interacties tussen sensitiviteit van de moeder, sensitiviteit van de pedagogisch medewerker, andere kwaliteitsaspecten van de kinderopvang, en temperament, op de gedragsproblemen van het kind.Show less
Dit onderzoek is een longitudinaal experiment en heeft als doel om te kijken of er een relatie is tussen executieve functies en gedragsproblemen bij kinderen in het reguliere basisonderwijs tussen...Show moreDit onderzoek is een longitudinaal experiment en heeft als doel om te kijken of er een relatie is tussen executieve functies en gedragsproblemen bij kinderen in het reguliere basisonderwijs tussen de vier en acht jaar oud (78 meisjes, 72 jongens, M leeftijd voormeting 5.32, SD 0.56, M leeftijd nameting 6.33, SD 0.60). Tussen de voor- en de nameting heeft een ouderinterventie plaatsgevonden. Er is gekeken naar de relatie tussen executieve functies en gedragsproblemen en of de ouderinterventie invloed heeft op het verbeteren van de executieve functies en het verminderen van gedragsproblemen van de kinderen. Geconcludeerd kan worden dat hoe meer emotionele problemen, hyperactiviteit en onoplettendheid, gedragsproblemen en problemen met leeftijdsgenoten gezien worden door de ouders bij hun kind, hoe erger zij de problemen van het kind schatten welke ondervonden worden in het dagelijkse leven met de executieve functies inhibitie, planning en geheugen. Hoe meer prosociaal gedrag ouders waarnemen bij hun kind, hoe minder vaak ouders over het kind rapporteren dat het problemen heeft in het dagelijkse leven met inhibitie, planning en geheugen. De ouderinterventie heeft de executieve functies en gedragsproblemen van de kinderen in de interventiegroep niet significant meer verbeterd in vergelijking met de kinderen in de controlegroep.Show less