Voorgaande onderzoeken tonen dat heteroseksuele mannen beter presteren op navigatietaken dan heteroseksuele vrouwen, homoseksuele vrouwen en homoseksuele mannen. Het huidige onderzoek bekijkt het...Show moreVoorgaande onderzoeken tonen dat heteroseksuele mannen beter presteren op navigatietaken dan heteroseksuele vrouwen, homoseksuele vrouwen en homoseksuele mannen. Het huidige onderzoek bekijkt het effect van seksuele oriëntatie, gender en geslacht op de prestatie op een navigatietaak. Het onderzoek verspreidde een online vragenlijst met navigatietaak onder 216 deelnemers met een gemiddelde leeftijd van 27 jaar oud. 65 van de deelnemers waren van het mannelijke geslacht en 151 van het vrouwelijke geslacht. Hiervan waren 151 deelnemers heteroseksueel en 65 niet-heteroseksueel. Uit de resultaten van het onderzoek bleek dat seksuele oriëntatie, gender en geslacht geen effect hebben op de prestatie van mensen op een navigatietaak. Dit kan komen door de kleine individuele groepen binnen de niet-heteroseksuelen, waardoor er geen goede conclusie over de aparte groepen getrokken kan worden. Toekomstige onderzoeken zouden meer LHBTQIA+ organisaties kunnen betrekken bij het werven van deelnemers.Show less
Dit onderzoek richt zich op het verkennen van de rol van sekseverschillen en genderidentiteit op de onderlinge relaties tussen prosociaal gedrag, het vermogen om ‘awe’ te ervaren en de ‘dark triad’...Show moreDit onderzoek richt zich op het verkennen van de rol van sekseverschillen en genderidentiteit op de onderlinge relaties tussen prosociaal gedrag, het vermogen om ‘awe’ te ervaren en de ‘dark triad’-persoonlijkheidskenmerken onder 18 tot 30-jarigen universitaire studenten. Om het verband tussen deze begrippen te onderzoeken is gebruik gemaakt van een samengestelde vragenlijst, waarbij gebruik werd gemaakt van de ‘Traditional Masculinity-Femininity Scale’ (TMF Scale), de ‘Prosociality Scale’, de ‘Dispostional Positive Emotion Scale (DPES) Awe Subscale’ en de ‘Short Dark Triad’ (SD3). Uit de resultaten is naar voren gekomen dat het verschil in gemiddelde score op prosociaal gedrag voor mannen en vrouwen niet significant is en dus als gelijk kan worden beschouwd. Verder werd er een negatieve zwakke correlatie gevonden tussen de TMF score en de ‘dark triad’ score. Er werden geen sterke verbanden gevonden tussen de ‘dark triad’, prosociaal gedrag en ‘awe’. Wel werd gevonden dat er een zwakke tot matige positieve correlatie is tussen ervaren vrouwelijkheid en prosociaal gedrag, wat niet werd gevonden voor ‘awe’. Er kan worden geconcludeerd dat er daadwerkelijk verbanden lijken te zijn tussen deze begrippen en dat deze afhankelijk zijn van hoe mannelijk of vrouwelijk mensen zich voelen, maar dat verder onderzoek van belang is om deze verbanden duidelijk te krijgen.Show less
Buts en Bofn is een visueel hulpmiddel dat bedoeld is om emoties makkelijker bespreekbaar te maken. Als opdrachtgever heeft Van Tricht de vraag gesteld of de door haar ontwikkelde methodiek wordt...Show moreButs en Bofn is een visueel hulpmiddel dat bedoeld is om emoties makkelijker bespreekbaar te maken. Als opdrachtgever heeft Van Tricht de vraag gesteld of de door haar ontwikkelde methodiek wordt ondersteund door wetenschappelijke inzichten. Een andere vraag die Van Tricht had, was of de methode Buts en Bofn dezelfde, eenduidige gedachten en emoties helpt aan te geven. Ook gaf ze aan dat niet alle professionals die met Buts en Bofn werken de ondersteunende werkbladen gebruiken. Zij deelde haar interesse in de effecten hiervan en of deze werkbladen eventueel nog verbeterd kunnen worden. In dit onderzoek wordt getracht meer wetenschappelijke inzichten te krijgen in het visuele hulpmiddel Buts en Bofn. De hoofdvraag die hiervoor is opgesteld luidt: ‘In hoeverre zijn er verschillen in motivatie voor het werken met Buts en Bofn tussen verschillende groepen participanten?'. Om de onderzoeksvraag te beantwoorden is er kwantitatief onderzoek gedaan. Participanten in de leeftijdscategorie van vier tot en met twaalf jaar hebben kennis gemaakt met Buts en Bofn. Hierbij zijn de participanten random verdeeld over twee condities. De helft van de participanten kreeg na het bouwen van het poppetje nog een werkblad, waarop zij het poppetje wat ze daarvoor gebouwd hadden, opnieuw mochten tekenen. Deze tekening zou later nog geëvalueerd kunnen worden. De andere helft van de participanten kreeg dit werkblad niet. Na het kennismaken met Buts en Bofn, en bij de helft pas na het invullen van een werkblad, is bij alle participanten een aangepaste SIMS-vragenlijst afgenomen om te meten in hoeverre zij gemotiveerd waren om met Buts en Bofn te werken. Uit het onderzoek is gebleken dat meisjes een hogere extrinsieke motivatie hadden dan jongens voor het werken met Buts en Bofn. Er is echter geen verband gevonden tussen geslacht en intrinsieke motivatie. Ook is er geen verband gevonden voor de leeftijd van participanten en intrinsieke of extrinsieke motivatie. Tot slot is er geen verband gevonden voor het wel of niet gebruiken van een werkblad voor zowel intrinsieke als extrinsieke motivatie. De conclusie is daarom dat de mate en de soort motivatie die een kind vertoont voor het gebruik van Buts en Bofn, niet onderhevig is aan hun leeftijd of het wel of niet registreren van het poppetje. Op basis van deze inzichten wordt het advies gegeven om door te gaan met de manier van werken zoals Van Tricht nu doet. Uit dit onderzoek is gebleken dat de niet-klinische groep gemotiveerd is voor het werken met Buts en Bofn. Hier kan Van Tricht zich in de toekomst meer op richten. Een suggestie voor vervolgonderzoek is om te onderzoeken of verschillen in motivatie tussen verschillende leeftijden en geslachten wel zichtbaar zijn bij het gebruik van Buts en Bofn over langere tijd.Show less
Selective Mutism (SM) is a rare anxiety disorder characterized by consistently not speaking in (social) situations, in which speaking is required. Little research has been done on SM. Literature...Show moreSelective Mutism (SM) is a rare anxiety disorder characterized by consistently not speaking in (social) situations, in which speaking is required. Little research has been done on SM. Literature suggests that adolescents with social anxiety disorder (SA), which SM has many similarities with, apply more maladaptive coping strategies and less adaptive coping strategies, than adolescents without SA. In addition, boys seem to apply more maladaptive coping strategies than girls. However, there are no studies yet that confirm this for SM. The current study therefore aimed to investigate whether different coping strategies are used between adolescents with and without SM and what the role of gender is in this. In the study 79 adolescents participated with their parents, including 34 adolescents with SM and 45 adolescents without SM. The self-report questionnaire FEEL-KJ (Fragebogen zur Erhebung der Emotionsregulation bei Kindern und Jugendlichen) was used to identify the coping strategies used by adolescents. The study revealed that adolescents with SM used significantly more maladaptive coping strategies and less adaptive coping strategies than adolescents with SA. No significant difference was found in the use of external regulation strategies between adolescents with and without SM. There was no significant difference found in the use of coping strategies between boys and girls either. Also, no interaction was found between gender and SM in relation to coping strategies. The results provide a first indication of the coping strategies used in adolescents with SM, however, follow-up research should be conducted to confirm or disconfirm these results. Subsequently, this knowledge can be used in the treatment of SM.Show less
The Preventive Intervention Team Amsterdam has researched that due to the underdevelopment of social cognitive skills, children may develop more externalizing behaviour problems then peers. Current...Show moreThe Preventive Intervention Team Amsterdam has researched that due to the underdevelopment of social cognitive skills, children may develop more externalizing behaviour problems then peers. Current research investigates the relationship of age, sex and competence on externalizing behaviour to see whether these factors have led to behavioural change. The dataset of the Preventive Intervention Team Amsterdam was used and the sample consists 211 participants (171 boys and 40 girls) between the ages of six and twelve years old, living in Amsterdam. To measure the degree of externalizing problem behaviour, the Teachers Report Form was used, whereby children were eligible to participate in the interventions if their score was found to be (sub)clinical. In this study, no effect was found in the average externalizing behaviour between children with a low and high competence perception and between children ages six to nine and nine to twelve years old. In addition, it was found that age does not moderate the effect of competence perception on externalizing behaviour. In conclusion, age, sex and competency perception explain only a small part of the variance in externalizing behaviour. The results of this study show that there is no moderation effect of age on the association of competence perception and externalizing behavior. The findings suggest that further research into other factors that predict behaviour change is important to make the interventions of the Preventive Intervention Team even more effective. Keywords: sex, age, competence, externalizing problem behaviourShow less
Hoewel voor hedendaagse toeschouwers gezichten op portretten uit de zeventiende eeuw vaak onbekend zijn, kunnen bepaalde elementen op schilderijen informatie over de geportretteerde figuren geven....Show moreHoewel voor hedendaagse toeschouwers gezichten op portretten uit de zeventiende eeuw vaak onbekend zijn, kunnen bepaalde elementen op schilderijen informatie over de geportretteerde figuren geven. In dit onderzoek staat het kind op een schilderij van Adriaen Cornelisz. Beeldemaker uit 1666, behorend tot de Collectie Six, centraal. Allereerst wordt in het eerste hoofdstuk de kleding van kinderen uit de zeventiende eeuw onderzocht. Aan de hand van de kleding, sieraden en haardracht wordt in dit hoofdstuk getracht het geslacht van het geportretteerde kind te achterhalen. Daarna ligt in het tweede hoofdstuk de focus op iconologisch onderzoek. Door de ‘allegorische’ bijwerken op het schilderij van Beeldemaker te bestuderen, wordt in dit hoofdstuk getracht de oorspronkelijke culturele en sociale achtergrond van het kind op het schilderij te onderzoeken.Show less
Executieve functies, klassenklimaat en geslacht worden geassocieerd met gedragsproblemen bij adolescenten. Echter wordt in onderzoek vaak gefocust op één van deze factoren. Om een completer beeld...Show moreExecutieve functies, klassenklimaat en geslacht worden geassocieerd met gedragsproblemen bij adolescenten. Echter wordt in onderzoek vaak gefocust op één van deze factoren. Om een completer beeld te schetsen van de relaties tussen executieve functies, klassenklimaat, geslacht en gedragsproblemen in de adolescentie werden deze factoren in dit onderzoek tegelijkertijd meegenomen. Specifiek werd onderzocht in hoeverre gedragsproblemen in de adolescentie voorspeld kunnen worden op basis van executieve functies, klassenklimaat en geslacht. 160 participanten met een leeftijd tussen 11 en 15 jaar hebben online zelfrapportagevragenlijsten ingevuld over gedragsproblemen, problemen met executieve functies en klassenklimaat. Uit een meervoudige lineaire regressieanalyse bleek dat problemen met executieve functies positief samenhangt en een voorspeller is van gedragsproblemen in de adolescentie. Klassenklimaat en geslacht bleken geen voorspellers te zijn van gedragsproblemen in de adolescentie. Door deze kennis uit te breiden kunnen in de toekomst interventies worden ingezet om adolescenten met gedragsproblemen goed te begeleiden. Mogelijk kan hierdoor voorkomen worden dat de gedragsproblemen in de adolescentie een negatieve invloed gaan hebben op de lange termijn. Zo kan vervolgonderzoek naar de verschillende dimensies van gedragsproblemen en klassenklimaat mogelijk meer inzicht geven in de precieze relaties tussen executieve functies, klassenklimaat, geslacht en gedragsproblemen in de adolescentie. Daarnaast is dit onderzoek een van de eerste onderzoeken naar gedragsproblemen in de adolescentie tijdens COVID-19. Vervolgonderzoek kan inzicht geven in de invloed en gevolgen van de maatregelen van COVID-19 op gedragsproblemen in de adolescentie.Show less
De coronacrisis heeft een grote impact op de gehele maatschappij. Er is nog weinig bekend over de impact van de coronacrisis op de mentale gezondheid van adolescenten. In dit onderzoek is gekeken...Show moreDe coronacrisis heeft een grote impact op de gehele maatschappij. Er is nog weinig bekend over de impact van de coronacrisis op de mentale gezondheid van adolescenten. In dit onderzoek is gekeken of er een verschil is tussen adolescente jongens en meisjes op het gebied van geluk, emotionele problematiek en de mate waarin de coronamaatregelen als belemmerend worden ervaren voor het sociale leven en de mentale gezondheid. Om deze vraag te beantwoorden, zijn meerdere vragenlijsten afgenomen. Geluk is gemeten met de Subjective Happiness Scale. Emotionele problematiek is gemeten met de subschaal Emotional Symptoms Scale uit de Strengths and Difficulties Questionnaire. De mate waarin de coronamaatregelen als belemmerend worden ervaren is gemeten met een zelfgemaakte vragenlijst. Uit een multivariate variantieanalyse is gebleken dat adolescente jongens en meisjes alleen verschillen in emotionele problematiek: meisjes rapporteerden meer emotionele problematiek dan jongens. Dit geeft aan dat het belangrijk is dat de overheid niet alleen het virus bestrijdt, maar ook rekening houdt met de mentale gezondheid van adolescenten.Show less
Deze scriptie bevat een groot theoretisch gedeelte, waarin de leerprocessen van grammaticaal geslacht in een eerste taal en in een vreemde taal worden beschreven. De factoren die hierbij van...Show moreDeze scriptie bevat een groot theoretisch gedeelte, waarin de leerprocessen van grammaticaal geslacht in een eerste taal en in een vreemde taal worden beschreven. De factoren die hierbij van invloed zijn worden uitvoerig besproken, zoals moedertaal, leeftijd, aanwezigheid, transfer, uitleg en instructie. Verschillen tussen talen komen aan bod en daarna wordt dieper ingegaan op de leerprocessen van grammaticaal geslacht in het Nederlands en in het Frans. De taalspecifieke eigenschappen worden uiteengezet: de woordsoorten die onderhevig zijn aan grammaticaal geslacht worden van beide talen beschreven en daarna vergeleken. Er wordt gekeken naar de aanwezigheid van grammaticaal geslacht in het Nederlands en het Frans. Ten slotte is er een klein onderzoek gedaan naar de manier waarop twee middelbare schoolmethodes van Frans 1 havo/vwo grammaticaal geslacht aanbieden en proberen aan te leren aan de brugklasleerling. Uit de twee theoretische hoofstukken zijn aspecten afgeleid waarmee de lesmethodes bij het leren van een nieuwe vreemde taal rekening mee zouden moeten houden. De methodes worden aan de hand daarvan geanalyseerd en daarna met elkaar vergeleken.Show less
In dit onderzoek is de vraag onderzocht in hoeverre er een relatie is tussen de tijd die vaders en moeders met hun kinderen doorbrengen en het prosociale gedrag van kleuters. Ook werd gekeken of...Show moreIn dit onderzoek is de vraag onderzocht in hoeverre er een relatie is tussen de tijd die vaders en moeders met hun kinderen doorbrengen en het prosociale gedrag van kleuters. Ook werd gekeken of het temperament en geslacht van de kleuter een modererend effect hebben op deze relatie. Het prosociale gedrag van de kleuter werd opgedeeld in de aspecten empathie en deelgedrag. Er werd een groep van 100 gezinnen geselecteerd vanuit het vier jaar durende longitudinale onderzoek ‘Boys will be boys?’. Om de hoeveelheid tijd die ouders met hun kinderen doorbrengen te meten is ouders gevraagd een vragenlijst in te vullen. Empathie van kleuters is gemeten met behulp van de My Child Questionnaire (Kochanska, DeVet, Goldman, Murray, & Putnam, 1994) en het deelgedrag van kinderen is geobserveerd tijdens een taak waarbij ze rozijntjes met hun oudere broer/zus moesten delen. Om het temperament van de kleuter te meten werd de Child Behavior Questionnaire door beide ouders ingevuld (Putnam, Garstein, & Rothbart, 2006). Uit meervoudige regressieanalyses kwam naar voren dat naarmate moeders meer tijd met hun kinderen doorbrachten vaders hun kleuter lager beoordeelden op empathie. Ook werd een marginaal significant interactie-effect gevonden tussen de tijd die moeder met haar kinderen doorbracht en het geslacht van de kleuter ten aanzien van geobserveerd deelgedrag van de kleuter naar de oudere broer of zus. De hoeveelheid tijd die moeders met hun kinderen doorbrachten was marginaal positief gerelateerd aan het deelgedrag van hun dochters en niet aan dat van hun zonen. Er zijn geen verbanden gevonden tussen de hoeveelheid tijd die vaders met hun kinderen doorbrachten en het prosociale gedrag van kleuters. Ook werd geen modererend effect gevonden van temperament van de kleuter. Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat de hoeveelheid tijd die moeders met hun kinderen doorbrengen een rol lijkt te spelen in de prosociale ontwikkeling van kleuters, en dan met name van dochters. Het blijft echter onduidelijk onder welke omstandigheden het meer tijd doorbrengen met de moeder nu een positief of negatief effect heeft op de prosociale ontwikkeling van kleuters. Nader onderzoek is dan ook nodig om de kwaliteit van de tijd die ouders met hun kinderen doorbrengen te onderzoeken.Show less
Math performance in The Netherlands is falling behind in comparison to other countries. It is therefore important to gain insight in influencing factors of math performance of boys and girls. This...Show moreMath performance in The Netherlands is falling behind in comparison to other countries. It is therefore important to gain insight in influencing factors of math performance of boys and girls. This thesis examined the relation between teachers’ math anxiety and math performance of boys and girls as well as potential mediating factors, such as stereotypes and math competency beliefs. The Math Attitude Scale (MAS; Betz, 1978) was completed by 43 teachers (31 women (72%), average age: M = 40.77, SD = 12.71), from 22 regular primary schools in west and central Netherlands, Twente and Zeeland. A modified version of the Student Attitude Questionnaire’ (SAQ, Wigfield & Meece, 1988) is completed by 279 students (156 girls (56%), average age, M = 11.22, SD = 12.71) of group 6, 7 and 8. Results showed that both boys and girls have the same level of stereotypes (p = .09). Boys on the other hand had a higher level of competency beliefs (p < .001, d = .58). Likewise the math performance of boys was also higher (p = .02, d = .28). There was no mediation path for both boys and girls between teachers’ math anxiety, stereotypes of students and math performance of students (p = .29). Competency beliefs seemed to be a predictor rather than a mediator of math performance for students (p < .001, ɳ2 = .44). To improve math performance, parents and teachers can express positive expectations of math performance to increase the students’ math competency beliefs.Show less
In deze studie is onderzocht of werkgeheugen en zelfcontrole samenhangen en of deze samenhang gemodereerd wordt door geslacht. Daarnaast is onderzocht of er sekseverschillen zijn in...Show moreIn deze studie is onderzocht of werkgeheugen en zelfcontrole samenhangen en of deze samenhang gemodereerd wordt door geslacht. Daarnaast is onderzocht of er sekseverschillen zijn in werkgeheugencapaciteit en zelfcontrole. Hiervoor is bij een groep kinderen en adolescenten van 8 t/m 16 jaar (N = 63, 33 meisjes) de subtest Cijferreeksen afgenomen en hebben de ouders de SSRS ingevuld. De analyses zijn met en zonder uitbijters gedaan. Daaruit bleek dat, zowel bij het weglaten, als het includeren van de uitbijters, werkgeheugen en zelfcontrole niet significant met elkaar samenhingen (r = .065, p = .626; F (1, 59) = .060, MSE = 11.966, p = .807; r = .188, p = .169; F(1,55) = 1.716, MSE = 9.928, p = .196). Verder was er geen significant sekseverschil in zelfcontrole (F(1,59) = .000, MSE = 11.966, p = .986; F(1,55) = .490, MSE = 9.928, p = .487), ook wanneer de uitbijters werden weggelaten. Er is wel bevestigd dat jongens en meisjes dezelfde werkgeheugencapaciteit (t (58) = 1.566, p = .123) hebben, wanneer de uitbijters werden weggelaten. Toch werd wel een verschil gevonden (t (61) = 2.385, p = .020), wanneer de uitbijters werden meegerekend. Een moderatie-effect van geslacht daarentegen is niet gevonden (F(1,59) = .016, MSE = 11.966, p = .900; F(1,55) = .630, MSE = 9.928, p = .431). Er moet rekening worden gehouden met de volgende beperkingen: een aantal assumpties is geschonden en waarschijnlijk heeft de factor leeftijd een vertekenende invloed gehad.Show less
In dit onderzoek is gekeken naar het stimulerend gedrag van vaders en moeders tijdens een spelsituatie met hun kind. Daarbij is gekeken naar de mogelijke samenhang tussen stimulerend spelgedrag en...Show moreIn dit onderzoek is gekeken naar het stimulerend gedrag van vaders en moeders tijdens een spelsituatie met hun kind. Daarbij is gekeken naar de mogelijke samenhang tussen stimulerend spelgedrag en geslacht van de ouder, geslacht van het kind en de mate van sensitiviteit en nonintrusiviteit van de ouder. In dit onderzoek werden 100 kinderen (51 meisjes) met een gemiddelde leeftijd van 5.0 jaar (SD = 0.29) apart geobserveerd met hun vader en moeder in de thuissituatie. Stimulerend gedrag van de ouder werd geobserveerd tijdens een vrij spel situatie zonder speelgoed. Er is daarin onderscheid gemaakt tussen fysiek uitdagend spel, cognitief uitdagend spel en passief fysiek spel. De mate van sensitiviteit en nonintrusiviteit van de ouder werden geobserveerd tijdens een vrij spel situatie met speelgoed. Uit dit onderzoek bleek dat vaders meer fysiek spel (zowel uitdagend als passief) met hun kinderen lieten zien dan moeders, terwijl moeders meer cognitief uitdagend spel met hun kinderen lieten zien dan vaders. Er bleek geen verschil te zijn in het stimulerend spelgedrag van ouders naar jongens en meisjes toe. Ook bleken er geen verschillen in stimulerend spelgedrag tussen vaders met zoons, vaders met dochters, moeders met zoons en moeders met dochters; er bleek dus geen interactie-effect te zijn tussen geslacht van de ouder en geslacht van het kind. Wat betreft de samenhang tussen stimulerend spelgedrag van de ouder en de mate van sensitiviteit en nonintrusiviteit van de ouder bleek een hogere mate van nonintrusiviteit van vaders marginaal gerelateerd te zijn aan meer passief fysiek spel van de vader. Voor moeders bleek een hogere mate van sensitiviteit marginaal samen te hangen met meer cognitief uitdagend spel en minder passief fysiek spel, terwijl een hogere mate van nonintrusiviteit marginaal gerelateerd was aan minder cognitief uitdagend spel. Inzicht in de kenmerken die samenhangen met stimulerend spelgedrag van de ouders kan helpen bij het optimaliseren van het stimulerend spelgedrag. Met optimaal stimulerend spelgedrag kan ook de ontwikkeling van het kind gestimuleerd worden.Show less
Although the use of ICT in primary schools has increased the last ten years, ICT is still not used by all teachers. Several studies have tried to discover which factors influence ICT-attitude and...Show moreAlthough the use of ICT in primary schools has increased the last ten years, ICT is still not used by all teachers. Several studies have tried to discover which factors influence ICT-attitude and ICT-use by primary school teachers. The aim of this study was to examine the role of age and gender in ICT-attitude and ICT-use by primary school teachers in the Netherlands. Surveys have been taken from 213 teachers (49 male and 164 female) of whom 31 also have been interviewed. Quantitative and qualitative analyses have been done to examine the data. A chi-square test revealed no significant connection between gender and ICT-attitude. An independent t-test showed that there was a significant difference between the ICT-use of male and female teachers. Male teachers appeared to use ICT more often in the classroom than female teachers. A simple regression analyses revealed that age was no significant predictor of ICT-use. The explorative qualitative analyses of ten interviews showed that teachers had a positive ICT-attitude and liked to use ICT in the classroom. They developed their ICT-skills mainly by themselves and by unofficial activities within the school. In the interviews was no difference in ICT-use between males and females. These findings did not correspond with the results of the quantitative analyses. In order to improve professional development activities and ICT-use in the classroom, more research should be done to discover the complete amount of factors that underlay the ICT-attitude and ICT-use of teachers in primary schools.Show less
Achtergrond: Nieuwsgierigheid is de drijfveer van de cognitieve ontwikkeling en het leren (Engel, 2009). Om kinderen te helpen bij hun cognitieve ontwikkeling is het stimuleren van nieuwsgierigheid...Show moreAchtergrond: Nieuwsgierigheid is de drijfveer van de cognitieve ontwikkeling en het leren (Engel, 2009). Om kinderen te helpen bij hun cognitieve ontwikkeling is het stimuleren van nieuwsgierigheid dus van belang, maar tot op heden is er nog vrij weinig kennis over de nieuwsgierigheid van kinderen (Chak, 2007; Jirout & Klahr, 2012; Gibson, 2014). Doel: In dit onderzoek werd onderzocht wat de associatie is van nieuwsgierigheid met de achtergrondvariabelen leeftijd, geslacht en sociaal economische status (SES). Methode: Van de 212 participanten van een basisschool in Maassluis en één in s-Gravenzande, was de gemiddelde leeftijd 6,08. Er waren 97 meisjes en 115 jongens; De laag/midden SES groep bestond uit 111 participanten, de hoge SES groep bevatte 101 kinderen. Om de mate van nieuwsgierigheid te meten is de Underwater Exploration taak (Jirout & Klahr, 2012) gebruikt. Resultaten: Er is geen associatie gevonden tussen nieuwsgierigheid en SES en nieuwsgierigheid en leeftijd. Voor de variabele sekse is er wel een significant effect gevonden (t(210) = 2.39, p = .018). Jongens (M = 10.98, SD = 2.93) waren gemiddeld nieuwsgieriger dan meisjes (M = 10.05, SD = 2.71). Conclusie: De resultaten van geslacht en leeftijd worden ondersteund door eerder onderzoek, maar het onderzoek naar nieuwsgierigheid van kinderen is niet eenduidig. Er is dus ook literatuur die het gevonden resultaat tegenspreekt. De uitkomst dat SES geen relatie heeft met nieuwsgierigheid wordt niet ondersteund door de literatuur. De relatie tussen nieuwsgierigheid van jongens en meisjes moet verder worden onderzocht. Op deze wijze kan wellicht een manier worden ontwikkeld, bijvoorbeeld door het verschillend stimuleren van jongens en meisjes op het gebied van nieuwsgierigheid, die de sekseverschillen doen verdwijnen.Show less
Verschillende wetenschappelijke studies hebben aangetoond dat er een negatieve relatie is tussen verveling en schoolresultaten op de middelbare school. Er is echter nog geen onderzoek gedaan naar...Show moreVerschillende wetenschappelijke studies hebben aangetoond dat er een negatieve relatie is tussen verveling en schoolresultaten op de middelbare school. Er is echter nog geen onderzoek gedaan naar de relatie tussen verveling op de basisschool en rekenprestaties, ongeacht het geslacht. Het theoretische doel van dit onderzoek is om meer informatie te verkrijgen over verveling op de basisschool, specifiek tijdens het vak rekenen. Daarbij is er ook aandacht voor geslachtsverschillen. Wellicht kunnen leerkrachten in de toekomst hun rekenlessen daarop aanpassen. In het onderzoek participeerden 245 leerlingen uit groep acht. Zij vulden vragenlijsten in over verveling in het algemeen en verveling tijdens rekenen, waarbij er ook gekeken werd naar de mate van controle en/of waarde, die leerlingen ervoeren. Er was een zwakke negatieve relatie tussen verveling en rekenprestaties op basis van Citoscores. De steekproef had een lage vervelingsgeneigdheid in het algemeen en bij rekenen. Daarnaast zijn er geen geslachtsverschillen gevonden rondom rekenen en verveling. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat het huidige rekenonderwijs hier een bijdrage aan levert. Vervolgonderzoek is noodzakelijk om te toetsen waarom verveling bij basisschoolleerlingen weinig voorkomt en er geen geslachtsverschillen zijn. Wellicht speelt verveling pas op een latere leeftijd een belangrijke rol. Op dit moment hoeven leerkrachten niet veel aan hun rekenonderwijs te veranderen om verveling tegen te gaan.Show less
Achtergrond: Intelligentie en schizotypische symptomen lijken een verband te hebben. Hoe dit zit voor vloeibare intelligentie (intelligentie die onafhankelijk is voor culturele verschillen) en...Show moreAchtergrond: Intelligentie en schizotypische symptomen lijken een verband te hebben. Hoe dit zit voor vloeibare intelligentie (intelligentie die onafhankelijk is voor culturele verschillen) en schizotypische symptomen is nog vrij onduidelijk. Daarnaast is het van belang dat er meer informatie komt over de invloed van geslacht op deze constructen. Het doel van deze studie is dan ook te kijken naar een mogelijke samenhang tussen vloeibare intelligentie en schizotypische symptomen en wat de invloed van geslacht op deze samenhang is. Methode: Aan dit onderzoek hebben 76 leerlingen van verschillende basis- en middelbare scholen in Nederland deelgenomen (33 jongens, 43 meisjes). Deze leerlingen hadden een leeftijd van 8 tot en met 16 jaar (M=12.34; SD=2.35). De Cattell Culture Fair Test (CFT-20-R) is gebruikt om vloeibare intelligentie te meten en de Schizotypal Personality Questionnaire voor kinderen (SPQ-k, Nederlandse vertaling) is gebruikt voor het meten van schizotypische symptomen. Geslacht is verkregen via een demografische vragenlijst. Resultaten: Vloeibare intelligentie en schizotypische symptomen bleken niet significant aan elkaar gerelateerd (r(76) = .096, p = .410). Hierna is een ANCOVA uitgevoerd voor de invloed van geslacht. Ook deze relatie bleek niet significant (F(35,40) = 2.08, p = 0.013). Discussie: Schizotypische symptomen en vloeibare intelligentie vertoonden in dit onderzoek geen samenhang. Wellicht dat er wel een significante relatie wordt gevonden wanneer naar intelligentie in het algemeen wordt gekeken in relatie tot schizotypische symptomen. Geslacht bleek geen modererend effect te hebben op de samenhang tussen de constructen. Het kan zijn dat geslacht op een andere manier wel invloed heeft op de samenhang, of wanneer er gekeken wordt naar intelligentie in het algemeen.Show less
Sporten brengt voor kinderen veel voordelen met zich mee. Er is echter weinig bekend over de mate waarin deze voordelen onder kinderen verschillen. In dit artikel wordt gepoogd een antwoord te...Show moreSporten brengt voor kinderen veel voordelen met zich mee. Er is echter weinig bekend over de mate waarin deze voordelen onder kinderen verschillen. In dit artikel wordt gepoogd een antwoord te vinden op de vraag of geslacht de relatie tussen sport en school engagement en de relatie tussen sport en depressie modereert voor kinderen in India. Dit onderzoek is uitgevoerd bij 293 kinderen in Pune in India tussen de 10 en 14 jaar oud. Deze groep kinderen bestaat uit 161 jongens, 123 meisjes en negen kinderen van wie het geslacht onbekend is. Deze kinderen zijn geworven via zes scholen. Verwacht werd dat geslacht de relatie tussen sport en school engagement zou modereren, en dat de positieve relatie tussen sport en school engagement sterker zou zijn voor jongens dan voor meisjes. Verwacht werd daarnaast dat geslacht de relatie tussen sport en depressie zou modereren, en dat de negatieve relatie tussen sport en depressie sterker zou zijn voor meisjes dan voor jongens. De School Engagement Scale en de schaal voor emotionele problemen van de Strength and Difficulties Questionnaire zijn gebruikt om de school engagement en mate van depressie te meten. Om de tijdsbesteding aan sport te bepalen is gebruik gemaakt van dagboekdocumentatie door middel van interviews. Op deze manier is primair en secundair van elke vijf minuten de activiteit van de kinderen vastgesteld. De resultaten van het huidige onderzoek laten tegen de verwachtingen in geen verbanden zien tussen sport en school engagement en tussen sport en depressie. Er is tevens geen moderatie van het geslacht gevonden op de relatie tussen sport en school engagement en op de relatie tussen sport en depressie. Wel wordt er op basis van het huidige onderzoek geconcludeerd dat kinderen in India in het algemeen meer moeten sporten.Show less
Math-anxiety among primary school teachers is related to a lower quality of education (Hadley, & Dorward, 2001). Still, little is known about teachers with math-anxiety. In the current study,...Show moreMath-anxiety among primary school teachers is related to a lower quality of education (Hadley, & Dorward, 2001). Still, little is known about teachers with math-anxiety. In the current study, math-anxiety was examined among a group of Dutch primary school teachers. It was investigated whether the following factors were related to math-anxiety: gender, specialism, a obligatory achievement test, self-confidence in teaching, and years of experience in teaching. Data was collected through digital surveys including the Mathematics Anxiety Scale (Betz, 1978), the Abbreviated Math Anxiety Scale (Hopko, Mahadevan, Bare, & Hunt, 2003), and two scales for self-confidence in teaching (Bandura, 2006). A group of 209 Dutch primary school teachers completed the questionnaires. The group consisted of 87.1 percent women (n = 187) and 12.9 percent of men (n = 27), with ages ranging from 21 to 63 years with a mean age of 38.53 (SD = 11.93). Math-anxiety of younger primary school group teachers was higher than that of the older group teachers p = .005, d = .45). A multiple regression analysis showed that a higher degree of self-confidence in teaching was related to a lower level of math-anxiety in teachers p <.001, R2 = .095). These results can be used to support teachers in achieving a higher standard of math education. Therefore, strategies to increase self-confidence, especially focusing on younger school group teachers, may eventually result in reduced math-anxiety. Further research is required to also include other factors, such as a representative group male teachers, personality characteristics and previous experiences in mathematics.Show less