Nowadays children read less and less. They spent more time on other media, such as audio and animation video. Therefore it is important to know how children can learn through these media. This...Show moreNowadays children read less and less. They spent more time on other media, such as audio and animation video. Therefore it is important to know how children can learn through these media. This study examines differences in online and offline comprehension between text, audio and animation video. So far research about this subject is scarce. Eighty-three children between eight and twelve years old participated in the study. A within-subjects design was used with three stories. A think-aloud protocol was used and after each part of the story participants were asked to say out loud what they were thinking. Children’s statements were categorized into different types of inferences. Online comprehension was measured using three types of inferences: connecting, reinstatement and knowledge-based inferences. Offline comprehension was measured with comprehension questions. Results indicated that there was no difference between the amount of connecting-, reinstatement- and knowledge-based inferences made in the different media. Regarding the second research question children answered significantly more comprehension questions correctly after watching an animation video than after reading a text. In addition, no differences were found in offline comprehension between text and audio and audio and animation video. This study supports the idea that children develop a general inference skill that is similar in different media. This suggests that they can practice making inferences via animation videos and being read to by someone. Regarding offline comprehension, additional research is needed on the effectiveness of using animation videos in the classroom to improve comprehension strategies. These inference skills and comprehension strategies can later be applied in reading comprehension.Show less
In dit onderzoek staat de volgende vraag centraal: kunnen Nederlandstalige versies van de MOCCA individuele verschillen in begrijpend lezen aantonen bij kinderen uit groep zes tot en met acht? Uit...Show moreIn dit onderzoek staat de volgende vraag centraal: kunnen Nederlandstalige versies van de MOCCA individuele verschillen in begrijpend lezen aantonen bij kinderen uit groep zes tot en met acht? Uit een steekproef van 119 proefpersonen is een sample genomen van 40 leerlingen uit groep zes tot en met acht, afkomstig van vier verschillende basisscholen. De MOCCA en de Think Aloud werden als instrumenten gebruikt om het leggen van verbanden tijdens het begrijpend lezen te meten. De CBM Maze werd gebruikt als maat voor het niveau van begrijpend lezen en de Read Aloud voor vloeiend lezen. Er is gevonden dat de MOCCA geen samenhang vertoonde met de Think Aloud. Ook konden de scores van de MOCCA niet worden voorspeld door het niveau van begrijpend lezen en kon de MOCCA geen leesstrategieën onderscheiden binnen de groep zwak begrijpende lezers. Op grond van de resultaten kan de MOCCA in Nederland dus niet gebruikt worden in het onderwijs om individuele verschillen tijdens het begrijpend lezen in kaart te brengen. Wel werd een zeer zwak verband gevonden tussen vloeiend lezen en de verbanden die leerlingen leggen bij de MOCCA: hoe zwakker een leerling is in vloeiend lezen, hoe minder causale verbanden deze leerling legt en hoe meer een leerling parafraseert. Dit ondersteunt de theorie dat er minder ruimte in het brein is voor hogerorde processen, zoals het leggen van verbanden, wanneer het vloeiend lezen minder geautomatiseerd is.Show less