Dynamic testing has the potential of unveiling information about instructional needs, learning processes and cognitive abilities. The aim of this study was to investigate the learning potential of...Show moreDynamic testing has the potential of unveiling information about instructional needs, learning processes and cognitive abilities. The aim of this study was to investigate the learning potential of gifted children on analogical reasoning tasks, using a computerized dynamic test. The participants were 80 children (mean age = 7.65), who were divided in an experimental condition (n = 41) and a control condition (n = 39), based on randomized blocking. The study consisted of a pre-test and a post-test. In between, the experimental group received two training sessions by following the graduated prompts method, while the control group received two practice moments. The results of this study showed a larger progress from pre- to post-test on analogical reasoning tasks for the experimental group compared to the control group. Therefore, computerised dynamic testing, when using the graduated prompts training, can be seen as a useful method to unveil the learning potential of young gifted children. Furthermore, the study focused on the relationship between dynamic testing and level of test anxiety (low, medium, high) and level of IQ (low, medium, high). As part of that, the instructional needs of these groups during training has been examined. Results did not show a relationship between dynamic testing and test anxiety at all. However, dynamic testing and level of IQ were related. Though the three groups of IQ made the same amount of progress from pre- to post-test, the group with lower IQ scored significant lower during both tests. No differences in instructional needs were found for either levels of test anxiety as well as levels of IQ.Show less
In dit onderzoek is gemeten of er etnische verschillen waren in intelligentie wanneer er wordt gemeten met een ‘cultuurvrije’ intelligentietest. Daarnaast is onderzocht of gezinsfunctioneren en het...Show moreIn dit onderzoek is gemeten of er etnische verschillen waren in intelligentie wanneer er wordt gemeten met een ‘cultuurvrije’ intelligentietest. Daarnaast is onderzocht of gezinsfunctioneren en het opleidingsniveau van de ouders (SES) mediërende factoren zijn in de relatie tussen etniciteit en intelligentie. Het onderzoek heeft een steekproef van 61 leerlingen. Van deze leerlingen waren 33 meisjes en 28 jongens. 40 van de kinderen waren van autochtone afkomst en 21 van allochtone afkomst. Voor het meten van intelligentie is de CFT-20-R gebruikt, voor gezinsfunctioneren de General Functioning scale van de FAD en met behulp van een demografische vragenlijst zijn de etniciteit en de opleiding van de ouders opgevraagd. Er is geen significant verschil in intelligentie gevonden tussen de etnische groepen (t(60) = -0.07, p = 0.947). Er was geen sprake van mediatie-effecten voor gezinsfunctioneren (F(1,58) = 0.02, p = 0.904), noch voor SES (F (1,58) > 0.01, p = 0.972). Er was geen sprake van een direct verband tussen gezinsfunctioneren en intelligentie (r(14) = 0.36, p = 0.201), maar wel tussen SES en intelligentie (F(1,58) = 5.89, p = 0.018). De resultaten laten zien dat er mogelijk geen verschil bestaat tussen de intelligentie van autochtone en allochtone kinderen in Nederland. Intelligentie wordt echter wel beïnvloed door de opleiding van de ouders.Show less
Een belangrijke uitkomst die steeds opnieuw wordt gevonden in wetenschappelijk onderzoek is dat personen die lijden aan schizofrenie te maken hebben met een relatief lage intelligentie. Aangenomen...Show moreEen belangrijke uitkomst die steeds opnieuw wordt gevonden in wetenschappelijk onderzoek is dat personen die lijden aan schizofrenie te maken hebben met een relatief lage intelligentie. Aangenomen wordt dat een biologisch tekort in het brein de oorzaak is voor het tegelijkertijd voorkomen van schizofrenie en een lage intelligentie in een persoon. De lage intelligentie is een directe afspiegeling van het biologische probleem, terwijl schizofrenie ontstaat door een wisselwerking tussen het biologische probleem en omgevingsfactoren zoals gezinsfunctioneren. In dit scriptieonderzoek wordt onderzocht of het gezinsfunctioneren de relatie tussen intelligentie en schizofrenie modereert. Het onderzoek werd uitgevoerd met behulp van een steekproef van 21 kinderen (N = 21) in de leeftijd van negen tot en met twaalf jaar, afkomstig uit Midden-Nederland. De steekproef bevatte elf jongens (N = 11) en tien meisjes (N = 10). Intelligentie werd gemeten met behulp van de Cattell Fair Intelligence Test, schizofrene kenmerken werden gemeten met behulp van de Schizotypal Personality Questionnaire en gezinsfunctioneren werd gemeten met behulp van de Family Assessment Device. In dit onderzoek wordt geen samenhang gevonden tussen de concepten intelligentie en schizofrenie (r(21) = .25, p = .272), intelligentie en gezinsfunctioneren (r(21) = -.31, p = .168) en schizofrenie en gezinsfunctioneren (r(21) = -,04, p = .863). Ook blijkt de relatie tussen intelligentie en schizofrenie niet te worden gemodereerd door gezinsfunctioneren. Mogelijk is de relatie tussen schizofrenie en intelligentie zwakker dan tot nu toe werd gedacht en wordt de relatie tussen intelligentie en schizofrenie vooral gemodereerd door factoren van buiten het gezin.Show less
Dertien procent van de Nederlandse jeugdigen rapporteert externaliserende problemen en alhoewel deze gedragingen meestal van voorbijgaande aard zijn, kunnen dergelijke problemen risicofactoren...Show moreDertien procent van de Nederlandse jeugdigen rapporteert externaliserende problemen en alhoewel deze gedragingen meestal van voorbijgaande aard zijn, kunnen dergelijke problemen risicofactoren vormen voor het ontwikkelen van gedragsstoornissen, antisociale gedragingen en criminaliteit op latere leeftijd. Het is daarom van belang om te onderzoeken welke factoren samenhangen met het ontwikkelen van externaliserend probleemgedrag. Intelligentie is een factor die naar verwachting samenhangt met externaliserend probleemgedrag en mogelijk wordt deze relatie gemedieerd door het niveau van sociale cognitie van de jeugdige. In deze studie is de rol van sociale cognitie als mediator op de relatie tussen totale intelligentie, verbale intelligentie en externaliserend probleemgedrag onderzocht bij 143 Amsterdamse jeugdigen met een verhoogd risico op criminele gedragingen. Deze jeugdigen zijn geselecteerd op basis van borderline- en klinische scores op de TRF en hadden een crimineel gezinslid, ernstig schoolverzuim of uitval op school ten opzichte van andere kinderen. Data is verzameld middels de Teacher’s Report Form, Wechsler Intelligence Scale for Children en Sociaal Cognitieve Vaardigheden Test. Enkelvoudige- en hiërarchische regressie-analyses zijn uitgevoerd om de samenhang tussen intelligentie, sociale cognitie en externaliserend probleemgedrag te onderzoeken. Er bleek geen samenhang te zijn tussen verbale en totale intelligentie en externaliserend probleemgedrag, zelfs niet wanneer gecontroleerd werd voor leeftijd van de jeugdige. Tevens werd geen relatie geconstateerd tussen sociale cognitie en externaliserend probleemgedrag. Er bleek wel sprake van een positief verband tussen verbale en totale intelligentie en sociale cognitie, wat betekent dat een hoger verbaal- en totaal intelligentieniveau in verband staat met een hogere mate van sociale cognitie. Jeugdigen met een lager intelligentieniveau zullen dus meer problemen ervaren met onder andere het begrijpen van de sociale context en het denken over zichzelf en de wereld. Aanbevolen wordt om meerdere contexuele factoren zoals sociaal-economische status, cultuur, opleiding, ingrijpende gebeurtenissen en opvoederskenmerken te integreren in vervolgonderzoek.Show less
In dit onderzoek wordt gekeken naar het verband tussen intelligentie en sociale vaardigheden. Specifiek naar Samenwerken, Zelfbeheersing, Assertiviteit en Verantwoordelijkheid. Uit eerder onderzoek...Show moreIn dit onderzoek wordt gekeken naar het verband tussen intelligentie en sociale vaardigheden. Specifiek naar Samenwerken, Zelfbeheersing, Assertiviteit en Verantwoordelijkheid. Uit eerder onderzoek bleek dat kinderen met een hoge intelligentie ook betere sociale vaardigheden hebben. In dit onderzoek is geprobeerd meer inzicht te krijgen in dit verband en of er op de hierboven genoemde vaardigheden verschillende relaties gevonden worden. Voor het meten van intelligentie is de Cattell Culture Fair Intelligence Test gebruikt. Deze test werd door de kinderen zelf ingevuld. De scores voor sociale vaardigheden komen vanuit de Social Skills Rating system wat door een van de ouders ingevuld werd. De onderzoeksgroep (N=13) bestond uit 6 meisjes en 7 jongens van 9 en 10 jaar oud. Er is geen significante samenhang gevonden tussen intelligentie en sociale vaardigheden (r(13) = -.164, p = .592). Deze uitkomst zou verklaard kunnen worden door verschillende beperkingen in het onderzoek. Enerzijds kan dit komen door een gebrek aan power en anderzijds door een weinig representatieve onderzoeksgroep. Het zou goed zijn in de toekomst een soortgelijk onderzoek te herhalen met een breed sample, zodat een helderder beeld geschetst kan worden.Show less
De relatie tussen executief functioneren en schizotypische kenmerken is een veelal onderzocht gebied en zodoende zijn hierover veel onderzoeksbevindingen beschikbaar. De mate van overeenstemming...Show moreDe relatie tussen executief functioneren en schizotypische kenmerken is een veelal onderzocht gebied en zodoende zijn hierover veel onderzoeksbevindingen beschikbaar. De mate van overeenstemming tussen de bevindingen blijft echter beperkt. Om deze reden is in dit onderzoek een non-klinische groep adolescenten (n = 40) bekeken op schizotypische kenmerken middels de kindversie van de Schizotypal Personality Questionnaire (SPQ-K) en op executieve functies middels de kindversie van de Behavior Rating Inventory of Executive Function (BRIEF-K). Er was aandacht voor specifieke elementen van de relatie die uit eerder onderzoek naar voren komen als zijnde invloedrijk. Zo is er gekeken welke invloed het werkgeheugen en de aanwezige dimensie van schizotypie hadden op de relatie. Daarbij is bekeken of er ook een verband te vinden was tussen schizotypie en vloeibare intelligentie, gemeten middels de Cattell Culture Fair Intelligence Test (CFT-20-R). Er werd geen significant verband gevonden tussen schizotypische kenmerken en vloeibare intelligentie en het verband met executief functioneren bleek niet negatief maar significant positief. De voorspelde invloed van werkgeheugen is niet teruggevonden, maar cognitieve flexibiliteit bleek wel van voorspellende waarde. Ook de aanwezige dimensie van schizotypie bleek niet van invloed. Juist doordat de uitkomsten niet direct aansluiten bij de verwachtingen, is het onderzoek in staat geweest punten van aandacht bloot te leggen voor verder onderzoek. Focus op een jongere populatie en aandacht voor modererende factoren is gewenst. Daarnaast kan in verder onderzoek extra aandacht worden besteed aan de rol van cognitieve flexibiliteit op de relatie tussen schizotypie en executieve functies.Show less
In dit onderzoek is gekeken naar factoren die de kans op schizotypische kenmerken bij kinderen kunnen verhogen, zodat er met deze factoren rekening kan worden gehouden in het signaleren van...Show moreIn dit onderzoek is gekeken naar factoren die de kans op schizotypische kenmerken bij kinderen kunnen verhogen, zodat er met deze factoren rekening kan worden gehouden in het signaleren van voorlopers van schizofrenie bij kinderen. Een lage Sociaal Economische Status van de ouders, een slecht gezinfunctioneren en een lage intelligentie zijn factoren die gerelateerd zouden zijn aan een grotere kans op schizotypische kenmerken bij kinderen. Er zijn in totaal 41 Nederlandse kinderen tussen de acht en 16 jaar oud meegenomen in dit onderzoek. Voor het bepalen van de Sociaal Economische Status van de ouders is gekeken naar het opleidingsniveau. De intelligentie van het kind is gemeten met de Cattell Culture Fair Intelligence Test (CFT-20-R). Om het gezinsfunctioneren te bepalen is gebruik gemaakt van de Family Assessment Device (FAD) en om het voorkomen van schizotypische kenmerken bij het kind te bepalen is de Schizotypal Personality Questionnaire-k (SPQ-k) gebruikt. Er bleek geen verband te zijn tussen het voorkomen van schizotypische kenmerken bij het kind en de Sociaal Economische Status van de ouders. Ook bleek het voorkomen van schizotypische kenmerken bij het kind niet gerelateerd aan gezinsfunctioneren en intelligentie van het kind. De factoren intelligentie en gezinsfunctioneren hadden ook geen invloed op het verband tussen Sociaal Economische Status van de ouders en schizotypische kenmerken bij het kind. Het is van belang dat er vervolgonderzoek naar deze en andere factoren die de kans op schizotypische kenmerken verhogen blijft worden gedaan. Door naar deze risicofactoren te kijken kunnen kinderen met schizotypische kenmerken sneller worden opgemerkt en geholpen.Show less
In dit onderzoek wordt het cultuuronafhankelijke verband getest tussen intelligentie en schizotypische kenmerken met leeftijd als mogelijk interactie-effect. Ondanks onenigheid over dit verband,...Show moreIn dit onderzoek wordt het cultuuronafhankelijke verband getest tussen intelligentie en schizotypische kenmerken met leeftijd als mogelijk interactie-effect. Ondanks onenigheid over dit verband, blijkt uit vorig onderzoek dat vooral lage intelligentie een verband heeft met het hebben van schizotypische kenmerken (Cochrane, Petch, & Pickerin, 2012; Tsakanikos & Claridge, 2005). Dit zijn echter onderzoeken die mogelijk een culturele bias bevatten. Het huidige onderzoek probeert deze bias te vermijden. Leeftijd is daarnaast meegenomen in het onderzoek omdat deze, mogelijk door de werking van het werkgeheugen, invloed kan hebben op dit verband (Ziermans, 2013). Dit onderzoek onderzocht 80 kinderen tussen de 8 en 16 jaar. De instrumenten die hiervoor zijn gebruikt zijn de Cattell culture fair intelligence test (CFT-R-20) en de Schizotypal personality questionnaire (SPQ-K-R). De gegevens zijn vervolgens geanalyseerd door middel van enkelvoudige en multipele regressies. Uit analyse blijkt dat schizotypische kenmerken een positief verband hebben met intelligentie (β = 0.008, t(1) = 0.07, p = 0.94). Dit gold ook voor de positieve scores (b*positief = 0.27, t(3) = 0.63, p = 0.53). De negatieve en desorganisatie scores hadden echter een negatief verband (b*negatief = -0.02, t(3) = -0.07, p = 0.95), (b*desorganisatie = -0.38, t(3) = -0.90, p = 0.37). De factor leeftijd voegde enigszins meer verklaarde variantie toe in het model (R² = 0.008, F(1,76) = 0.20, p = 0.90). Alle resultaten zijn echter niet significant. Ondanks dat de resultaten niet significant zijn, toont dit onderzoek aan dat het van belang is het verband tussen schizotypische kenmerken en intelligentie te bekijken, leeftijd hierin mee te nemen en dit op cultuuronafhankelijke wijze te doen. Verder onderzoek naar deze cultuuronafhankelijke intelligentietest zou in de toekomst wellicht dergelijke verbanden duidelijker kunnen maken.Show less
Uit eerder onderzoek naar verveling en intelligentie bleek dat een lagere intelligentie gerelateerd was aan een hogere mate van verveling. Op basis van bestaande theorieën over verveling is te...Show moreUit eerder onderzoek naar verveling en intelligentie bleek dat een lagere intelligentie gerelateerd was aan een hogere mate van verveling. Op basis van bestaande theorieën over verveling is te verwachten dat verveling schoolprestaties negatief zal beïnvloeden. Toch is er in het verleden weinig onderzoek gedaan naar de onderlinge relaties tussen intelligentie, verveling en schoolprestaties op de basisschool. Het doel van dit onderzoek is meer inzicht te krijgen in hoe de relaties tussen bovengenoemde variabelen zijn op de basisschool. Er wordt in dit onderzoek specifiek gekeken naar schoolprestaties bij begrijpend lezen. Aan dit onderzoek namen 245 leerlingen uit groep acht deel, geworven onder 12 basisscholen. Gemeten zijn: verveling in het algemeen gemeten met de Boredom proneness scale (Farmer & Sundberg, 1986), verveling bij begrijpend lezen gemeten met de AEQ-M (Goetz & Hall, 2014) en intelligentie met de Raven SPM (Raven, J., Raven, J.C., & Court, J.H., 2004). Ook werd er gekeken naar controle en waarde van studenten en de relatie hiervan met schoolprestaties. Als indicator van schoolprestaties zijn Cito-scores gebruikt. Er was een zeer zwak negatief verband tussen algemene verveling en schoolprestaties. Verveling specifiek bij begrijpend lezen had geen verband met bijbehorende prestaties. Intelligentie bleek niet gerelateerd aan algemene verveling en niet aan verveling bij begrijpend lezen. Verveling speelde bij de relatie tussen intelligentie en prestaties geen rol. Als voorspellers voor begrijpend lezen prestaties bleken intelligentie en controle een unieke bijdrage te leveren.Voor leerkrachten in groep acht lijkt het niet noodzakelijk om het onderwijs aan te passen, om verveling te verminderen.Show less
In dit onderzoek werd er gekeken of schizotypische kenmerken voorspelt konden worden door intelligentie en land van herkomst. Dit werd gedaan met de Catell Culture Fair Intelligence test (CFT-20-R)...Show moreIn dit onderzoek werd er gekeken of schizotypische kenmerken voorspelt konden worden door intelligentie en land van herkomst. Dit werd gedaan met de Catell Culture Fair Intelligence test (CFT-20-R), een cultuur vrije intelligentietest. Daarnaast werd er gebruik gemaakt van de Schizotypal Personality Questionnaire (SPQ-k), hiermee konden schizotypische kenmerken in kaart gebracht worden. Tot slot werd er een vragenlijst gebruikt om het land van herkomst te achterhalen. Dit onderzoek moet ervoor zorgen dat er vroege signalering plaats kan vinden bij kinderen met schizotypische kenmerken. Na uitvoering van de multipele regressieanalyse bleek, tegen verwachting in, dat het model niet significant was. Ook de categorieën CFT-20-R, SPQ-k en herkomst waren niet significant. Daarnaast is er in dit onderzoek gekeken naar verschillen in gemiddelde SPQ-k scores tussen basisschoolleerlingen en middelbare scholieren. Ook hier was er geen sprake van een significant verschil. Concluderend kan er gezegd worden dat de uitkomst tegen verwachting in was. Dit maakt het echter interessant om in de toekomst onderzoek te doen naar de oorzaken van deze tegenstrijdig uitslag.Show less
Een stimulerende thuisomgeving biedt kinderen warmte, steun en veiligheid. De kwaliteit van deze thuisomgeving heeft gevolgen op emotioneel gebied. De mate van invloed van een slecht functionerende...Show moreEen stimulerende thuisomgeving biedt kinderen warmte, steun en veiligheid. De kwaliteit van deze thuisomgeving heeft gevolgen op emotioneel gebied. De mate van invloed van een slecht functionerende thuissituatie verschilt echter per individu. In deze studie is onderzoek gedaan naar intelligentie als modererende factor op de relatie tussen de kwaliteit van het gezinsfunctioneren en emotionele problematiek bij kinderen. Aan de studie deden 10 jongens en 25 meisjes mee in de leeftijd van twaalf tot zestien jaar. De intelligentie werd bepaald door het afnemen van de CFT. De kwaliteit van het gezinsfunctioneren werd gemeten met de FAD. De emotionele problematiek bij het kind werd gemeten met de SDQ. Bevindingen tonen een relatie tussen de kwaliteit van het gezinsfunctioneren en emotionele problematiek van het kind (r=.334, p=.050, N=35). Er werd geen relatie gevonden tussen het gezinsfunctioneren en de intelligentie van het kind (r=.010, p=.955, N=35). Ook de relatie tussen de intelligentie van het kind en de aanwezige emotionele problematiek bleek niet significant (r=.222, p=.199, N=35). Na het uitvoeren van een multipele regressie bleek intelligentie geen modererende factor op de relatie tussen de kwaliteit van het gezinsfunctioneren en emotionele problematiek bij het kind (R² =.16, F(2,32)=3.04, p=.062). Dit onderzoek laat zien dat de kwaliteit van het gezinsfunctioneren gerelateerd is aan emotionele problematiek bij het kind en dat intelligentie mogelijk een dubbele rol speelt in die relatie: hoge of lage intelligentie kan enerzijds als beschermende factor dienen, maar anderzijds een risicofactor zijn. Verder onderzoek zal aantonen bij welk intelligentieniveau meer vatbaarheid is voor emotionele problematiek.Show less
The goal of this research was to gain more insight in the relation between intelligence and proactive aggression of children with high-risk factors for proactive aggression. Previous studies have...Show moreThe goal of this research was to gain more insight in the relation between intelligence and proactive aggression of children with high-risk factors for proactive aggression. Previous studies have indicated a relation between intelligence and proactive aggression. However it was not clear whether it is a direct or an indirect relation. This is the reason why this research has focused on the type of relation, direct or indirect, between intelligence and proactive aggression. Moral development was the mediating factor in this research. The target group consisted of 74 children between the age of 6 and 17 (M = 11.06, SD = 2.83), 72% were boys (N = 53) and 28% were girls (N = 21). The ‘Wechsler Intelligence Scale-III’ (WISC-III) was applied to measure the intelligence. By using the Turiel Questionnaire the moral development was measured. The ‘Instrument for Reactive and Proactive Aggression’ (IRPA) was applied to measure proactive aggression. The results have indicated a significant connection between intelligence and moral development (β = 0.26, t = 2.10, p = .039, R2 = .06). However, the results have indicated no significant direct nor indirect relation between intelligence and proactive aggression. Moral development turned out not to be a mediating factor.Show less
The goal of the present study was to examine the relationship between empathy and externalizing behavior problems in a sample of 105 children (mean age = 11.45, SD = 3.13). The children in this...Show moreThe goal of the present study was to examine the relationship between empathy and externalizing behavior problems in a sample of 105 children (mean age = 11.45, SD = 3.13). The children in this sample participated in a community-based intervention program aiming to prevent delinquency. Two types of externalizing behavior problems, aggressive behavior and rule-breaking behavior, were measured before intervention started. Children showed more aggressive behavior when they were less empathic. There was no relationship between empathy and the level of rule breaking behavior the children showed. After six months of intervention, a second measurement of the children’s externalizing aggressive and rule-breaking behavior took place. The relationship between empathy and aggressive behavior no longer existed, probably because the aggressive behavior decreased due to the intervention. Also, there was no relationship between empathy and the intervention effect. Empathy only seems to play a minor role in predicting the level of externalizing behavior problems children show. Results indicate a significant decrease of aggressive behavior as well as rule breaking behavior after six months of intervention. This suggests that this intervention program is effective in reducing an important risk factor for becoming delinquent. Interestingly, higher levels of aggressive- or rule breaking behavior prior to intervention started were related to higher intervention effects. It seems the intervention is especially effective in reducing externalizing problems in children who have the highest risk for becoming delinquent.Show less