Inleiding. In dit onderzoek wordt onderzocht wat de invloed is van de sensitiviteit van de moeder en het temperament van het kind op de mate waarin een kind van 12 maanden agressief gedrag laat...Show moreInleiding. In dit onderzoek wordt onderzocht wat de invloed is van de sensitiviteit van de moeder en het temperament van het kind op de mate waarin een kind van 12 maanden agressief gedrag laat zien. Methode. Dit onderzoek is onderdeel van een longitudinaal overkoepelend onderzoek genaamd ‘Een Goed Begin’, waarbij moeders en kinderen wordt gevolgd. Dit onderzoek bestaat uit vijf meetmomenten, waarbij voor dit onderzoek gebruik is gemaakt van de gegevens van het derde meetmoment (N = 124). Moeders worden na hun eerste afspraak ingedeeld als hoogrisico- of laagrisicomoeder. De moeders hebben vragenlijsten ingevuld aangaande het temperament van hun kind (IBQ-R) en de mate van agressie bij hun kind (PASEC). De sensitiviteit van de moeder is gemeten aan de hand van een vrij spel moment. Resultaten. Sensitiviteit van de moeder blijkt geen voorspellende waarde te zijn voor de mate waarin het kind agressief gedrag vertoont. Temperament van het kind blijkt daarentegen wel een significante voorspeller van de mate waarin een kind agressief gedrag vertoont. Kinderen met een moeilijk temperament blijken hierbij meer agressief gedrag te vertonen als kinderen met een makkelijk temperament. Het risicoprofiel van de moeder blijkt een significant verband te hebben met agressief gedrag van het kind en de sensitiviteit van de moeder. Moeders uit de hoogrisicogroep blijken minder sensitief met hun kinderen om te gaan en deze groep kinderen laat meer agressief gedrag zien dan kinderen uit de laagrisicogroep. Discussie. Huidige studie laat zien dat agressief gedrag bij jonge kinderen voorspelt kan worden door het temperament van het kind, daar waar de sensitiviteit van de moeder dit niet doet. De relevantie van dit onderzoek gaat voornamelijk over het inzicht in de risicofactoren die belangrijk zijn voor het ontwikkelen van agressief gedrag bij jonge kinderen, waarbij vroege interventies kunnen worden ingezet om consequenties van agressief gedrag te beperken.Show less
Achtergrond: Stress heeft veel gevolgen voor de ontwikkeling van het jonge kind. De emotie- en stressregulatie ontwikkelt zich onder invloed van de relatie tussen ouder en kind. Mogelijk is er...Show moreAchtergrond: Stress heeft veel gevolgen voor de ontwikkeling van het jonge kind. De emotie- en stressregulatie ontwikkelt zich onder invloed van de relatie tussen ouder en kind. Mogelijk is er samenhang tussen de variabelen ‘stress van de ouder’, ‘emotieregulatie van het kind’ en ‘stress van het kind’. Gesuggereerd wordt dat kinderen met autismespectrumstoornis (ASS) en hun ouders meer stress ervaren dan kinderen zonder ASS en hun ouders. Gezien het gebrek aan onderzoek naar stress bij jonge kinderen met en zonder ASS en gezien de ernstige gevolgen van stress is het van belang meer inzicht te krijgen in de samenhang tussen eerder genoemde variabelen. Doel: het beantwoorden van de onderzoeksvraag ‘in hoeverre zijn de factoren emotieregulatie van het kind en stress bij de ouder gerelateerd aan stress bij het kind?’ en daarmee bij te dragen aan de kennis over stress bij jonge kinderen met en zonder ASS. Methode: Dit onderzoek is uitgevoerd bij 47 kinderen tussen de 3 en 7 jaar (M=4.6) en hun moeders. Er waren 42 jongens en 5 meisjes. 12 kinderen hadden ASS. Ouders hebben de BRIEF-P, de SSS en de NOSI ingevuld. Resultaten: Er is samenhang tussen de variabelen ‘emotieregulatie van het kind’ en ‘stress bij het kind’ en tussen ‘stress bij de ouder’ en ‘stress bij het kind’. Stress van de ouder voorspelt de stress van het kind beter dan de emotieregulatie van het kind. Daarnaast blijkt dat kinderen met ASS en hun ouders gemiddeld significant meer stress ervaren dan kinderen zonder ASS en hun ouders. Conclusie: Hoe slechter de emotieregulatie van het kind en hoe meer stress van de ouder, hoe meer stress bij het kind. Omdat kinderen met ASS en hun ouders gemiddeld meer stress ervaren, zou deze samenhang voor hen van groter belang kunnen zijn. Er moet meer onderzoek gedaan worden om de onderliggende mechanismen van deze verbanden te vinden om vervolgens betere interventies te ontwikkelen.Show less
Achtergrond: Onderzoek heeft aangetoond dat gebrekkige executieve functies en autismekenmerken gepaard kunnen gaan met agressief gedrag. Deze relatie is echter nog weinig bestudeerd bij jonge...Show moreAchtergrond: Onderzoek heeft aangetoond dat gebrekkige executieve functies en autismekenmerken gepaard kunnen gaan met agressief gedrag. Deze relatie is echter nog weinig bestudeerd bij jonge kinderen. Doel: In de huidige studie wordt er onderzocht in hoeverre executieve functies (inhibitie, cognitieve flexibiliteit en werkgeheugen) en autismekenmerken gerelateerd zijn aan agressief gedrag bij jonge kinderen tussen de 3 en 7 jaar oud. Er is gekeken naar eventuele groepsverschillen in executieve functies en agressief gedrag tussen kinderen met veel en weinig autismekenmerken en er is onderzocht in hoeverre autismekenmerken en executieve functies dienen als voorspeller van agressief gedrag. Methode: In totaal namen er 46 participanten deel aan het onderzoek, waarvan er 24 kinderen veel autismekenmerken en 22 kinderen weinig autismekenmerken vertoonden. De steekproef bestond uit 39 jongens en zeven meisjes met een leeftijd tussen de 2.98 en 6.24 jaar. De metingen van de executieve functies, het agressieve gedrag en de autismekenmerken werden verricht met behulp van de BRIEF-P, de CBCL 1,5-5 en de SRS. Resultaten: Kinderen met veel autismekenmerken hebben slechtere executieve functies en vertonen meer agressief gedrag dan de kinderen met weinig autismekenmerken. Daarnaast zijn zowel inhibitieproblemen (ß = .47, p = .002) als cognitieve inflexibiliteit (ß = .30, p = .041) significante voorspellers van agressief gedrag. De relatie met het inhibitievermogen is het meest sterk gebleken. Werkgeheugen en autismekenmerken blijken niet significant gerelateerd aan agressie bij het jonge kind. Discussie: Inhibitie en cognitieve flexibiliteit zijn al op jonge leeftijd gerelateerd aan agressief gedrag. Het is dus van belang om vroeg te starten met interventies, zodat de ontwikkeling van het agressieve gedrag voorkomen kan worden.Show less
Achtergrond: Uit onderzoek blijkt dat slechte emotieregulatie gepaard gaat met meer dagelijkse stress. Ook autismekenmerken zijn gekoppeld aan meer dagelijkse stress. Er is nog weinig onderzoek...Show moreAchtergrond: Uit onderzoek blijkt dat slechte emotieregulatie gepaard gaat met meer dagelijkse stress. Ook autismekenmerken zijn gekoppeld aan meer dagelijkse stress. Er is nog weinig onderzoek gedaan naar emotieregulatie en autismekenmerken in relatie tot dagelijkse stress bij jonge kinderen. Doel: Het doel van het onderzoek was om te beschrijven in hoeverre emotieregulatie en autismekenmerken gerelateerd zijn aan dagelijkse stress bij kinderen tussen de 3 en 7 jaar. Daarnaast is onderzocht of er een verschil is in emotieregulatie en dagelijkse stress tussen kinderen met veel en kinderen met weinig autismekenmerken. Methode: De steekproef bestond uit 46 participanten, waarvan 24 kinderen met veel en 22 kinderen met weinig autismekenmerken. Er deden 39 jongens en 7 meisjes mee aan het onderzoek, met een gemiddelde leeftijd van 4.59 jaar. De variabelen zijn gemeten aan de hand van vragenlijsten over het kind die de ouders moesten invullen. Emotieregulatie is gemeten met de BRIEF-P, dagelijkse stress is gemeten aan de hand van de SSS en autismekenmerken met de SRS. Resultaten: Zoals verwacht hebben kinderen met veel autismekenmerken een slechtere emotieregulatie en ervaren zij meer dagelijkse stress dan kinderen met weinig autismekenmerken. Daarnaast blijkt, zoals verwacht, dat emotieregulatie en autismekenmerken beide voorspellers zijn voor dagelijkse stress (emotieregulatie: β = .36, p = .009 en autismekenmerken: β = .46, p = .001). Discussie: Het onderzoek geeft nieuwe wetenschappelijke inzichten. De resultaten laten zien dat slechtere emotieregulatie en meer autismekenmerken al op jonge leeftijd gepaard gaan met meer dagelijkse stress. In vervolgonderzoek kan gekeken worden of de relatie tussen emotieregulatie en dagelijkse stress anders is bij kinderen met autisme in vergelijking met kinderen zonder autisme.Show less
In dit onderzoek is gekeken naar het longitudinale verband tussen fysieke discipline door ouders en externaliserend probleemgedrag van jonge kinderen. Er werd verwacht dat fysieke discipline door...Show moreIn dit onderzoek is gekeken naar het longitudinale verband tussen fysieke discipline door ouders en externaliserend probleemgedrag van jonge kinderen. Er werd verwacht dat fysieke discipline door vaders en moeders een positieve voorspeller zou zijn van externaliserend probleemgedrag van kinderen een jaar later. Daarnaast werd verwacht dat externaliserend probleemgedrag van kinderen op ongeveer driejarige leeftijd een positieve voorspeller zou zijn van fysieke discipline door beide ouders een jaar later. Ook werd verwacht dat de relatie tussen fysieke discipline door de ouder en externaliserend probleemgedrag van het kind sterker zou zijn voor moeders dan voor vaders. Tenslotte werd verwacht dat het verband tussen fysieke discipline en externaliserend probleemgedrag sterker zou zijn voor ouders en kinderen van hetzelfde geslacht dan voor ouders en kinderen van verschillend geslacht. Voor dit onderzoek zijn data van de eerste twee onderzoeksjaren van het grootschalige onderzoeksproject 'Boys will be boys?' gebruikt. De steekproef bestond uit 74 gezinnen. Tijdens het eerste meetmoment waren de kinderen gemiddeld 3.0 jaar oud (SD = 0.3), tijdens het tweede meetmoment was de gemiddelde leeftijd van de kinderen 4.0 jaar (SD = 0.4). Fysieke discipline door de beide ouders werd geobserveerd tijdens een afblijftaak en externaliserend probleemgedrag van het kind is gemeten met behulp van de CBCL-vragenlijst. Fysieke discipline door zowel vaders als moeders bleek geen voorspeller te zijn van externaliserend probleemgedrag een jaar later. Ook bleek externaliserend probleemgedrag van het kind geen voorspeller te zijn van het gebruik van fysieke discipline door vaders en moeders een jaar later. Daarnaast werden geen significante verschillen gevonden tussen vaders en moeders en tussen jongens en meisjes wat betreft de correlaties tussen fysieke discipline door de ouder en externaliserend probleemgedrag van het kind. Meer onderzoek is nodig om een beter beeld te krijgen van het verband tussen fysieke discipline door ouders en externaliserend probleemgedrag van jonge kinderen.Show less
Uit eerder onderzoek is gebleken dat er een samenhangt bestaat tussen emotieregulatie en agressie. In dit onderzoek is gekeken naar de invloed van het geslacht van het kind en de emotieregulatie...Show moreUit eerder onderzoek is gebleken dat er een samenhangt bestaat tussen emotieregulatie en agressie. In dit onderzoek is gekeken naar de invloed van het geslacht van het kind en de emotieregulatie van de moeder op deze relatie. De steekproef bestond uit 178 jonge moeders tussen de 16 en 26 jaar oud (M= 22,24; SD= 2.33) en hun eerst geboren kind. Op de leeftijd van 6 maanden (M=5.99; SD= 0,47; range 5 – 8 maanden) is met behulp van de Cardiff Infant Contentiousness Scale (CICS) de mate van agressie bij de kinderen gemeten (Haye et al., 2010) en is gebruik gemaakt van de Still Face Procedure (SFP) voor het meten van de emotieregulatie van het kind. Voor het meten van de emotieregulatie van de moeder is gebruik gemaakt van de Difficulty in Emotion Regulation Scale (DERS). Er is een significant verband gevonden tussen de mate van agressie en de mate van Wurmen tijdens de SFP, kinderen die tijdens de SFP een hoge mate van Wurmen vertonen scoren ook hoger voor de mate van agressie(t(123) = 0.61, p =.040). Er zijn verder geen significante verbanden gevonden tussen de emotieregulatie en de mate van agressie van het kind. Er zijn geen interactie-effecten gevonden van geslacht of emotieregulatie van de moeder op dit verband gevonden. De voornaamste conclusie die getrokken kan worden is dat dit onderzoek de eerdere bevindingen gedeeltelijk ondersteunt en dat geslacht van het kind en de emotieregulatie van de moeder geen effect hebben op het verband tussen de mate van agressie en de emotieregulatie van het kind. Wanneer er in de praktijk gezocht wordt naar een aangrijppunt voor een hoge mate van agressie hoeft er dus niet rekening gehouden te worden met het geslacht van het kind of met de emotieregulatie van de moeder.Show less
Bij volwassenen is aangetoond dat slaap invloed heeft op stemming, cognitief functioneren. Executieve functies zijn belangrijke regulerende cognitieve functies die nodig zijn om zich te kunnen...Show moreBij volwassenen is aangetoond dat slaap invloed heeft op stemming, cognitief functioneren. Executieve functies zijn belangrijke regulerende cognitieve functies die nodig zijn om zich te kunnen aanpassen aan veranderende situaties. In dit onderzoek werd de relatie tussen slaap en executief functioneren bij kinderen tussen 2 en 5 jaar oud onderzocht. Om deze relatie te onderzoeken is een aselecte cohort studie uitgevoerd. In deze cohort studie werd de BEHAVIOR RATING INVENTORY OF EXECUTIVE FUNCTION – PRESCHOOL VERSION (BRIEF-P) afgenomen bij ouders om problemen met executief functioneren van kinderen te meten. Slaapgewoontes zijn gemeten met de vragenlijst SLAAPGEWOONTES VAN JONGE KINDEREN. Deze studie toont aan dat executief functioneren over het algemeen niet gerelateerd is aan totale slaapduur (p >0.22). Uit subgroep analyse bleek echter wel dat er een relatie is tussen executief functioneren en het aantal uren dat kinderen van 2 en 3 jaar 's nachts slapen (p <0.05). Deze associatie werd niet gereproduceerd bij kinderen tussen van 4 en 5 jaar oud (p >0.28). Hiermee hebben we aangetoond dat slaapduur gedurende de nacht van belang is voor de ontwikkeling van executieve functies. Ouders zouden geholpen kunnen worden door goede informatie voorziening omtrent gewenste slaap van kinderen zodat zij beter in kunnen spelen op de slaapbehoefte van het kind. De mogelijke executieve functie verbetering bij kinderen die hier uit voorkomt zal er voor zorgen dat kinderen zich gemakkelijker kunnen aanpassen aan veranderende omstandigheden waardoor ze zich beter kunnen ontwikkelen.Show less
Zowel het Executief Functioneren als temperament zijn onderliggend aan gedrag en heel brein bepaald. Het doel van deze studie is het verband tussen deze twee constructen te onderzoeken bij kinderen...Show moreZowel het Executief Functioneren als temperament zijn onderliggend aan gedrag en heel brein bepaald. Het doel van deze studie is het verband tussen deze twee constructen te onderzoeken bij kinderen van 2 tot en met 5 jaar. Voor jonge kinderen is dit verband nog niet eerder onderzocht. De vragenlijsten BRIEF-P, en ECBQ of CBQ zijn afgenomen bij 657 kinderen. Correlationeel onderzoek is uitgevoerd om het verband tussen de verschillende componenten van temperament (Effortful Control, Negatieve Emotionaliteit en Extraversie) en EF te onderzoeken. De resultaten hebben aangetoond dat EF redelijk samenhangt met temperament en dat deze samenhang vooral wordt veroorzaakt door de hoge correlatie met negatieve emotionaliteit. Dit onderzoek toont aan dat kinderen die problemen hebben met EF beschikken over minder goede zelfregulerende eigenschappen, meer negatieve emoties vertonen en gemiddeld extraverter zijn dan kinderen die geen problemen ondervinden op het gebied van EF. Voor jongens was het verband tussen EF en temperament op tweejarige leeftijd het sterkt, de sterkte nam af naarmate zij ouder werden. Voor de meisjes echter was deze relatie op vierjarige leeftijd het sterkst, bij hen was de sterkte van het verband niet stabiel voor leeftijd. Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een redelijk verband tussen EF en temperament en zowel sekse als leeftijd spelen daarbij een rol.Show less