Jongeren zijn een belangrijke doelgroep als het gaat om deelneming aan pro-klimaatgedrag. SES lijkt voorspellend voor pro-klimaat gedrag. Deze studie onderzoekt of self-efficacy deze relatie...Show moreJongeren zijn een belangrijke doelgroep als het gaat om deelneming aan pro-klimaatgedrag. SES lijkt voorspellend voor pro-klimaat gedrag. Deze studie onderzoekt of self-efficacy deze relatie wellicht kan verklaren als mediator. Een steekproef van 428 jongeren tussen de 16 en 24 jaar hebben een online zelf-rapportage vragenlijst ingevuld. Er is echter geen significante relatie gevonden tussen SES en pro-klimaat gedrag, ook niet als er werd gecorrigeerd voor self-efficacy. Daarnaast werd er ook geen significant mediatie-effect gevonden. Wel werd er een significant positief verband gevonden tussen self-efficacy en pro-klimaat gedrag. Dit toont aan dat self-efficacy een essentiële voorspeller is voor pro-klimaat gedrag, wat in overeenstemming is met de cognitieve theorie van stress. Dit zou interessante informatie voor de makers van klimaatcampagnes kunnen zijn. Naar aanleiding van dit onderzoek lijkt het voor hen nuttig te zijn om in hun campagnes meer in te spelen op het verhogen van de self-efficacy. Het uitblijven van andere verbanden kan wellicht verklaard worden door de bovengemiddelde waardes van SES en self-efficacy. In de discussie wordt gespeculeerd over mogelijke complexiteiten in de relatie tussen SES en pro-klimaat gedrag.Show less
Het is bekend dat het mede door de coronacrisis slecht is gesteld met het welzijn van jongeren. Om dit welzijn van jongeren in kaart te kunnen brengen, is het nuttig om inzicht te verkrijgen in de...Show moreHet is bekend dat het mede door de coronacrisis slecht is gesteld met het welzijn van jongeren. Om dit welzijn van jongeren in kaart te kunnen brengen, is het nuttig om inzicht te verkrijgen in de factoren die volgens jongeren bijdragen aan hun draagkracht en draaglast. Daarom is er behoefte aan het ontwikkelen van een balansmeter voor jongeren. Deze balansmeter kan bijdragen aan de vroegsignalering en mogelijke preventie van latere problematiek, om zo het welzijn van jongeren te kunnen verhogen. Dit onderzoek vormt de eerste stap in het proces richting het ontwikkelen van een balansmeter. De vraag die centraal staat in dit onderzoek is welke factoren Nederlandse jongeren van 13 tot en met 15 jaar ervaren als belangrijk voor het definiëren van hun draagkracht en draaglast. Om dit te meten is een online vragenlijst ontwikkeld waarin de domeinen mentaal welzijn, fysiek welzijn, sociale relaties, schoolbeleving, leefomgeving en vrijetijdsbesteding zijn uitgevraagd. Op basis van de resultaten blijken factoren met betrekking tot sociale relaties, met name in de thuissituatie, van belang te zijn voor draagkracht. Factoren met betrekking tot het mentaal welzijn worden als belangrijkst ervaren voor draaglast. Er wordt geadviseerd om aan de hand van voorgaande factoren in te zetten op preventie en vroegsignalering van problematiek onder jongeren. Ook kan aanvullend kwantitatief onderzoek uitgevoerd worden onder een andere representatieve steekproef om zo de resultaten beter te kunnen generaliseren. Daarnaast wordt geadviseerd om door middel van kwalitatief onderzoek het belang van de gevonden factoren uit te laten diepen door jongeren. Ten slotte is het interessant om de onderzochte leeftijdscategorie te vergelijken met de leeftijd van 16 tot en met 18 jaar wat betreft de ervaren draagkracht en draaglast. Daarmee kan onderzocht worden of het nuttig is om voor elke leeftijdscategorie apart een balansmeter te ontwikkelen.Show less
When the COVID-19 pandemic caused the United Kingdom to go into lockdown, restrictions such as social distancing resulted in adjustments to daily life. This impacted the mental health of...Show moreWhen the COVID-19 pandemic caused the United Kingdom to go into lockdown, restrictions such as social distancing resulted in adjustments to daily life. This impacted the mental health of adolescents. Especially adolescents with a history of childhood traumatic experiences, were found to be vulnerable to develop mental health problems. Mental health problems can worsen over time and affect the quality of life of adolescents. Therefore, it is important that anxiety is recognized and addressed as early as possible. Thus, it was expected that anxiety of adolescents with a history of childhood traumatic experiences would worsen throughout the pandemic. Adolescents with adverse childhood experiences were recruited for this study (N = 73, Mage = 22.4). Anxiety was measured during the first lockdown (April 2020), during the lifting of some restrictions (July 2020) and just before the second lockdown (October 2020). The Revised Children’s Manifest Anxiety Scale (RCMAS) was used for a total anxiety score and for the scores of three subtypes of anxiety: Social Anxiety, Physiological Anxiety and Worry. Data was analyzed with SPSS and four One-Way Repeated Measures ANOVAs were performed. The findings showed that Total Anxiety did not change significantly during the pandemic (F (2,130) = 0.257, p > .05). Neither did Physiological Anxiety (F (2, 130) = 0.040, p > .02), Worry (F (2,130) = 0.202, p > .02) and Social Anxiety (F (2, 130) = 0.103, p = > .02). The absence of significant results, can be due to post-traumatic growth of the adolescents. They might have developed coping mechanisms to deal with their childhood trauma and therefore are more able to deal with anxiety during the pandemic. Additionally, childhood trauma might lessen the impact of trauma during adolescence. Further research on long term effects of the pandemic on anxiety is needed.Show less
In dit kwantitatieve onderzoek wordt gekeken of er een verband is tussen de invoering van het leenstelsel en de groei van mentale problemen onder jongeren. De mentale gesteldheid van jongeren is in...Show moreIn dit kwantitatieve onderzoek wordt gekeken of er een verband is tussen de invoering van het leenstelsel en de groei van mentale problemen onder jongeren. De mentale gesteldheid van jongeren is in de afgelopen jaren flink achteruit gegaan en de invoering van het leenstelsel is hier een mogelijke oorzaak van. Daarom is de belangrijkste hoofdvraag van dit onderzoek: ‘In hoeverre heeft het beleid rondom het leenstelsel invloed op de mentale gesteldheid van studenten/jongeren?’ Het onderzoek maakt gebruik van kwantitatieve data die verzameld is uit het LISS data panel die betrekking heeft op studierichtingen, inkomen en mentale gezondheid. Aan de hand van regressie analyses wordt onderzocht of er treatment effecten aanwezig zijn die laten zien dat de invoering van het leenstelsel effect heeft op de mentale gesteldheid van jongeren. De treatmentgroep bestaat daarom uit jongeren. Daarnaast wordt er gekeken of specifieke studierichtingen de studiedruk verhogen en effect hebben op de mentale gezondheid. Uit de resultaten blijkt dat er geen significante treatment effecten zijn bij de gebruikte variabelen. Er zijn geen treatment effecten bij de afhankelijke variabelen Healtindicator en Depressed en ook niet bij de afhankelijke variabelen Schoolsatisfaction en Healthproblems. De significante effecten die wel zijn gevonden zijn bij specifieke studierichtingen en Schoolsatisfaction en Healthproblems. De conclusie aan de hand van de resultaten is, dat de invoering van het leenstelsel geen significant effect heeft gehad op de mentale gesteldheid van jongeren. De jongeren in de gebruikte steekproef hebben geen grotere of kleinere mentale problemen als gevolg van de invoering van het leenstelsel. Ditzelfde geldt voor de tevredenheid van de studierichting van jongeren. Dit heeft ook geen significant effect op de mentale problemen onder jongeren. Het blijft een feit dat de mentale gesteldheid van jongeren de laatste jaren achteruit is gegaan. Dat dit onderzoek laat zien dat de invoering van het leenstelsel geen effect heeft gehad op de groei van mentale problemen onder jongeren, betekent niet dat hier geen vervolgonderzoek naar moet worden gedaan. In dit onderzoek is gekozen om minder variabelen te gebruiken die betrekking hebben op de grootte van de studielening. In vervolgonderzoeken kan hier meer rekening mee worden gehouden. Daarnaast hebben specifieke studierichtingen wel effect op tevredenheid en mentale problemen. Dit zijn belangrijke aanknopingspunten voor vervolgonderzoeken.Show less
Binnen veel instellingen worden mensen met meerdere psychische stoornissen uitgesloten voor deelname aan behandeling wegens de complexiteit van hun problematiek. Om deze mensen toch een kans te...Show moreBinnen veel instellingen worden mensen met meerdere psychische stoornissen uitgesloten voor deelname aan behandeling wegens de complexiteit van hun problematiek. Om deze mensen toch een kans te bieden, wordt door GGZ Breburg een nieuw behandelprogramma opgezet. Het doel van dit onderzoek was het uitbrengen van een advies aan GGZ Breburg over werkzame en niet werkzame elementen in de huidige behandelingen van persoonlijkheidsstoornissen en gehechtheidstrauma. Er werden semigestructureerde diepte-interviews afgenomen bij vijf GGZ-therapeuten die ervaring hadden met de doelgroep. De interviews zijn getranscribeerd en gecodeerd met behulp van het programma Atlas.ti 22. Werkzame elementen waren volgens de therapeuten het maken van goed contact, de bereidheid van een cliënt om te werken aan zijn herstel (commitment ) en het opbouwen van vertrouwen. Volgens de therapeuten was een niet werkzaam element het geven van een te grote hoeveelheid psycho-educatie aan het begin van een behandeling. Een ander niet werkzaam element was als jongeren uit dezelfde behandelgroep op elkaar gingen steunen of als het vertrouwen beschadigd werd. Op basis hiervan werd aan GGZ Breburg geadviseerd extra aandacht te besteden aan het contact maken, commitment en het opbouwen van een vertrouwensrelatie. Daarnaast is geadviseerd om psycho-educatie in een beperkte mate aan te bieden aan het begin van een behandeling. Een beperking van het huidige onderzoek was de gelimiteerde steekproef. In vervolgonderzoek kan gekeken worden naar een onderzoek met een grotere steekproef dat zich richt op het doseren van psycho-educatie in de behandeling en het effect van MBT op cliënten die normaliter worden uitgesloten vanwege ASS-kenmerken.Show less
Abstract Introduction. The purpose of this paper is to find out what the influence of the corona pandemic is on the mental health of the youth in comparison with adults and if mindfulness helps....Show moreAbstract Introduction. The purpose of this paper is to find out what the influence of the corona pandemic is on the mental health of the youth in comparison with adults and if mindfulness helps. Methods. A questionnaire has been administered before the pandemic in 2018, during the pandemic in 2020 and 2021 and after the pandemic in 2022. The questionnaire, that contains the SF-36 and the FIT-18, has been administered to the youth and adolescents. The data has been used to perform ANOVA’s and regressions analyses to research the hypotheses. Results. The mental health of the youth was lower during than before the pandemic and was lower during the pandemic than in comparison with the adults. After the pandemic the youth recovered faster. The mental health was not lower for people with a low mindfulness in comparison with high mindfulness, also not for the youth. Mental health was not lower during the pandemic in comparison with after the pandemic, also not for people with low mindfulness. Discussion. The youth had it mentally heavier than adults during the pandemic but recovered faster. Mindfulness does not only work during stressful periods but always. Mindfulness works for everyone not only for the youth or adults.Show less
Dit onderzoek richt zich op de vraag: “Wat is het effect van COVID-19 en de maatregelen op de mentale gezondheid van jongvolwassenen van 15 tot 30 jaar in Nederland?’’ Het onderzoek gebruikt...Show moreDit onderzoek richt zich op de vraag: “Wat is het effect van COVID-19 en de maatregelen op de mentale gezondheid van jongvolwassenen van 15 tot 30 jaar in Nederland?’’ Het onderzoek gebruikt hiervoor LISS-Panel data van 2010 tot en met 2020. Met behulp van Stata wordt een Difference-in-Differences analyse uitgevoerd tussen de treatmentgroep (15 tot 30 jaar) en de controlegroep (30 tot 45 jaar) in twee tijdsperiodes (voor en na COVID-19). Het concept mentale gezondheid wordt gemeten door uiteenlopende factoren die gezamenlijk iets kunnen zeggen over de mentale gezondheid: de ervaring van eigen gezondheid, vijf vragen over de stemming, sociale factoren, medicatiegebruik of psychische hulp. De resultaten laten zien dat COVID-19 de mentale gezondheid van de treatmentgroep op sommige onderdelen significant (p=<0,05) beïnvloedt. Er is een significant effect van COVID-19 op de mate waarin jongvolwassenen zich vaker in de put en neerslachtig en somber voelden wanneer er gecontroleerd wordt voor de volgende controlevariabelen: samenwonen met een partner, het zijn van een vrouw, het zijn van een student of scholier en ten slotte de afwezigheid van langdurige ziekten of aandoeningen. Zowel voor als na controle met controlevariabelen zijn jongvolwassenen minder gelukkig door COVID-19. De significante variabelen zijn in staat om de variatie binnen de uitkomsten te verklaren voor 5,2% voor beide variabelen in de put, somber en neerslachtig voelen, 0,36% voor geluk in het model zonder controlevariabelen en 4,8% voor geluk in het model met controlevariabelen. Op basis van bovenstaande resultaten kan de nulhypothese verworpen worden en de alternatieve hypothese worden aangenomen: COVID-19 leidt in enkele gevallen tot een significant lager welbevinden van de jongeren en jongvolwassen. Het zijn van vrouw, student, de aanwezigheid van ziekte en aandoeningen en de afwezigheid van een partner zijn hierbij significante risicofactoren. Enkel bij het ervaren van geluk is het geslacht geen significante bijdrage. Aanbevelingen zijn om sportmogelijkheden te openen, open te houden tijdens een eventuele toekomstige lockdown en sportmogelijkheden uit te breiden tot een oudere leeftijdsgroep. Daarnaast is het advies om scholen, MBO’s, hogescholen en universiteiten te openen en ook tijdens een eventuele toekomstige lockdown open te houden. Ten slotte is de aanbeveling om op te schalen binnen de geestelijke gezondheidszorg om aan de groeiende vraag te voldoen. Vervolgonderzoek moet meer data verzamelen over de COVID19 periode en vaker vergelijkingen maken over tijd, zoals met Difference-in-Differences onderzoeken. Ten slotte is het vereist om de jongeren en jongvolwassenen beter te betrekken bij verder onderzoek en beleid.Show less
This thesis focuses on the analysis of a conversation between 3 students based in Rotterdam (including the author). It aims to describe the use of 'Straattaal' by these individuals and includes...Show moreThis thesis focuses on the analysis of a conversation between 3 students based in Rotterdam (including the author). It aims to describe the use of 'Straattaal' by these individuals and includes meta-commentary from the students who were part of this conversation.Show less
Door het gebruik van nieuwe media in de journalistiek, zoals Snapchat, rijst de vraag wat dit doet met de journalistieke content. Snapchat heeft zeer specifieke eigenschappen: content moet live...Show moreDoor het gebruik van nieuwe media in de journalistiek, zoals Snapchat, rijst de vraag wat dit doet met de journalistieke content. Snapchat heeft zeer specifieke eigenschappen: content moet live zijn, content verdwijnt weer (Bayer et al, 2015) en er zijn allerlei bewerkingstools aanwezig (Piwerk en Joinson, 2016). Snapchat is erg populair onder jongeren en het is daarom niet gek dat een nieuwsorganisatie als de NOS Snapchat gebruikt om die doelgroep te bereiken. In eerdere onderzoeken naar blogs (Singer, 2005) en Twitter (Lasorsa et al, 2012) werd onderzocht in hoeverre een nieuw medium de journalistieke normen van onpartijdigheid, transparantie en gatekeeping schaadt. Uit deze onderzoeken bleek dat journalisten grofweg dezelfde journalistieke normen en werkwijze handhaafden op blogs als binnen traditionele journalistiek, maar dat dit op Twitter veranderde. Journalisten gebruikten enerzijds hun traditionele normen binnen Twitter, maar pasten zich ook aan Twitter aan. In dit onderzoek zijn 186 snaps van NOS Snaplines geanalyseerd aan de hand van de drie begrippen: onpartijdigheid, transparantie en gatekeeping. Uit de resultaten blijkt NOS Snaplines relatief onpartijdig wanneer het gaat om tekst. Wanneer er naar bewerkingstools zoals emoji’s en stickers wordt gekeken, blijkt dat deze bewerkingen de snaps wel partijdig maken. Deze bewerkingstools kunnen namelijk ook emoties of meningen verkondigen. Eerder onderzoek stelt dat journalisten een manier zoeken om emoties uit te besteden. Dit kan een journalist doen door niet zijn eigen emoties op te schrijven, maar de emoties van een ander (Wahl-Jorgensen). Er zou in het geval van NOS Snaplines gesteld kunnen worden dat emoties worden uitbesteed aan eigenschappen van een medium, door bijvoorbeeld emoji’s binnen Snapchat in te zetten. NOS Snaplines blijkt uit de analyse over een lage mate van transparantie te beschikken, terwijl social media normaliter transparanter zijn dan traditionele media (Singer, 2005; Lasorsa et al, 2012). Hyperlinking maakt social media transparant, maar Snapchat heeft deze mogelijkheid niet. Toch zijn er andere manieren om transparant te zijn. Zo is Snapchat een medium waar juist alledaagse content, materiaal van achter de schermen en content vanaf locatie kan worden geplaatst, wat transparant kan worden bevonden maar weinig gebeurt in NOS Snaplines. Uit de analyse naar het derde begrip, gatekeeping, blijkt dat de rol van gatekeeper sterk wordt bewaakt binnen NOS Snaplines. Het podium wordt niet snel gedeeld. De begrippen onpartijdigheid, transparantie en gatekeeping lijken nog gehandhaafd te worden binnen Snapchat, in die zin kan gesteld worden dat de journalisten Snapchat ‘normalizen’. Ze zorgen dat hun eigen normen en waarden gebruikt kunnen worden in het nieuwe medium. Gesteld kan worden dat NOS Snaplines nog lijkt op een traditioneel achtuurjournaal, uit de analyse is gebleken dat zelfs de opbouw hetzelfde is. Maar aan de andere 3 kant gebruiken de Snaplines-redacteuren emoji’s en stickers die het nieuws partijdig maken. In eerder onderzoek naar Twitter viel op dat er minder waarde werd gehecht aan het concept van onpartijdigheid (Lasorsa et al 2012), wat ook het geval blijkt te zijn in NOS Snaplines. Dit duidt op het idee dat binnen sociale-mediajournalistiek voornamelijk de journalistieke norm van onpartijdigheid aan het veranderen is. Hoewel in de literatuur het dominante paradigma is dat subjectiviteit en emoties in nieuws beperkt moeten worden, zijn er ook tegengeluiden waarbij onderzoekers een positievere houding hebben tegenover emotionele (meer partijdige) journalistiek (Pantti, 2010; Wahl-Jorgensen, 2013; Opgenhaffen en Welbers, 2017). Want opiniërend, persoonlijk en subjectief nieuws kan een voordeel hebben op feitelijk nieuws omdat consumenten, zeker op social media, worden overspoeld met feitelijk nieuws. Een interpretatie kan dan een extra laag geven aan het objectieve nieuws (Marchi, 2012). Daarnaast blijkt uit de analyse dat de nieuwsonderwerpen die worden besproken vooral bestaan uit non-public affairs, oftewel nieuws dat aantrekkelijk is voor jongeren, maar waarvan journalisten normaliter denken dat het minder nieuwswaarde heeft (Boczkowski & Mitchelstein, 2010). Hoewel NOS Snaplines-redacteuren aan de ene kant hun journalistieke normen gebruiken binnen Snapchat, passen ze ook hun werkwijze aan Snapchat aan. Hieruit kan geconcludeerd worden dat redacteuren van NOS Snaplines op een andere manier journalistiek bedrijven en dat de journalistiek wel degelijk verandert door een nieuw medium als Snapchat.Show less
Zelfdoding onder jongeren tussen de 15 en 29 jaar in Japan is een sociaal probleem dat recentelijk meer aandacht krijgt van nationale en internationale instanties. Om effectieve...Show moreZelfdoding onder jongeren tussen de 15 en 29 jaar in Japan is een sociaal probleem dat recentelijk meer aandacht krijgt van nationale en internationale instanties. Om effectieve zelfdodingspreventiemaatregelen te kunnen creëren is het van belang dat deze aansluiten bij de risicofactoren die de persoon aanzet tot zelfdoding. In deze scriptie is de relatie tussen de risicofactoren voor zelfdoding onder jongeren in deze leeftijdsgroep en de door de overheid bedachte preventiemaatregelen onderzocht. Eerst is de stand van zaken omtrent zelfdoding onder deze groep omschreven. Daarna zijn de verschillende risicofactoren uitgelicht. Vervolgens zijn deze vergeleken met een uiteenzetting van de preventiemaatregelen. Ten slotte is er antwoord gegeven op de onderzoeksvraag en zijn aanbevelingen gedaan voor volgend onderzoek. Uit het onderzoek is gebleken dat voor deze groep meerdere risicofactoren van toepassing zijn en dat het merendeel behandeld word door de overheid. Hierbij is echter gebleken dat meerdere factoren die ontbreken, namelijk academische druk, zelfmutilatie, soa’s, drugsgebruik en informatie via kranten niet behandeld zijn in de preventiemaatregelen.Show less
Dit onderzoek meet met behulp van zelfrapportage of er een relatie is tussen cognitieve- en emotieregulatiemechanismen, leeftijd en alcoholgebruik. De onderzoeksgroep bestond uit 808 participanten...Show moreDit onderzoek meet met behulp van zelfrapportage of er een relatie is tussen cognitieve- en emotieregulatiemechanismen, leeftijd en alcoholgebruik. De onderzoeksgroep bestond uit 808 participanten van 13-30 jaar oud. Leeftijd werd verdeeld in twee groepen: jongeren (tot en met 20 jaar) en jongvolwassenen (vanaf 21 jaar). Alcoholgebruik werd verdeeld in drie groepen: niet-drinkers (drinkt momenteel geen alcohol), recreatieve drinkers (drinkt momenteel alcohol maar niet minstens één keer per week 6 of meer eenheden op een dag) en zware drinkers (drinkt momenteel minstens één keer per week zes of meer eenheden alcohol op een dag). Zware drinkers bleken significant meer problemen te hebben met executief functioneren dan recreatieve- en niet-drinkers. Jongeren hebben significant meer problemen met executief functioneren dan jongvolwassenen. Jongeren hebben tevens significant meer problemen met emotieregulatie dan jongvolwassenen. Er bleken geen significante interacties tussen leeftijd en alcoholgebruik in de voorspelling van problemen met executief functioneren en problemen met emotieregulatie. Deze resultaten geven meer inzicht in factoren die betrokken zijn bij alcoholgebruik. Toekomstig onderzoek zou naast vragenlijsten gebruik moeten maken van objectieve metingen van cognitieve- en emotieregulatiemechanismen en zou longitudinaal moeten zijn om causale uitspraken te kunnen doen.Show less
Gemiddeld drinkt een Nederlander 1.3 glas alcohol per persoon per dag. In dit onderzoek wordt gekeken naar de vraag of er een verband is tussen problemen op het gebied van het executief...Show moreGemiddeld drinkt een Nederlander 1.3 glas alcohol per persoon per dag. In dit onderzoek wordt gekeken naar de vraag of er een verband is tussen problemen op het gebied van het executief functioneren en de mate van alcoholgebruik bij jongeren en jongvolwassenen. De onderzoeksgroep bestond uit 963 participanten in de leeftijdscategorie van 12 tot en met 30 jaar. Aan de hand van de middelenlijst is gekeken naar het alcoholgebruik. Er zijn twee groepen alcoholgebruikers gemaakt, namelijk: minder dan gemiddeld alcoholgebruik en meer dan gemiddeld alcoholgebruik. Daarnaast is aan de hand van de Behavior Rating Inventory of Executive Function- Adult (BRIEF-A) vragenlijst gekeken naar het executief functioneren. De BRIEF-A vragenlijst bestaat uit verschillende schalen, namelijk: inhibitie, flexibiliteit, emotieregulatie, zelfevaluatie, initiatief nemen, werkgeheugen, taakevaluatie, ordelijkheid en plannen en organiseren. Door middel van een multivariate variantie analyse (MANOVA), met de alcoholgroepen als onafhankelijke variabele en de verschillende BRIEF-A schalen als afhankelijke variabele, is gekeken naar het verband tussen de mate van alcoholgebruik en de problemen op het gebied van het executief functioneren. Hieruit is gebleken, dat jongeren en jongvolwassenen die gemiddeld meer drinken, gemiddeld meer problemen ervaren met het executief functioneren. Daarnaast is gebleken, dat wanneer specifiek gekeken wordt naar de probleemcomponenten van het executief functioneren, jongeren en jongvolwassenen die meer dan gemiddeld alcohol drinken, gemiddeld meer problemen ervaren met inhibitie, initiatief nemen, ordelijkheid en plannen en organiseren. In het huidige onderzoek is geen significant verband gevonden voor de probleemcomponenten flexibiliteit, emotieregulatie, zelfevaluatie, werkgeheugen en taakevaluatie in relatie tot alcoholgebruik. Aanbevelingen voor vervolgonderzoek zijn om meer onderzoek te doen specifiek naar de probleemcomponenten van het executief functioneren in relatie tot alcoholgebruik en onderzoek te doen naar de invloed van ouderfactoren hierop.Show less
Er zijn veel factoren die samenhangen met het gebruik van drugs. In dit onderzoek staat de volgende hoofdvraag centraal: wat is de invloed van sociale steun en life events op het alcohol- en...Show moreEr zijn veel factoren die samenhangen met het gebruik van drugs. In dit onderzoek staat de volgende hoofdvraag centraal: wat is de invloed van sociale steun en life events op het alcohol- en cannabisgebruik bij jongeren en jongvolwassenen in de leeftijd van veertien tot en met dertig jaar en welke rol spelen executieve functies hierbij? Er werd verondersteld dat betere executieve functies zouden samenhangen met minder middelengebruik. Daarnaast werd verwacht dat hoe meer sociale steun een individu van familie ervaart, hoe minder er gebruik wordt gemaakt van middelen. En er werd verwacht dat naarmate iemand meer life events had meegemaakt, er meer middelengebruik zou plaatsvinden. De onderzoeksgroep bestond uit 1049 respondenten met een gemiddelde leeftijd van 21,38 jaar (SD = 3,55) die een vragenlijstenpakket hebben ingevuld. Voor het meten van life events is de List of Threatening Experiences – Questionnaire (LTE-Q) gebruikt, voor de executieve functies de Behavior Rating Inventory of Executive Function (BRIEF-A) en voor sociale steun van familie de Multidimensional Scale of Perceived Social Support (MSPSS). Voor het meten van het alcohol en cannabisgebruik is de Middelenlijst gebruikt. Uit de resultaten bleek dat naarmate er minder goede emotieregulatie bestond er meer alcohol werd gebruikt en dat de executieve functies inhibitie, initiatief nemen en werkgeheugen positief samenhangen met cannabisgebruik. Sociale steun van familie hing niet samen met alcohol- en cannabisgebruik in dit onderzoek. Tot slot was er een positieve samenhang tussen life events en cannabisgebruik. Bij een stapsgewijze multipele regressie met deze variabelen kwam naar voren dat, tegen de verwachting in, inhibitie en ordelijkheid een positieve invloed hebben op alcoholgebruik en emotieregulatie conform de verwachting een negatieve invloed heeft. Bij cannabisgebruik zijn life events, conform de verwachting, wel van invloed.Show less
In dit onderzoek is de relatie tussen acculturatiediscrepanties en het welbevinden onderzocht bij Surinaamse en Marokkaanse jongeren van 13 tot 20 jaar, waarbij etniciteit meegenomen is als...Show moreIn dit onderzoek is de relatie tussen acculturatiediscrepanties en het welbevinden onderzocht bij Surinaamse en Marokkaanse jongeren van 13 tot 20 jaar, waarbij etniciteit meegenomen is als mogelijke moderator. Er hebben 82 jongeren meegedaan aan het onderzoek met een gemiddelde leeftijd van 15 jaar, waarvan 50 met een Marokkaanse achtergrond en 32 met een Surinaamse achtergrond met een gelijke verdeling van geslacht (51% jongens en 50% meisjes). Er is een vragenlijst afgenomen bij deze jongeren over hun eigen acculturatiestrategie en de strategie die ze denken dat de Nederlandse bevolking van hen verwacht en over hun welbevinden. Er is geen samenhang gevonden tussen acculturatiediscrepantie en welbevinden en etniciteit speelt geen modererende rol. Er is geen verschil gevonden tussen Marokkaanse en Surinaamse jongeren in de relatie tussen acculturatiediscrepanties en welbevinden. Er is wel gevonden dat Surinaamse jongeren meer assimileren dan Marokkaanse jongeren en dat alleen de Marokkaanse jongeren een integratiediscrepantie ervaren.Show less
Over de manier waarop kunsteducatie in musea vorm moet krijgen, bestaan verschillende theorieën. In deze scriptie wordt kunsteducatie voor jongeren onder de loep genomen in de context van een...Show moreOver de manier waarop kunsteducatie in musea vorm moet krijgen, bestaan verschillende theorieën. In deze scriptie wordt kunsteducatie voor jongeren onder de loep genomen in de context van een modern en hedendaags kunstmuseum.Show less
Deze scriptie gaat over urbanisatie en veiligheid en de ‘barrio’ problematiek in Caracas, de hoofdstad van Venezuela, en de rol van de jongeren. De barrios van Caracas maken een groot deel uit van...Show moreDeze scriptie gaat over urbanisatie en veiligheid en de ‘barrio’ problematiek in Caracas, de hoofdstad van Venezuela, en de rol van de jongeren. De barrios van Caracas maken een groot deel uit van de stad en zijn in grote mate de plekken waar de onveiligheid van de stad zichtbaar wordt. In deze scriptie komen de volgende onderwerpen over de barrios aan bod: het ontstaan, de bevolking, de veiligheidssituatie en het toekomstperspectief. De periode die relevant is voor dit onderzoek loopt van de jaren ’50 tot 2012, voordat de ex-president Hugo Chávez kwam te overlijden. Onderwerpen die ter sprake komen zijn onder andere urbanisatie (verstedelijking), sloppenwijken (de barrios) en veiligheid en onderwerpen die daarmee in verband staan, zoals geweld en criminaliteit. Daarnaast wordt er een beschrijving gegeven van de ontwikkeling van de barrios in Caracas, waarbij aandacht is voor de sociale urbane geschiedenis en de huidige situatie van de stad. Tenslotte wordt het veiligheidsbeleid van Caracas besproken en de aanpak van het geweld en de jongeren die leven in de barrios van Caracas.Show less
Naar aanleiding van het social defeat model wordt onderzocht of de oververtegenwoordiging van allochtone jongeren in de Nederlandse criminaliteitscijfers verklaard kan worden door de relatie tussen...Show moreNaar aanleiding van het social defeat model wordt onderzocht of de oververtegenwoordiging van allochtone jongeren in de Nederlandse criminaliteitscijfers verklaard kan worden door de relatie tussen het ervaren van emotionele en gedragsproblemen en de kans op crimineel gedrag. De sample bestond uit 193 mannelijke vmbo- en mbo-leerlingen tussen de 12 en 18 jaar van Antilliaanse, Marokkaanse en Nederlandse afkomst. Een ANOVA wees uit dat Antilliaanse jongeren meer gedragsproblemen rapporteren dan Marokkaanse en Nederlandse jongeren. Een logistische regressie liet zien dat er geen significant verschillende relatie bestaat tussen emotionele en gedragsproblemen en de kans op crimineel gedrag voor Antilliaanse, Marokkaanse en Nederlandse jongeren. Verder onderzoek is nodig om meer inzicht te krijgen in deze relatie.Show less