Op vraag van de opdrachtgevers Partou en De Pot Op zindelijkheidstraining is er een adviesrapport geschreven om te onderzoeken wat volgens de literatuur werkzame elementen zijn van een intensieve...Show moreOp vraag van de opdrachtgevers Partou en De Pot Op zindelijkheidstraining is er een adviesrapport geschreven om te onderzoeken wat volgens de literatuur werkzame elementen zijn van een intensieve zindelijkheidstraining. Ook wilden zij graag weten wat volgens pedagogisch medewerkers de mogelijke voordelen, nadelen en risico’s zijn van een intensieve zindelijkheidstraining door professionals. Daarnaast wilden zij graag een advies voor aanpassingen van het door de organisatie beoogde programma. Het beoogde programma is een intensieve zindelijkheidstraining op de kinderopvang zoals beschreven wordt door Van Aggelpoel et al. (2020). Om dit te beantwoorden werden er twee hoofdvragen beantwoord. De eerste hoofdvraag was ‘Wat komt naar voren uit literatuuronderzoek over de werkzame elementen van een intensieve zindelijkheidstraining op de kinderopvang?’. Deze vraag werd beantwoord door middel van een literatuuronderzoek, waarbij er gezocht werd naar wetenschappelijke artikelen over werkzame elementen. De tweede hoofdvraag was ‘Hoe kijken pedagogisch medewerkers naar het geven van een intensieve zindelijkheidstraining op de kinderopvang?’. Om deze vraag te beantwoorden, is een empirisch onderzoek gedaan door middel van interviews met twaalf pedagogisch medewerkers van Partou. Uit het literatuuronderzoek zijn vier werkzame elementen naar voren gekomen. Ten eerste blijkt een positieve benadering te werken. Ook het gebruik van een plaswekker blijkt effectief te zijn. Daarnaast is een goede samenwerking tussen ouder en kinderopvang een werkzaam element. Als laatste is het kijken naar gereedheidsignalen van het kind effectief. Uit het empirisch onderzoek is naar voren gekomen dat de pedagogisch medewerkers meer nadelen dan voordelen zien aan het geven van een intensieve zindelijkheidstraining. De nadelen die voornamelijk naar voren kwamen, zijn het kind ieder halfuur op het potje zetten en de grootte van de kinderopvanggroep. De voordelen die benoemd werden, waren vooral elementen die de pedagogisch medewerkers al toepassen bij de zindelijkheidstraining die ze nu geven. Ook kwam naar voren dat de pedagogisch medewerkers de samenwerking met ouders belangrijk vinden. Het advies is daarom om niet veel aan te passen aan de werkwijze die de pedagogisch medewerkers nu hanteren op de kinderopvang. De voordelen van de intensieve zindelijkheidstraining komen overeen met de huidige werkwijze.Show less
Samenvatting Dit adviesrapport is geschreven in opdracht van KindeRdam. Naar aanleiding van het toegenomen aantal aanmeldingen voor de Plusopvang in de afgelopen twee jaar, is de vraag ontstaan hoe...Show moreSamenvatting Dit adviesrapport is geschreven in opdracht van KindeRdam. Naar aanleiding van het toegenomen aantal aanmeldingen voor de Plusopvang in de afgelopen twee jaar, is de vraag ontstaan hoe het komt dat steeds meer kinderen binnen de organisatie opvallend gedrag vertonen. Opvallend gedrag wordt in dit onderzoek verdeeld in drie domeinen: externaliserend probleemgedrag, internaliserend probleemgedrag en ontwikkelingsproblemen. De eerste hoofdvraag van dit onderzoek luidde als volgt: ‘Wat zijn volgens literatuur de factoren die samenhangen met een eventuele verandering in het gedrag van 0- tot 4-jarigen binnen de reguliere opvang?’. Het blijkt dat de factoren fysieke inrichting, kwantiteit en startleeftijd opvang, stabiliteit, structuur en dagindeling, imitatie van leeftijdsgenoten, thuissituatie, mate van individuele aandacht en de coronacrisis samenhangen met een verandering in het opvallend gedrag. Een wijziging in deze factoren zou kunnen resulteren in een verandering in de frequentie van opvallend gedrag. De tweede hoofdvraag luidde als volgt: ‘In hoeverre is er volgens pedagogisch medewerkers in de afgelopen twee jaar een verandering te zien in het opvallend gedrag van 0- tot 4-jarigen binnen de reguliere opvang en wat zijn volgens deze medewerkers de mogelijke oorzaken hiervan?’. Om deze vraag te beantwoorden is kwantitatief onderzoek verricht, waarbij enquêtes werden afgenomen bij pedagogisch medewerkers (N = 24) van KindeRdam. Uit de resultaten blijkt dat er volgens pedagogisch medewerkers een lichte toename is in alle drie de domeinen van opvallend gedrag. Mogelijke oorzaken volgens pedagogisch medewerkers zijn verandering in de thuissituatie, ouderbetrokkenheid, afname van stabiele gezichten, afname van individuele aandacht en de coronacrisis. Naar aanleiding van deze onderzoeksresultaten is een concreet advies aan KindeRdam dat zij zich in moeten zetten voor meer individuele aandacht en ouderbetrokkenheid op de reguliere groepen. Ook wordt geadviseerd om objectief onderzoek uit te voeren zodat onderbelichte gedragingen uit het huidige onderzoek mogelijk zichtbaar worden. Daarnaast kan in dit onderzoek alleen gesproken worden over een samenhang tussen opvallend gedrag en verschillende factoren die hier een rol in kunnen spelen. Om ervoor te zorgen dat kinderen zich optimaal kunnen ontwikkelen en om overbodige aanmeldingen voor de Plusopvang te voorkomen, is bewustwording van de factoren die een rol spelen, de eerste stap richting verandering!Show less
Veel pedagogisch medewerkers op de kinderopvang ervaren een hoge werkdruk. De pedagogisch medewerkers bij SkippyPepijn voelen deze hoge werkdruk ook, mede doordat veel kinderen zelfstandig spelen...Show moreVeel pedagogisch medewerkers op de kinderopvang ervaren een hoge werkdruk. De pedagogisch medewerkers bij SkippyPepijn voelen deze hoge werkdruk ook, mede doordat veel kinderen zelfstandig spelen lastig vinden waardoor de pedagogisch medewerkers (veel) tijd kwijt zijn aan het begeleiden van het spel van de kinderen (Riksen-Walraven, 2000). Verondersteld wordt dat de werkdruk van de pedagogisch in enige mate af zal nemen als kinderen zelfstandig kunnen spelen, omdat kinderen dan niet langer de hulp van de pedagogisch medewerkers nodig hebben om bezig te blijven. Zelfstandig spelen kan bevorderd worden met behulp van handvatten die in de literatuur beschreven staan om zo SkippyPepijn advies te geven over de mate waarin pedagogisch medewerkers gebruikmaken van handvatten om zelfstandig spel van kinderen te bevorderen. Het advies zal zich met name richten op aspecten waar ruimte voor verbetering mogelijk is. Hiervoor is de volgende onderzoeksvraag opgesteld: “In welke mate worden de (evidence-based) handvatten die uit de literatuur volgen toegepast door de pedagogisch medewerkers van SkippyPepijn met als doel het zelfstandig spelen van kinderen tussen de 0 en 4 jaar te bevorderen?” Uit het literatuuronderzoek naar (evidence-based) handvatten om het zelfstandig spel te stimuleren zijn drie handvatten gevormd: “Veiligheid en Omgeving” (waarbij de nadruk ligt op hoe een veilige ruimte met gepast speelgoed het zelfstandig spelen kan bevorderen), “Mate van Spelparticipatie door Pedagogisch Medewerkers” (waarbij de nadruk ligt op hoe medewerkers hun eigen gedrag tijdens speelmomenten kunnen aanpassen op de behoeften van de kinderen) en “Kwalitatief Spel” (waarbij de nadruk ligt op ontwikkelingsbevorderende spelactiviteiten). Bij het beantwoorden van de onderzoeksvraag is geanalyseerd in hoeverre pedagogisch medewerkers moeite ervaren met het aanleren van zelfstandig spelen. Verder zijn verschillen in ervaringen van het aanleren van zelfstandig spelen voor en na de coronaperiode onderzocht. Het is namelijk mogelijk dat de coronaperiode invloed heeft gehad op de mate waarin kinderen zelfstandig kunnen spelen, omdat kinderen in de coronaperiode een lange tijd thuis verbleven vanwege gesloten kinderopvangcentra. Daarnaast waren ouders vaker thuis. Bovendien is getoetst of het gebruiken van de handvatten om zelfstandig spel te bevorderen samenhangt met de hoeveelheid werkervaring van de pedagogisch medewerkers. De onderzoeksvraag en deelvragen zijn beantwoord door middel van een literatuuronderzoek en een vragenlijst, ingevuld door pedagogisch medewerkers van SkippyPepijn. Uit de vragenlijst is gebleken dat pedagogisch medewerkers vinden vanuit SkippyPepijn onvoldoende duidelijke richtlijnen te krijgen rondom het aanleren van zelfstandig spelen. De pedagogisch medewerkers geven wisselende antwoorden als het gaat om het ervaren van verschillen tussen het zelfstandig leren spelen voor en na de coronaperiode. Uit de antwoorden op de vragenlijst volgt bovendien dat de pedagogisch medewerkers van SkippyPepijn het minst gebruik maken van handvatten gericht op “Spelparticipatie”, iets meer gebruik maken van handvatten omtrent “Veiligheid en Omgeving” en het meest gebruik maken van “Kwalitatief Spel” om zelfstandig spelen te bevorderen. Er werd geen verschil gevonden voor het toepassen van de handvatten om zelfstandig spel te bevorderen tussen medewerkers met weinig en medewerkers met veel werkervaring. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt SkippyPepijn aanbevolen om meer aandacht te besteden aan gepaste participatie tijdens het spel om zelfstandig spelen van kinderen te bevorderen, zoals het spel aanpassen aan de ontwikkelingsbehoefte van een kind, het kind initiatief laten nemen en het speldoel achterhalen en eventueel uitbreiden. De pedagogisch medewerkers passen reeds handvatten toe omtrent het bieden van een veilige ruimte met gepast speelgoed voor de kinderen om het zelfstandig spelen te bevorderen. Op dit gebied valt echter nog enige verbetering te boeken. Met de verbetering van dit construct is de verwachting dat zelfstandig leren spelen bij SkippyPepijn optimaal kan worden bevorderd.Show less
In dit onderzoek voerden vier studenten van de Universiteit Leiden in opdracht van Kibeo Kinderopvang onderzoek uit naar genderneutrale opvoeding op het kinderdagverblijf. De onderzoeksvraag luidde...Show moreIn dit onderzoek voerden vier studenten van de Universiteit Leiden in opdracht van Kibeo Kinderopvang onderzoek uit naar genderneutrale opvoeding op het kinderdagverblijf. De onderzoeksvraag luidde als volgt: “Wat hebben pedagogisch medewerkers werkzaam op het kinderdagverblijf van Kibeo nodig om genderneutraal op te voeden?”. Om hierop een antwoord te kunnen formuleren, is deze vraag opgedeeld in de domeinen voorwaarden en vaardigheden. Er is kwalitatief onderzoek uitgevoerd wat bestond uit literatuuronderzoek en twee focusgroepen. De focusgroepen zijn online uitgevoerd en hadden een duur van ongeveer anderhalf uur. In de eerste focusgroep waren vier deelnemers aanwezig en in de tweede focusgroep twee deelnemers. De transcripten zijn geanonimiseerd en vervolgens gecodeerd middels een thematische analyse. Uit het literatuuronderzoek kwamen een aantal voorwaarden naar voren voor het implementeren van genderneutrale opvoeding binnen het kinderdagverblijf. Deze voorwaarden omvatten kennis van pedagogisch medewerkers over genderneutrale opvoeding, ondersteuning vanuit de organisatie, ouderbetrokkenheid bij het thema genderneutrale opvoeding op het kinderdagverblijf en de beschikbaarheid van geschikte materialen zoals boekjes en speelgoed. Uit de focusgroepen volgde dat pedagogisch medewerkers de voorwaarden kennis over het onderwerp, de beleving van belang, ouderbetrokkenheid en materialen belangrijk vinden bij het faciliteren van genderneutrale opvoeding op het kinderdagverblijf. In het literatuuronderzoek kwam naar voren dat bepaalde vaardigheden van pedagogisch medewerkers bevorderend kunnen zijn voor genderneutraal opvoeden. Hieronder valt kritisch denken, waarbij pedagogisch medewerkers de heersende genderstereotypen bevragen. Daarnaast is de vaardigheid om een veilige en inclusieve omgeving te creëren voor de kinderen van belang. Daarbij zorgt het bezit van interactievaardigheden, communicatievaardigheden en adequaat taalgebruik ervoor dat deze omgeving ook op verbaal vlak gerealiseerd kan worden. Uit de focusgroepen bleek dat pedagogisch medewerkers de vaardigheden taalgebruik, het hebben van een open houding en het inzetten van pedagogische vaardigheden als essentieel beschouwen bij de implementatie van genderneutrale opvoeding. Op basis van de resultaten zijn verschillende adviezen geformuleerd aan Kibeo Kinderopvang op gebied van kennis, draagvlak creëren en pedagogische vaardigheden. Ten eerste is het belangrijk dat pedagogisch medewerkers beschikken over genoeg kennis over genderontwikkeling en over de definitie van genderneutrale opvoeding. Dit kan de juiste implementatie van de genderneutrale opvoeding bevorderen. Ten tweede is het van belang om draagvlak te creëren onder pedagogisch medewerkers. Weerstand kan worden weggenomen door het onderwerp op een positieve manier te bespreken en te benaderen tijdens overleg met collega’s of met de leidinggevende. Daarnaast werd geadviseerd dat Kibeo het thema genderneutraal opvoeden op de kinderdagverblijven meer zou kunnen laten leven door een meer inclusieve omgeving te creëren. Verder werd geadviseerd om het kritisch denkvermogen van pedagogisch medewerkers te bevorderen door mensen bewust te maken van hun eigen vooroordelen en bestaande stereotypen zodat zij hier minder snel in meegaan. Ouderbetrokkenheid kan worden gestimuleerd door ouders te informeren en voor te lichten over onder andere de definities die Kibeo hanteert over genderneutrale opvoeding. Ten derde werd geadviseerd om de pedagogische vaardigheden op het gebied van genderneutraal opvoeden van de pedagogisch medewerkers te versterken. Dit kan gerealiseerd worden door trainingen gericht op het minimaliseren van genderstereotiepe uitspraken en het omgaan met negatieve reacties van ouders. Ons onderzoek kent een aantal sterke en zwakke punten. Een sterk punt is de waarborging van de trustworthiness, door het inzetten van triangulatie tijdens het analyseren van de resultaten. Een minder sterk punt is het lage aantal deelnemers tijdens de focusgroepen, waarbij de zes deelnemers over het algemeen een positieve houding hadden tegenover genderneutraal opvoeden. Daardoor is het onwaarschijnlijk dat alle verschillende meningen in kaart zijn gebracht.Show less
Genderneutraal opvoeden komt steeds meer voor in onze maatschappij. In dit onderzoek is bekeken wat er in de literatuur bekend is over genderneutraal opvoeden. Daarnaast is onderzocht wat de visie...Show moreGenderneutraal opvoeden komt steeds meer voor in onze maatschappij. In dit onderzoek is bekeken wat er in de literatuur bekend is over genderneutraal opvoeden. Daarnaast is onderzocht wat de visie van de pedagogisch medewerkers van kinderopvangorganisatie Kibeo over genderneutraal opvoeden is. Uit het literatuuronderzoek bleek dat de kinderopvang invloed heeft op de ontwikkeling van kinderen. De eerste levensjaren van een kind vormen een belangrijke basis voor de ontwikkeling, zo ook voor de ontwikkeling van genderidentiteit. Het is gebleken dat pedagogisch medewerkers van invloed zijn op de (gender)ontwikkeling van een kind. Het zou dus mogelijk kunnen zijn dat de invloed van de kinderopvang eveneens van invloed is op de ontwikkeling van genderidentiteit. Naast dit literatuuronderzoek is een kwalitatief onderzoek uitgevoerd. Dit is gedaan door interviews uit te voeren naar de visie van pedagogisch medewerkers. Deze respondenten hebben zich aangemeld via een oproep die is gedaan door een beleidsmedewerker van Kibeo namens de onderzoekers. De respondenten waren vrouwelijke pedagogisch medewerkers die op de groepen werkten met kinderen van nul tot vier jaar oud. Er zijn tien semigestructureerde diepte-interviews afgenomen, die gehouden zijn aan de hand van een vooraf geschreven topic guide. Dit werd gebruikt als rode draad in de interviews, maar hier werd van afgeweken als het interview daarom vroeg. Na het transcriberen van de interviews zijn deze in het computerprogramma Atlas.ti gecodeerd. De belangrijkste codes die aan tekstfragmenten zijn gekoppeld, zijn codes voor de visies van de pedagogisch medewerkers, de gender contrastereotyperende opmerkingen die werden gedaan en de sturing van de respondenten. Na het coderen zijn de interviews aan de hand van deze codes geanalyseerd. Uit de analyse bleek dat het grootste deel van de pedagogisch medewerkers een positieve houding heeft ten opzichte van genderneutraal opvoeden. Door het merendeel van de medewerkers werd het geaccepteerd als er door kinderen met elk soort speelgoed gespeeld werd, ongeacht hun gender. Een belangrijke overeenkomst hierin was de autonomie van het kind. Er waren ook twee negatieve meningen ten opzichte van genderneutraal opvoeden, waarin werd aangegeven dat er een grens zat aan genderneutraal opvoeden en waarin werd afgevraagd of het wel mogelijk zou zijn. Ook door deze medewerkers werd echter het spelen met verschillende soorten speelgoed ongeacht gender geaccepteerd. Naast tekstfragmenten over de visie van de pedagogisch medewerkers over genderneutraal opvoeden zijn er tekstfragmenten bekeken over de sturing van de pedagogisch medewerkers en de omgang met de ouders van de kinderen. Hieruit is gebleken dat de meeste respondenten kinderen aansporen om met allerlei soorten speelgoed te spelen en dat dit vaak in het belang is van de ontwikkeling van de kinderen. Zo laten de respondenten zien dat ze inderdaad voor het belang en de autonomie van het kind kiezen. Aan de omgang met de ouders kan worden gezien dat een deel van de pedagogisch medewerkers de wensen van de ouders voorop stelt en een deel de autonomie van het kind. Door dit onderzoek is er een begin van een algemene visie van de pedagogisch medewerkers van Kibeo in kaart gebracht, maar dit is nog niet bruikbaar voor een beleid voor genderneutraal opvoeden binnen de kinderopvangorganisatie Kibeo. Het advies is om voor dit eventuele beleid in gesprek te gaan met de pedagogisch medewerkers en om nog meer onderzoek te doen naar genderneutraal opvoeden.Show less
Introductie: Moeders en pedagogisch medewerkers in de kinderopvang spelen een belangrijke rol in de opvoeding van kinderen. In de huidige studie zijn verbanden tussen sensitiviteit van de moeder,...Show moreIntroductie: Moeders en pedagogisch medewerkers in de kinderopvang spelen een belangrijke rol in de opvoeding van kinderen. In de huidige studie zijn verbanden tussen sensitiviteit van de moeder, sensitiviteit van de pedagogisch medewerker en internaliserende en externaliserende gedragsproblemen van peuters onderzocht. Er werd een compensatie effect van hoge sensitiviteit van de pedagogisch medewerker voor het negatieve effect van lage sensitiviteit van de moeder op probleemgedrag van het kind verwacht, en een dubbel omgevingsrisico van lage sensitiviteit van de moeder en van de pedagogisch medewerker. Differentiële ontvankelijkheid voor sensitiviteit van de moeder en sensitiviteit van de pedagogisch medewerker is onderzocht voor kinderen met een moeilijk temperament. Methode: De steekproef bestond uit 64 kinderen van 18 tot 48 maanden en hun moeder en pedagogisch medewerker in de kinderopvang. Gedragsproblemen van het kind werden gerapporteerd door de pedagogisch medewerker en temperament van het kind werd gerapporteerd door de moeder. Sensitiviteit van de pedagogisch medewerker werd geobserveerd op het kinderdagverblijf en sensitiviteit van de moeder werd geobserveerd tijdens een huisbezoek. Resultaten: Sensitiviteit van de moeder, sensitiviteit van de pedagogisch medewerker en internaliserende en externaliserende gedragsproblemen bleken niet significant gerelateerd. Er bleek geen interactie-effect van sensitiviteit van de moeder en van de pedagogisch medewerker op gedragsproblemen, en er bleek geen dubbel omgevingsrisico of compensatie effect. Temperament bleek geen moderator op het verband tussen sensitiviteit van de moeder of van de pedagogisch medewerker en gedragsproblemen. Conclusie: Kinderen met een laag sensitieve moeder en een laag sensitieve pedagogisch medewerker hadden niet meer gedragsproblemen dan andere kinderen. Een hoog sensitieve pedagogisch medewerker compenseerde niet voor het negatieve effect van een laag sensitieve moeder. Kinderen met een moeilijk temperament waren niet meer ontvankelijk voor sensitiviteit dan kinderen met een makkelijk temperament. Meer onderzoek wordt aanbevolen naar mogelijke interacties tussen sensitiviteit van de moeder, sensitiviteit van de pedagogisch medewerker, andere kwaliteitsaspecten van de kinderopvang, en temperament, op de gedragsproblemen van het kind.Show less
Steeds meer kinderen worden op steeds jongere leeftijd naar het kinderdagverblijf gebracht om hier een groot deel van hun tijd door te brengen. Een kinderdagverblijf kan stressvol zijn voor jonge...Show moreSteeds meer kinderen worden op steeds jongere leeftijd naar het kinderdagverblijf gebracht om hier een groot deel van hun tijd door te brengen. Een kinderdagverblijf kan stressvol zijn voor jonge kinderen doordat zij terecht komen in een andere omgeving zonder de vertrouwde ouders, met meerdere kinderen en steeds wisselende leidsters. Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat vertrouwde (moeder)geuren een geruststellende werking kunnen hebben bij kinderen in stressvolle situaties. De huidige studie onderzocht dan ook bij 22 moeder-baby paren of de geur van de eigen moeder een sterker positief effect heeft op het huil- en slaapgedrag bij baby’s in de kinderopvang, in vergelijking met de geur van een andere moeder en een neutrale geur. Twee modererende factoren werden meegenomen; de soort voeding (borst- of flesvoeding) en het geslacht van de baby’s. Onderzoeken in het verleden hebben uitgewezen dat kinderen die borstvoeding kregen de geur van hun moeder beter zouden kunnen herkennen. Verwacht werd dan ook dat deze kinderen beter zouden slapen en minder zouden huilen. In dit onderzoek was er geen sprake van een modererend effect van voeding. In tegenstelling tot de verwachtingen was er in het huidige onderzoek ook geen sprake van een modererend effect van geslacht op het huil- en slaapgedrag. Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek worden gedaan om huidige resultaten te verdiepen.Show less