Studies show that during the COVID-19 pandemic, quarantining, lockdowns and a palpable shortage of outdoor activities led to increased media consumption as a means for audiences to keep themselves...Show moreStudies show that during the COVID-19 pandemic, quarantining, lockdowns and a palpable shortage of outdoor activities led to increased media consumption as a means for audiences to keep themselves occupied, as they cope with the psychological consequences of extended periods of social isolation. Not only did the quantity of consumption increase, but the nature in which audiences engaged with media has changed also. For instance, many have started listening to podcasts during the pandemic. This appears indicative not only of a desperation to try new things, but also that new listeners were attempting to mimic social interaction somehow. Para-social interactions, the one-sided interactions between mediated personalities and their audiences, have existed long before the Web 2.0 era of media. This specific development is a hint that audiences were not only increasingly subjected to these interactions, they may have been actively seeking them out. Cum Town, a vulgar podcast featuring three comedians who have basically become niche micro-celebrities, is one such podcast that saw its audience grow during the pandemic. Given the mischievous character of this show, it seems pertinent to ask whether an increase in such interactions is a good thing, as well as what other repercussions come with this type of consumption.Show less
Taal speelt een centrale rol in hoe mensen denken en zich gedragen (Verhaeghe, 2020, p. 5), ook qua discriminatie van LHBTIQ+-personen. Mensen die binnen de media met inclusief taalgebruik in...Show moreTaal speelt een centrale rol in hoe mensen denken en zich gedragen (Verhaeghe, 2020, p. 5), ook qua discriminatie van LHBTIQ+-personen. Mensen die binnen de media met inclusief taalgebruik in aanraking komen, gaan deze taal vaker zelf gebruiken (Van Poecke et al., 1991, p. 83). Binnen deze scriptie wordt onderzocht hoe de Nederlandse opiniebladen Vrij Nederland, Elsevier Weekblad, De Groene Amsterdammer, HP/De Tijd en Maarten! omgaan met verwijzingen naar LHBTIQ+-personen. Het doel is om inzicht te krijgen in de taalkeuzes van opiniebladen m.b.t. LHBTIQ+-personen en hoe dit er in de praktijk uitziet. Aan de hand van semi-gestructureerde interviews is onderzocht welke opvattingen eindredacteuren en hoofdredacteuren over inclusief taalgebruik omtrent LHBTIQ+-personen hebben. Door middel van een kwalitatieve inhoudsanalyse is onderzocht hoe in de periode oktober 2016 tot maart 2022 naar LHBTIQ+-personen verwezen werd in opiniebladen. Uit het onderzoek is gebleken dat opiniebladen op het vlak van taalontwikkelingen meegaan met de modus, kwetsende termen vermijden en geen duidelijke voorkeur hebben voor identity-first language of person-first language. Voorstanders van person-first language willen dat een persoon in eerste plaats als persoon wordt gezien en in de tweede plaats als een persoon met een bepaalde eigenschap, terwijl bij identity-first language de focus ligt op een bepaalde eigenschap als onlosmakelijk deel van de identiteit (Simonsen & Mruczek, 2021). De Groene Amsterdammer gaf aan een voorkeur te hebben voor identity-first bijvoeglijk naamwoord (bijv. homoseksuele man), person-first language (bijv. man die op mannen valt) of werkwoorden (bijv. hij valt op mannen). Elsevier Weekblad heeft de voorkeur voor identity-first bijvoeglijk naamwoord. Maarten! heeft de voorkeur voor werkwoorden. HP/De Tijd heeft de voorkeur voor identity-first zelfstandig naamwoord (bijv. homo). Vrij Nederland gaf geen voorkeur aan. In de praktijk verwijzen deze opiniebladen het meest naar LHBTIQ+-personen door middel van termen die hun gender of seksuele oriëntatie reduceren tot het geheel of tot een deel van hun identiteit. De meeste termen behoorden tot identity-first zelfstandig naamwoord, gevolgd door identity-first bijvoeglijk naamwoord, gevolgd door person-first, gevolgd door werkwoorden. Concluderend, de meeste termen waarmee opiniebladen verwijzen naar LHBTIQ+-personen reduceren de gender of seksuele oriëntatie tot iemands identiteit. Verder gaan opiniebladen op het gebied van taalontwikkelingen mee met de modus en vermijden ze kwetsende termen.Show less
De lokale omroepen in Nederland staan onder druk. Er is sprake van verschraling van het medialandschap. Vooral in de kleinere plaatsen is het nieuwsaanbod aanzienlijk kleiner dan in grote plaatsen...Show moreDe lokale omroepen in Nederland staan onder druk. Er is sprake van verschraling van het medialandschap. Vooral in de kleinere plaatsen is het nieuwsaanbod aanzienlijk kleiner dan in grote plaatsen en daar staan de lokale omroepen vaak op omvallen. Met het verschuiven van taken van de overheid naar de gemeente is de lokale journalistiek des te belangrijker en dat maakt deze verschraling des te zorgwekkender. Dit is ook in Aalten merkbaar. In het onderzoek is door middel van literatuuronderzoek, deskresearch en interviews geïnventariseerd wat de ontwikkelingen zijn in het medialandschap en wat de staat is van de Aaltense lokale omroepen. Op basis van de resultaten zijn er conclusies getrokken en bediscussieerd. Tot slot zijn er aanbevelingen geschreven aan het adres van zowel de omroepen als de gemeente Aalten.Show less
Mobiliteitswetenschappers zijn het erover eens dat mensen op een fundamenteel andere wijze over de betekenis van mobiliteit moeten gaan denken om de opwarming van de aarde tegen te gaan. De manier...Show moreMobiliteitswetenschappers zijn het erover eens dat mensen op een fundamenteel andere wijze over de betekenis van mobiliteit moeten gaan denken om de opwarming van de aarde tegen te gaan. De manier waarop de mens zichzelf en zijn goederen in de huidige samenleving vervoert, is immers van grote invloed op het klimaatprobleem. Aangezien de media bijdragen aan de betekenis die mensen aan de wereld geven, zouden zij een interessante ingang kunnen zijn voor het doel dat de mobiliteitswetenschap wil bereiken. In dit paper is daarom onderzocht of en hoe de Nederlandse en Vlaamse media bijdragen aan het veranderen van de manier waarop over mobiliteit wordt gedacht. Om hier een beeld van te krijgen, is gekeken naar de discoursen over het fileprobleem in de Vlaamse en Nederlandse kwaliteitskranten. Hiervoor is gebruik gemaakt van de Systematc Metaphor Analysis (SMA), waarmee conceptuele metaforen uit krantenartikelen over het fileprobleem zijn geïdentificeerd en gekeken is naar de discursieve patronen die uit deze metaforen spreken. Dit onderzoek onderscheidde één metonymie en zes conceptuele metaforen: ‘de file is een probleem van heel Vlaanderen/Nederland’, ‘de file is een object’, ‘de file is een ziekte’, ‘de file is de vijand’, ‘de file is een natuurlijk proces/product’, ‘de file is een meetbaar systeem’ en ‘de file is helend’. Uit de analyse van deze conceptuele metaforen kwam naar voren dat de Vlaamse en Nederlandse kwaliteitskranten weinig tot geen verandering brengen in de huidige, heersende mobiliteitsdiscoursen. De kranten vormen zo een deel van het probleem: ze bevestigen de heersende mobiliteitsdiscoursen, waar volgens mobiliteitswetenschappers juist verandering in moet komen. Dit paper betoogt daarom dat een verandering in de manier waarop over mobiliteit wordt geschreven in de media een middel kan zijn voor de mobiliteitswetenschap om haar beoogde doel te bereiken.Show less
Colour. A colour, the colour, any colour. Colour in everyday life. Coloured things that individuals use regularly. Colour on the walls, colour in the frames. Colour in the photographs. Colour on...Show moreColour. A colour, the colour, any colour. Colour in everyday life. Coloured things that individuals use regularly. Colour on the walls, colour in the frames. Colour in the photographs. Colour on the multiple screens. Colour in media and films. Furthermore, via things, colour has this potential to speak and evoke memory. In this thesis, I discuss how colour links with memory. More precisely, I analyse how coloured things work as memory’s mediators in two films: And the Wife shall Revere her Husband (1965), and The Red Balloon (1956). In the first case, I claim that coloured things can evoke memory, while in the second, how coloured things work as memes that create memory. In this process, my personal stories assisted me to approach colour in this way. Colours work within a network with their surroundings. In the following pages, I reflect on my own past experiences and I claim that colour and memory have an indisputable connection.Valuable theories and methods from different disciplines, such as media and film studies, sociology and philosophy, stand by my side in this journey. Colours are endless and constant. Without any further delay, allow me to remember and analyse moments through a rainbow costume, a homemade pie, a white hat, and a red balloon.Show less
Er zijn financiële problemen op redacties van Nederlandse kranten. Lezers vinden hun nieuws online en daarmee nemen de inkomsten van kranten af. Commerciële actoren krijgen hierdoor steeds meer...Show moreEr zijn financiële problemen op redacties van Nederlandse kranten. Lezers vinden hun nieuws online en daarmee nemen de inkomsten van kranten af. Commerciële actoren krijgen hierdoor steeds meer kans om invloed uit te oefenen op de inhoud van het nieuws. Om de onafhankelijkheid van deze redacties te beschermen, hebben veel kranten een redactiestatuut, waarin onder meer staat dat de directie geen invloed mag uitoefenen over zaken als de inhoud van de artikelen. Dit statuut blijkt echter niet altijd helemaal volledig, dus waarborgt het de journalistieke onafhankelijkheid dan nog wel genoeg?Show less
Dit onderzoek houdt zich bezig met de vraag hoe Oriëntalistische stereotypen over terroristen vorm krijgen in de zelfrepresentatie van terreurorganisatie IS (Islamitische Staat). Daarmee streeft...Show moreDit onderzoek houdt zich bezig met de vraag hoe Oriëntalistische stereotypen over terroristen vorm krijgen in de zelfrepresentatie van terreurorganisatie IS (Islamitische Staat). Daarmee streeft dit onderzoek naar het uitbreiden van kennis over hoe IS gebruik maakt van stereotypen afkomstig uit het Westen. Deze stereotypen geven ‘de ander’ weer en promoten daarbij afstand en verschil. Ten grondslag hieraan liggen theorieën over (post-)Orientalisme (Said, 2003; Dogra, 2012; Irwin, 2009) en stereotypen (Hall, 1997). Dit onderzoek legt de focus op het online propagandamagazine Dabiq, dat wordt uitgegeven door AlHayat Media Center. Het magazine beschikt over veel foto’s en kent een professionele vormgeving. Door middel van een kwalitatieve inhoudsanalyse zijn 431 beelden bekeken. Deze visuele analyse werd uitgevoerd met behulp van een coding frame, gebaseerd op verschillende Oriëntalistische stereotypen uit Westerse populaire media. Uit de resultaten blijkt dat IS visuele Oriëntalistische stereotypen over terroristen met name vormgeeft via de stereotypen barbarisme, gewelddadigheid en donkere bebaarde boos kijkende mannen met tulbanden. Zo waren er gruwelijke beelden van onthoofdingen, slecht behandelde gevangenen en bewapende IS-strijders aan het front te zien. Hierbij wordt nadrukkelijk ingezoomd op gruwel of dreiging om angst te zaaien. Dit beeldgebruik sluit aan op de Westerse perceptie van de islamitische terrorist. Opmerkelijk is dat hiernaast een groot gedeelte van het beeldmateriaal anders wordt vormgegeven dan de bovengenoemde Oriëntalistische manieren. In deze beelden toonde IS foto’s van een goed draaiende gemeenschap, een tevreden terrorist, blije kinderen of Westerse politieke leiders met een bedenkelijke gezichtsuitdrukking. Daarmee draait IS voor een groot deel de rollen in het Oriëntalistisch discours om. De aanhangers van IS proberen ook een positief zelfbeeld neer te zetten en, andersom, een negatief beeld van de Westerling. Hieruit blijkt dat ze in hun beeldgebruik Oriëntalistische stereotypen alleen toepassen als ze daar baat bij hebben. Ze accepteren het beeld dat IS-strijders ‘anders’ zijn, maar ze zijn daarbij niet onderdanig aan het Westen. Deze visuele analyse draagt bij aan kennis over hoe moderne terroristen in een digitaal tijdperk media kunnen gebruiken en inspelen op bepaalde Westerse percepties van de dreigende terrorist. Media zijn van groot belang voor terroristen. Vanwege nieuwe digitale ontwikkelingen beschikken terroristen nu over de mogelijkheid om eigen media-units op te zetten. Ze zijn niet meer afhankelijk van Westerse nieuwsorganisaties. Daarom is het belangrijk om het steeds verder ontwikkelende mediagebruik van terroristen nauwlettend in de gaten te blijven houden. Alleen dan kunnen Westerse journalisten beter begrijpen hoe terroristen zelf media inzetten en journalistieke activiteiten eigen hebben gemaakt.Show less
Deze scriptie bevat een onderzoek naar het publieke debat na de dood van Aleksandr Dolmatov. Van de media, leden van de Tweede Kamer en staatssecretaris Fred Teeven wordt bekeken hoe zij...Show moreDeze scriptie bevat een onderzoek naar het publieke debat na de dood van Aleksandr Dolmatov. Van de media, leden van de Tweede Kamer en staatssecretaris Fred Teeven wordt bekeken hoe zij verschillende verklaringen voor normoverschrijdingen hebben gebruikt in het debat. Geconcludeerd wordt dat Teeven als eindverantwoordelijke voor normoverschrijdingen werd beschermd door zijn hoge status als politicus voor het kabinet bestaande uit VVD en PvdA.Show less
Hoewel de Europese Unie een steeds prominentere rol speelt in het dagelijks leven van de Nederlandse bevolking, lijkt de Unie op weinig steun van het Nederlandse publiek te kunnen rekenen: een...Show moreHoewel de Europese Unie een steeds prominentere rol speelt in het dagelijks leven van de Nederlandse bevolking, lijkt de Unie op weinig steun van het Nederlandse publiek te kunnen rekenen: een opmerkelijke paradox. Het beeld dat het publiek van de Europese Unie heeft, wordt gevormd door de informatie die beschikbaar is. In deze informatievoorziening vervullen de media een belangrijke rol. In een adviesrapport van de Universiteit Leiden, in opdracht van het Genootschap van Hoofdredacteuren, is daarom de Nederlandse berichtgeving kwalitatief onderzocht. Uit interviews met enkele betrokken correspondenten en journalisten kwam naar voren dat er relevante verschillen zouden bestaan in de berichtgeving van correspondenten in Brussel en die van journalisten in Nederland. Vooral een verschil in de ‘toon’ van de verslaggeving (het subjectieve oordeel van een verslaggever over de EU) en een verschil in het gebruik van frames (de invalshoeken die een journalist kiest in de berichtgeving) vielen op. De uitspraken uit het adviesrapport vormen de aanleiding voor de hoofdvraag van deze masterscriptie: in hoeverre bestaan er verschillen in de ‘toon’ en ‘framing’ van de berichtgeving over de Europese Unie tussen correspondenten uit Brussel en journalisten in Nederland? De antwoorden op deze hoofdvraag dienen, naast een wetenschappelijke doel, ook een maatschappelijk doel en vormen een aanvulling op een specifieke discussie. Na de presentatie van het adviesrapport, barstte de discussie tussen de hoofdredacteuren los óf er daadwerkelijk verschillen bestaan in de berichtgeving. Een aantal hoofdredacteuren, zonder correspondent in de Europese hoofdstad, dacht van niet. Aan de hand van een kwantitatieve, deductieve inhoudsanalyse van 154 krantenartikelen, is zowel de ‘toon’ van een artikel bepaald, als de aanwezigheid van ‘hanteerbare’ mediaframes. Dit zijn frames, zoals het conflictframe, die vaak voorkomen in de mediaberichtgeving, omdat ze een belangrijk journalistiek criterium bevatten (‘conflict’) dat een gebeurtenis nieuwswaardig maakt. De verwachting in dit onderzoek was dat correspondenten positiever over de Europese Unie zouden berichten dan journalisten in Nederland. Daarnaast zouden journalisten meer gebruik maken van hanteerbare mediaframes dan correspondenten. Er bleken alleen significante verschillen te bestaan in de toon van de berichtgeving tussen correspondenten en journalisten. Dit verschil lijkt echter voort te komen uit het relatief grote aandeel columnisten in het corpus van de journalisten in Nederland. Geconcludeerd kan worden dat er geen relevante verschillen lijken te zijn in de berichten tussen de verslaggevers. De hoofdredacteuren die deze stelling verdedigden, mogen meer op hun keuze om de ‘Brusselse’ berichten gelijk te stellen aan de ‘Nederlandse’, vertrouwen.Show less
This research deals with how stereotypes about Japanese people manifest themselves in news photographs published in Western media. Hopefully this thesis will also shed a bit of light on how...Show moreThis research deals with how stereotypes about Japanese people manifest themselves in news photographs published in Western media. Hopefully this thesis will also shed a bit of light on how qualitative data analysis methods can be applied not only to textual narratives, but also to (news) photographs. On March 11, 2011, Japan suffered two disasters. Off the Pacific coast of Tōhoku, the most powerful earthquake in Japan’s recorded history occurred (9.0 on the Richter scale). As a result, the eastern coasts of Japan were hit by devastating tsunami waves, killing around 15,000 people. Another disaster quickly followed. Because of the quake and tsunami, there were level 7 meltdowns at the nuclear reactors in the Fukushima Daiichi Nuclear Power Plant complex. It would be the largest nuclear incident since the 1986 Chernobyl disaster. It goes without saying that this was a major news story. But after a while, the discussion in the Western media seemed to shift from actual disaster reporting to assumptions about the Japanese mentality. Blatant stereotypes about Japanese people became more and more apparent in stories about the disaster. Stereotypes not only appeared in the textual narrative, but could also be found within its accompanying images. So it is within the photographs of Japanese people dealing with the tsunami and nuclear disaster that this research attempts to uncover certain stereotypical cues and tropes. These cues and tropes ultimately contribute to the collective manifestations of stereotypes about Japanese people. Current psychological theory conceptualizes stereotypes as cognitive structures or schemas that represent widely shared beliefs about the defining characteristics of social groups. The media most commonly use stereotypical categorizations of individuals or groups based on race or ethnicity, nationality, religion, gender, sexual orientation, mental or physical disability, employment, and age. These stereotypes are automatically activated when audiences encounter cues or symbols in mass media, according to Peffley, Shields and Williams (1996) and Abraham and Appiah (2006). Stereotypes about Eastern people and cultures in particular have been widely researched. Edward Saïd first posited the revolutionary theoretical framework of Orientalism, which is how he coined the particular form that Western stereotypical understandings of Asian cultures has taken. He, and many other experts, claim that this Orientalism has evolved into a cultural myth permeating Western thought. It has been articulated through metaphors which characterize the East in ways which emphasize its strangeness and otherness. The Oriental person is made up of a single image which carries with it the taint of inferiority. Kathleen Tierney and Erica Kuligowski postulate that the media help enforce already existing disaster myths among the general public and organizational actors. Examples of such myths are the notions that disasters are accompanied by looting, social disorganization, panic, and deviant behavior. This is relevant because the Japanese people after the disaster seemed to subvert many of those myths. Surprisingly, this subversion was seen as conformation of the Japanese supposedly stoic yet respectful nature, therefore affirming Orientalist stereotypes. Through the application of these theories and a qualitative data analysis of a selection of 200 images, this research uncovers how stereotypical cues and tropes about Japanese people manifest themselves in these photographs. Whether or not Western news media possess that knowledge and thus deliberately choose to photographs with stereotypical elements, however, are two wholly different questions.Show less
Economisch hoogleraren zijn voor journalisten met name vanwege de onafhankelijke duiding een belangrijke bron van expertise. In berichtgeving rondom de financieel-economische crisis (2008-2013) in...Show moreEconomisch hoogleraren zijn voor journalisten met name vanwege de onafhankelijke duiding een belangrijke bron van expertise. In berichtgeving rondom de financieel-economische crisis (2008-2013) in elf landelijke dagbladen worden 250 onderzochte hoogleraren bijna 13.000 keer bij naam genoemd. De journalistieke bronkeuze resulteert in een dominante elite van media-economen. Het zeer selecte gezelschap van vijf economen zorgt voor een kwart van de naamsvermeldingen, slechts twaalf personen voor de helft. De discrepantie tussen expertise zoals gepresenteerd in de media en het academische veld is groots. Geen van de economen in de academische top mag zich onder de veelgevraagde media-economen scharen. In het licht van het onafhankelijke karakter is het opvallend dat negen van de tien meestgevraagde economen een of meerdere relaties heeft met commerciële instellingen. Diversiteit in bronkeuze is onder de dagbladen van redelijk gelijke aard. De Volkskrant slaagt hierin het beste, Metro, De Telegraaf en Sp!ts vertonen grotere afwijkingen. Ten tijde van de economische crisis is sprake geweest van een groot, zichzelf versterkend, matteüseffect. Een elite van deelnemers aan het publieke debat is dusdanig zichtbaar dat zij almaar meer aandacht en macht krijgen toebedeeld. Ook inhoudelijk blijken zij eensgezind: 80 procent van de oordelen over het kabinetsbeleid zijn negatief van aard. De duidingsfunctie is verre van strikt evaluatief: niet de kritiek op een beleidsmaatregel staat centraal, maar de normatieve beoordeling van de uitkomst. De vervaging van de grens tussen de economische en politieke visie vraagt om een andere journalistiek. Een waarin veel kritischer wordt gekeken naar bronkeuze en de kleuring van het economisch publieke debat.Show less