The aim of this study was to investigate the relation between parental mental well-being and parenting skills and whether this relationship differs based on the child's temperament. Parenting...Show moreThe aim of this study was to investigate the relation between parental mental well-being and parenting skills and whether this relationship differs based on the child's temperament. Parenting skills are crucial factors in a child's emotional, cognitive, social, and behavioral development. Data were collected from 20 parents of young children (3 - 5 years old). Parenting skills were assessed using self-report questionnaires regarding confidence in parenting, reflective capacity, and parental sensitivity. The child's temperament was also assessed through questionnaires filled out by the parents. All multiple regressions were non-significant, and the relationships between parental mental well-being and parenting skills were not moderated by the child's temperament. This means that parental mental well-being and the child's temperament were not sufficiently predictive of parental self-confidence, reflective capacity, and parental sensitivity in parenting. By examining the correlations, a moderate positive relationship was found between parental mental well-being and their confidence in parenting. Parents with higher mental well-being had more confidence in their parenting. Parental mental well-being was negatively associated with their reflective capacity, indicating that parents with lower mental well-being displayed higher levels of reflective capacity. A moderate positive relationship was found between the child's temperament and parental sensitivity, suggesting that parents of children with a more challenging temperament were generally more sensitive in their parenting.Show less
Depressie is een veelvoorkomend mentaal gezondheidsprobleem. Veel patiënten vertonen therapieresistentie, wat de noodzaak voor aanvullende behandelingen indiceert. Onderzoek suggereert dat sporten...Show moreDepressie is een veelvoorkomend mentaal gezondheidsprobleem. Veel patiënten vertonen therapieresistentie, wat de noodzaak voor aanvullende behandelingen indiceert. Onderzoek suggereert dat sporten een positief effect heeft op het gebruik van cognitieve emotieregulatie, vooral bij mensen met depressieve klachten, die vaak maladaptieve strategieën gebruiken, maar dit is empirisch nog niet onderzocht. Het doel van dit onderzoek is daarom om a) te achterhalen of sporten effectiever is dan rust voor adaptieve cognitieve emotieregulatie en b) of mensen met hoge (versus lage) depressieve klachten sporten (versus rust) beter kunnen gebruiken om hun emoties adaptief cognitief te reguleren. In dit experimentele onderzoek werden deelnemers (N = 58) eerst gevraagd naar hun depressieve klachten (DASS-21). Vervolgens werd gevraagd een recente negatieve gebeurtenis te herinneren om een urgentie te creëren voor cognitieve emotieregulatie. Daarna werden deelnemers willekeurig toegewezen tot 30 minuten sport (n = 30) of rust (n = 28) met de instructie om te reflecteren op de herinnerde negatieve gebeurtenis. Hierna werd de cognitieve emotieregulatie tijdens de taak bevraagd (CERQ). De resultaten van zowel een ongepaarde t-toets als een PROCESS-analyse toonden geen significant verband tussen sporten en cognitieve emotieregulatie, met depressieve klachten als moderator. Er werd wel een marginale trend waargenomen: sporten was gerelateerd aan adaptievere cognitieve emotieregulatie. Het ontbreken van significante effecten kan verklaard worden door de beperkte steekproefomvang, het gebrek aan deelnemers met hoge depressieve klachten en het gebruik van één sportsessie in plaats van herhaalde beweging. Toekomstig onderzoek zou kunnen overwegen om langdurige sportinterventies te implementeren bij een grotere, (klinische) steekproef.Show less
Parental sensitivity is an important construct in the development of the child. It is important to know which constructs respond to parental sensitivity. This study investigated whether the child's...Show moreParental sensitivity is an important construct in the development of the child. It is important to know which constructs respond to parental sensitivity. This study investigated whether the child's temperament predicts parental sensitivity. In addition, it was investigated whether this relationship is moderated by the parent's perception of competence, consisting of reflective ability and self-confidence in parenting behavior. The sample consists of 21 parents, both mothers and fathers, with their child. The children were all between three and five years old. There were two measurement moments, two weeks apart, in which the parent performed a structured play task with the child. The parent was coded for sensitivity for both measurement moments using the Ainsworth Scale. Between the two measurement moments, the parents completed the Children's Behavior Questionnaire – very short form, Parental Reflective Functioning Questionnaire and Me as a Parent. The regression used to investigate whether the child's temperament predicts parental sensitivity did not show a significant result. The reflective ability of the parent appears to be a significant negative predictor of parental sensitivity. Reflectivity ability is a significant moderator between child temperament and parental sensitivity, but not in the expected direction. A high reflective capacity of a parent with a child with a difficult temperament was found to show less sensitive parenting behavior. Parental self-confidence in parenting behavior was found to be a significant negative predictor of parental sensitivity. Parental self-confidence in parenting behavior was not found to be a significant moderator in the relationship between child temperament and parental sensitivity. These results should be interpreted with caution as the sample size was very small and not very divers. Due to the large effect sizes and high explained variances, this study provides starting points for further scientific research into the relationship between these constructs.Show less
Achtergrond: Onderzocht is of exploratief gedrag invloed heeft op bètaleren. Daarbij is ook gekeken of executieve vaardigheden van invloed zijn op dit effect van exploratief gedrag op bètaleren....Show moreAchtergrond: Onderzocht is of exploratief gedrag invloed heeft op bètaleren. Daarbij is ook gekeken of executieve vaardigheden van invloed zijn op dit effect van exploratief gedrag op bètaleren. Bètaleren is uitgesplitst is in bètakennis- en bètavaardigheden. Bètakennis richt zich op de feitenkennis over wetenschap, natuur en techniek. Bètavaardigheden richten zich op het inzicht in hoe natuurwetenschappelijke en technische systemen werken en hoe deze toegepast kunnen worden. Verwacht werd dat meer exploratief gedrag leidt tot betere bètakennis en –vaardigheden. Betere executieve vaardigheden zouden deze relatie positief kunnen beïnvloeden. Doel: Dit onderzoek moet bijdragen aan de kennis over de waarde van exploratief gedrag voor bètaleren, en kennis over het effect van executieve vaardigheden op deze relatie. Methoden: Het onderzoek omvatte 134 kinderen uit groepen vier tot en met acht, van basisschool de Kameleon. Van deze kinderen was 56.7% jongen en 43.3% meisje. De gemiddelde leeftijd was 6.07 jaar. Er zijn vier meetinstrumenten gebruikt: HUIS meet exploratief gedrag, de Behavior Rating Inventory of Executive Function (BRIEF) meet executieve vaardigheden, de BeQ Bètaquiz meet bètakennis, en de Balanstaak meet bètavaardigheden. Resultaten: Exploratief gedrag is significant voorspellend voor bètakennis (β = .305, p < .05, R2 = .093) en bètavaardigheden (β = .331, p < .05, R2 = .109). Er is geen significant effect gevonden voor executieve vaardigheden als moderator. Conclusie: Beter exploratief gedrag bij kinderen leidt tot betere bètakennis en -vaardigheden. Executieve vaardigheden hebben geen effect op deze relatie. Dit onderzoek laat zien dat stimulatie van exploratief gedrag belangrijk is voor de ontwikkeling van bètaleren.Show less
Achtergrond: Intelligentie en schizotypische symptomen lijken een verband te hebben. Hoe dit zit voor vloeibare intelligentie (intelligentie die onafhankelijk is voor culturele verschillen) en...Show moreAchtergrond: Intelligentie en schizotypische symptomen lijken een verband te hebben. Hoe dit zit voor vloeibare intelligentie (intelligentie die onafhankelijk is voor culturele verschillen) en schizotypische symptomen is nog vrij onduidelijk. Daarnaast is het van belang dat er meer informatie komt over de invloed van geslacht op deze constructen. Het doel van deze studie is dan ook te kijken naar een mogelijke samenhang tussen vloeibare intelligentie en schizotypische symptomen en wat de invloed van geslacht op deze samenhang is. Methode: Aan dit onderzoek hebben 76 leerlingen van verschillende basis- en middelbare scholen in Nederland deelgenomen (33 jongens, 43 meisjes). Deze leerlingen hadden een leeftijd van 8 tot en met 16 jaar (M=12.34; SD=2.35). De Cattell Culture Fair Test (CFT-20-R) is gebruikt om vloeibare intelligentie te meten en de Schizotypal Personality Questionnaire voor kinderen (SPQ-k, Nederlandse vertaling) is gebruikt voor het meten van schizotypische symptomen. Geslacht is verkregen via een demografische vragenlijst. Resultaten: Vloeibare intelligentie en schizotypische symptomen bleken niet significant aan elkaar gerelateerd (r(76) = .096, p = .410). Hierna is een ANCOVA uitgevoerd voor de invloed van geslacht. Ook deze relatie bleek niet significant (F(35,40) = 2.08, p = 0.013). Discussie: Schizotypische symptomen en vloeibare intelligentie vertoonden in dit onderzoek geen samenhang. Wellicht dat er wel een significante relatie wordt gevonden wanneer naar intelligentie in het algemeen wordt gekeken in relatie tot schizotypische symptomen. Geslacht bleek geen modererend effect te hebben op de samenhang tussen de constructen. Het kan zijn dat geslacht op een andere manier wel invloed heeft op de samenhang, of wanneer er gekeken wordt naar intelligentie in het algemeen.Show less