Buts en Bofn is een visueel hulpmiddel dat bedoeld is om emoties makkelijker bespreekbaar te maken. Als opdrachtgever heeft Van Tricht de vraag gesteld of de door haar ontwikkelde methodiek wordt...Show moreButs en Bofn is een visueel hulpmiddel dat bedoeld is om emoties makkelijker bespreekbaar te maken. Als opdrachtgever heeft Van Tricht de vraag gesteld of de door haar ontwikkelde methodiek wordt ondersteund door wetenschappelijke inzichten. Een andere vraag die Van Tricht had, was of de methode Buts en Bofn dezelfde, eenduidige gedachten en emoties helpt aan te geven. Ook gaf ze aan dat niet alle professionals die met Buts en Bofn werken de ondersteunende werkbladen gebruiken. Zij deelde haar interesse in de effecten hiervan en of deze werkbladen eventueel nog verbeterd kunnen worden. In dit onderzoek wordt getracht meer wetenschappelijke inzichten te krijgen in het visuele hulpmiddel Buts en Bofn. De hoofdvraag die hiervoor is opgesteld luidt: ‘In hoeverre zijn er verschillen in motivatie voor het werken met Buts en Bofn tussen verschillende groepen participanten?'. Om de onderzoeksvraag te beantwoorden is er kwantitatief onderzoek gedaan. Participanten in de leeftijdscategorie van vier tot en met twaalf jaar hebben kennis gemaakt met Buts en Bofn. Hierbij zijn de participanten random verdeeld over twee condities. De helft van de participanten kreeg na het bouwen van het poppetje nog een werkblad, waarop zij het poppetje wat ze daarvoor gebouwd hadden, opnieuw mochten tekenen. Deze tekening zou later nog geëvalueerd kunnen worden. De andere helft van de participanten kreeg dit werkblad niet. Na het kennismaken met Buts en Bofn, en bij de helft pas na het invullen van een werkblad, is bij alle participanten een aangepaste SIMS-vragenlijst afgenomen om te meten in hoeverre zij gemotiveerd waren om met Buts en Bofn te werken. Uit het onderzoek is gebleken dat meisjes een hogere extrinsieke motivatie hadden dan jongens voor het werken met Buts en Bofn. Er is echter geen verband gevonden tussen geslacht en intrinsieke motivatie. Ook is er geen verband gevonden voor de leeftijd van participanten en intrinsieke of extrinsieke motivatie. Tot slot is er geen verband gevonden voor het wel of niet gebruiken van een werkblad voor zowel intrinsieke als extrinsieke motivatie. De conclusie is daarom dat de mate en de soort motivatie die een kind vertoont voor het gebruik van Buts en Bofn, niet onderhevig is aan hun leeftijd of het wel of niet registreren van het poppetje. Op basis van deze inzichten wordt het advies gegeven om door te gaan met de manier van werken zoals Van Tricht nu doet. Uit dit onderzoek is gebleken dat de niet-klinische groep gemotiveerd is voor het werken met Buts en Bofn. Hier kan Van Tricht zich in de toekomst meer op richten. Een suggestie voor vervolgonderzoek is om te onderzoeken of verschillen in motivatie tussen verschillende leeftijden en geslachten wel zichtbaar zijn bij het gebruik van Buts en Bofn over langere tijd.Show less
Het aantal vrouwen in de top blijft achter op het aantal mannen aan de top. Tot op heden lukt het niet de doorstroom van vrouwen naar de top te bevorderen (Sociaal en Cultureel Planbureau, 2020)....Show moreHet aantal vrouwen in de top blijft achter op het aantal mannen aan de top. Tot op heden lukt het niet de doorstroom van vrouwen naar de top te bevorderen (Sociaal en Cultureel Planbureau, 2020). Het doel van dit onderzoek is inzicht te verkrijgen op de invloed van verschillende factoren op de doorstroom van vrouwen. De onderzoeksvraag die is opgesteld luidt: in hoeverre hebben motivatie, verwachtingspatronen en de organisatiecultuur invloed op de doorstroom van vrouwen naar hogere posities binnen de SGP? Vrouwen participeren minder in groepsprocessen dan mannen en stellen zich minder assertief op waardoor ze minder zichtbaar zijn (Badura et al., 2018). Intrinsieke motivatie resulteert in assertiviteit en ambitie (Maslow, 1943; Song et al., 2015). Dit wordt ook gevoed door positieve feedback uit de omgeving (Steffens et al., 2018). Mensen zien een leider met masculiene eigenschappen als stereotype leider (Stoker et al., 2020). Dit komt door genderrollen die mannen als vrouwen zijn aangemeten (Eagly & Karau, 2002; Bandura, 1977; Eagly, 1987). Vrouwen voegen zich naar deze rol en schrijven zichzelf geen leiderschapscapaciteiten toe (Eagly, 1987). In een gendered organisation heerst er een masculiene cultuur waarin vrouwen barrières ondervinden door te stromen (Bishu & Headly, 2020; Braakman, 2010). Wanneer werknemers erkenning krijgen, heeft dit invloed op de behoefte om door te groeien binnen de organisatie (Roberts, 2005; Herzberg & Hamlin, 1961). Om de motivatie, verwachtingspatronen en organisatiecultuur te toetsen, is er kwalitatief onderzoek gedaan in de vorm van interviews met ervaringsdeskundigen en andere personen uit de organisatie. Aan de hand van de concepten en de operationalisering daarvan zijn de vragen opgesteld. Uit de data bleek naar verwachting dat motivatie een positieve invloed heeft op het doorstromen van vrouwen en dat verwachtingspatronen een negatieve invloed hebben. De effecten van de organisatiecultuur zijn zowel negatief vanwege de opzet van de organisatie als positief vanwege de ervaring van respondenten. Het antwoord op de onderzoeksvraag is dus de onafhankelijke variabele invloed heeft op de afhankelijke variabele. Nader onderzoek is nodig om de invloed van organisatiecultuur scherper te duiden. Daarnaast is het interessant in vervolgonderzoek een religieus aspect mee te nemen in het onderzoek. Beleidsaanbevelingen gaan over het bevorderen van participatie en assertiviteit bij vrouwen. Hiertoe kunnen vrouwen bijvoorbeeld actief gevraagd worden voor participatie in de vorm van commissiewerk.Show less
Cijfers, zelfwaarde, vriendschapskwaliteit spelen een belangrijke rol in het leven van adolescenten en daarom is het belangrijk om te kijken naar de relatie tussen cijfers, zelfwaarde,...Show moreCijfers, zelfwaarde, vriendschapskwaliteit spelen een belangrijke rol in het leven van adolescenten en daarom is het belangrijk om te kijken naar de relatie tussen cijfers, zelfwaarde, vriendschapskwaliteit en motivatie door leeftijdsgenoten. In dit onderzoek werd daarom onderzocht hoe cijfers en vriendschapskwaliteit zelfwaarde beïnvloeden en hoe cijfers door motivatie van leeftijdsgenoten wordt beïnvloed. Wij verwachtten een verband tussen cijfers en zelfwaarde, een beschermende relatie bij een hoge vriendschapskwaliteit en het effect van cijfers op zelfwaarde en een versterkende relatie tussen cijfers en zelfwaarde bij een lage vriendschapskwaliteit. We verwachtten een verband van positieve motivatie door leeftijdsgenoten en cijfers en een negatieve samenhang tussen negatieve motivatie door leeftijdsgenoten en cijfers. Hiervoor hebben 119 adolescenten uit de tweede en derde klas van de middelbare school een vragenlijst ingevuld over deze variabelen. Om de hypotheses te toetsen zijn er drie regressieanalyses uitgevoerd. Er is geen relatie gevonden tussen cijfers, vriendschapskwaliteit en zelfwaarde. Ook is er geen verband gevonden tussen motivatie door leeftijdsgenoten en cijfers. Aan te raden is dat toekomstig onderzoek een longitudinaal onderzoek gaat uitvoeren en dus adolescenten gaat volgen de hele middelbareschooltijd door op vmbo, havo en vwo om te kijken naar de mogelijke veranderingen in vriendschappen en zelfwaarde.Show less
Vrijwel alle gemeenten in Nederland staan voor de opgave om de hoeveelheid huishoudelijk restafval per inwoner per jaar aanzienlijk te verminderen. De burgers spelen hierin een grote rol, aangezien...Show moreVrijwel alle gemeenten in Nederland staan voor de opgave om de hoeveelheid huishoudelijk restafval per inwoner per jaar aanzienlijk te verminderen. De burgers spelen hierin een grote rol, aangezien burgers veelal verantwoordelijk zijn voor het aanleveren en scheiden van hun huishoudelijk afval. Voor veel lokale overheden en overheidsorganisaties is het van belang om burgers te motiveren om bij te dragen aan dit coproductieproces. Het doel van dit onderzoek is om te achterhalen welke beleidsfactoren kunnen worden gebruikt om burgers te motiveren en in welke mate deze de motivatie beïnvloeden. Hierbij staat de volgende onderzoeksvraag centraal: “In welke mate motiveert de inzet van verschillende beleidsfactoren door lokale overheden burgers tot participatie in het coproductieproces van het scheiden van huishoudelijk afval?” In dit onderzoek is voor vier beleidsfactoren geanalyseerd hoe deze de motivatie bij burgers tot het scheiden van afval beïnvloeden, namelijk: 1. Gemak voor burgers 2. Communicatie 3. Training 4. Externe stimulatie De steekproef voor dit onderzoek bestaat uit 324 inwoners van de gemeente Nissewaard, waar de NV REINIS verantwoordelijk is voor de afvalverwerking. De variabelen voor de verschillende beleidsfactoren zijn gevormd naar beschikbare literatuur omtrent coproductie en het scheiden van afval en de praktijk van REINIS. Uit de analyse komt naar voren dat alle beleidsfactoren elementen bevatten die een significant gewicht hebben binnen de motivatie bij burgers om afval te scheiden. Hierbij komen enkele variabelen naar voren als belangrijke predictor, zoals de afstanden die burgers moeten afleggen naar afvalpunten, de mate waarin burgers zich betrokken voelen, de kennis van burgers over het scheiden van afval en de hoogte van de afvalstoffenheffing. Met al deze variabelen zal rekening gehouden moeten worden wanneer lokale overheden of overheidsorganisaties burgers willen motiveren tot het scheiden van afval. Specifiek voor de gemeente Nissewaard en REINIS blijkt de beleidsfactor communicatie een belangrijk punt waar verbetering behaald kan worden. Zo geven veel respondenten aan zich niet betrokken te voelen bij het coproductieproces en graag meer communicatie te willen ontvangen vanuit REINIS. Hier ligt voor REINIS veel ruimte om burgers te motiveren tot het scheiden van afval.Show less
Veel ouders sturen vanwege de sterke competitie in het onderwijs hun kinderen naar naschoolse bijles instellingen, genaamd juku 塾. Dit doen ze om er zeker van te zijn dat hun kinderen voor het...Show moreVeel ouders sturen vanwege de sterke competitie in het onderwijs hun kinderen naar naschoolse bijles instellingen, genaamd juku 塾. Dit doen ze om er zeker van te zijn dat hun kinderen voor het toelatingsexamen zullen slagen. Door de grote vraag naar dit soort bijles is het aantal juku-instellingen enorm gestegen door de jaren heen. Om zich te onderscheiden van concurrenten en genoeg studenten te werven, maken juku veel gebruik van reclame. In deze scriptie kijk ik naar de wervingsactiviteiten van juku in de vorm van reclame-uitingen. Dit wordt gedaan door de framing-theorie van Ervin Goffman toe te passen om de reclame-uitingen te analyseren en te onderzoeken welke verschillende thema’s gebruikt worden door juku. Het doel is te onderzoeken op wat voor manier juku scholieren werven voor hun diensten om dit vervolgens te verklaren binnen de Japanse samenleving.Show less
Many studies have been conducted to define factors that enhance students motivation, but little is known about what sets students in Dutch vocational education to action. According to the Unified...Show moreMany studies have been conducted to define factors that enhance students motivation, but little is known about what sets students in Dutch vocational education to action. According to the Unified Model of Task-specific Motivation (UMTM; De Brabander & Martens, 2014) one of the factors that leads to readiness for action is the perceived freedom of action. Stefanou et al. (2004) subdivide freedom of action into three different kinds, of which only the cognitive freedom of action leads to more psychological effort. Therefore, the goal of this intervention study was to determine if an intervention that supports the cognitive freedom of action in arithmetic class enhances the perceived cognitive freedom of action and readiness for action of students in Dutch vocational education. To examine this, the cognitive freedom of action and readiness for action of 75 students in three different classes are measured twice weekly, during eight weeks. In the fifth and sixth week, two classes (49 students) received an intervention to support cognitive freedom of action, the other class served as an active control. Multilevel analysis showed that in these two weeks the students in the intervention group perceived more cognitive freedom of action, but not more readiness for action than before and after the intervention. This change in cognitive freedom of action was not visible in the control group. This tells us the a teacher can influence the perceived cognitive freedom of action of students, but enhancing readiness for action is more difficult. One possible explanation is that because students in vocational education do not respond to the support of cognitive freedom of action as do many other previous studied target groups in education, but further research is needed to explore this possibility.Show less
In de laatste jaren proberen verschillende scholen gebruik te maken van gecomputeriseerde trainingsprogramma’s om de cognitieve vermogens van hun leerlingen te verbeteren. Er heerst een discussie...Show moreIn de laatste jaren proberen verschillende scholen gebruik te maken van gecomputeriseerde trainingsprogramma’s om de cognitieve vermogens van hun leerlingen te verbeteren. Er heerst een discussie in de huidige onderzoekswereld of deze programma’s daadwerkelijk werken of niet. In dit onderzoek is gekeken of er een vooruitgang van het werkgeheugen is opgetreden na een werkgeheugentraining. Daarnaast is onderzocht of motivatie invloed heeft op de verbetering van het werkgeheugen na een werkgeheugentraining. Dit onderzoek met een pretest post-test controlgroup onderzoeksdesign heeft een steekproef van 28 basisschoolleerlingen uit groep 5. Er is gebruik gemaakt van drie specifieke werkgeheugentaken om de vooruitgang van het werkgeheugen te kunnen bepalen: de digit span backward, de sentence span en het leeuwenspel. Om de mate van motivatie te bepalen is er gebruik gemaakt van 3 specifieke motivatievragenlijsten: de Grit, Expectancy-value en Growth-mindset questionnaires. Uit dit onderzoek is gebleken dat er alleen een vooruitgang is opgetreden op de werkgeheugentaak digit span backward in zowel de experimentele als de controle conditie. Daarnaast heeft motivatie geen voorspellende rol in het verbeteren van het werkgeheugen na de werkgeheugentraining. Het is van belang dat er extra onderzoek naar motivatie uitgevoerd wordt.Show less
Scholen zijn sinds de invoering van de Wet passend onderwijs verantwoordelijk voor het vinden van een passend onderwijsaanbod voor alle kinderen die zich aanmelden (Rijksoverheid, z.j.). Scholen...Show moreScholen zijn sinds de invoering van de Wet passend onderwijs verantwoordelijk voor het vinden van een passend onderwijsaanbod voor alle kinderen die zich aanmelden (Rijksoverheid, z.j.). Scholen moeten daardoor gerichter en bewuster omgaan met de begeleiding van individuele leerlingen. Een manier van het begeleiden van leerlingen met individuele onderwijsbehoeften in een groep is gedifferentieerd lesgeven. Er is echter nog weinig onderzoek gedaan naar het effect van gedifferentieerd lesgeven op de motivatie van leerlingen. De onderzoeksvraag luidt dan ook: ‘Is er een verband tussen de mate waarin de leerkracht gedifferentieerd les geeft en de motivatie van de leerlingen? Verder is onderzocht wat de verschillen zijn tussen reguliere en combinatieklassen wat betreft de mate van differentiëren door de leerkracht en de motivatie van de leerlingen. In Nederland kiezen steeds meer scholen voor combinatieklassen, omdat de leerlingenkrimp in het onderwijs zorgt voor kleinere groepen. Om organisatorische redenen worden verschillende jaargroepen dan gecombineerd tot één groep. Op verschillende scholen in Nederland is de motivatie van leerlingen uit groep 7 en 8 (N=277) gemeten met behulp van een vragenlijst. Bij de groepsleerkracht (N= 20) is een vragenlijst over de mate van differentiatie afgenomen. De gemiddelde motivatiescore van de klas is vergeleken met de differentiatiescore van de bijbehorende groepsleerkracht. Verder zijn de gemiddelde motivatie- en differentiatiescores ook vergeleken tussen de combinatieklassen en reguliere klassen. Uit de resultaten kwamen geen significante verschillen tussen reguliere klassen en combinatieklassen. Verder is er geen significant verband gevonden tussen de mate van differentiatie door de leerkracht en de motivatie van de klas. Mogelijk was de steekproef te klein en gaf een lage respons een vertekend beeld van de scores.Show less
Er wordt steeds vaker gestreefd naar het hebben van excellente leerkrachten. Deze leerkrachten kunnen al hun leerlingen op maat bedienen, ze differentiëren veel. In deze scriptie wordt het...Show moreEr wordt steeds vaker gestreefd naar het hebben van excellente leerkrachten. Deze leerkrachten kunnen al hun leerlingen op maat bedienen, ze differentiëren veel. In deze scriptie wordt het mogelijke verband tussen differentiatie van de leerkracht en motivatie van de leerling onderzocht. Er wordt gekeken of dit verschilt tussen combinatie en reguliere klassen. Voorgaande onderzoeken wijzen uit dat leerlingen die zelfstandiger moeten werken en betrokken worden bij hun eigen leerproces meer intrinsieke motivatie tonen. Terwijl leerlingen die gestimuleerd worden met beloningen meer extrinsiek gemotiveerd worden. Over de verkregen data van leerlingen en leerkrachten van groep 7 en 8 van de basisschool. Na analyse blijkt dat de differentiatie, gemeten aan de mate van monitoring, significant verschilt tussen leerlingen uit de combinatieklas en leerlingen uit de reguliere klas. Leerkrachten in een combinatieklas lijken hun leerlingen meer zelfstandig te maken, t(20) = 0,52, p>0,5. De motivatie, zowel intrinsiek als extrinsiek, verschilt niet significant tussen de klastypen. Een verband tussen differentiatie en motivatie, intrinsiek of extrinsiek, is niet gevonden. Dit houdt in dat ongeacht het klastype de motivatie van de leerlingen gemiddeld gelijk is.Show less
Nederlandse leerlingen zijn gemiddeld minder gemotiveerd dan leerlingen uit andere landen (Inspectie van het onderwijs, 2014). Dit kan nadelig zijn, omdat leerlingen die niet gemotiveerd zijn,...Show moreNederlandse leerlingen zijn gemiddeld minder gemotiveerd dan leerlingen uit andere landen (Inspectie van het onderwijs, 2014). Dit kan nadelig zijn, omdat leerlingen die niet gemotiveerd zijn, onder hun niveau presteren (Inspectie van het onderwijs, 2014). Om hoge prestaties en motivatie te bewerkstelligen, kan het onderwijs aangepast worden aan individuele leerlingen, wat differentiatie wordt genoemd (Tomlinson, 1999). Differentiëren in de klas wordt volgens verwachtingen van leerkrachten na augustus 2014 lastiger door de Wet op Passend Onderwijs (Smeets et. al., 2013). Er is nog weinig onderzoek verricht naar de rol van leerkrachten op het motiveren van leerlingen waarbij de invloed van differentiatie is meegenomen. Het is zinvol om te onderzoeken of prestatie wordt beïnvloed door motivatie en of vervolgens differentiatie daar invloed op heeft. Daarom luidt de hoofdvraag van dit onderzoek: Is er een verband tussen de prestatie en de motivatie van leerlingen en de mate waarin docenten gedifferentieerd lesgeven? Om eventuele verbanden te onderzoeken werd onderzoek gedaan op 12 scholen in Nederland, waarbij N=20 leerkrachten een vragenlijst invulden om de mate van differentiatie te meten. N=277 leerlingen vulden een vragenlijst in waarmee motivatie gemeten werd. Vanwege uitbijters en missende waarden zijn N = 245 leerlingen meegenomen in de analyse. Prestatie werd gemeten aan de hand van de Cito-scores van de leerlingen van de vakken rekenen en spelling. Uit de analyse van de resultaten blijkt dat er een significant verband bestaat tussen de prestatie en de motivatie van de leerlingen; leerlingen met een hogere motivatie leveren hogere prestaties. Er blijkt geen significant verband te bestaan tussen motivatie en de mate waarin docenten gedifferentieerd lesgeven.Show less
Op sommige scholen wordt er door economische redenen of vanuit de visie vaak gekozen voor combinatieklassen. Een leerkracht krijgt in een combinatieklas dus te maken met meer niveaus in zijn of...Show moreOp sommige scholen wordt er door economische redenen of vanuit de visie vaak gekozen voor combinatieklassen. Een leerkracht krijgt in een combinatieklas dus te maken met meer niveaus in zijn of haar klas, en zou daardoor meer moeten differentiëren. Differentiëren houdt in dat leerkrachten aanpassingen aanbrengen in het curriculum, onderwijsmethodes en leeractiviteiten, om tot een maximale leeropbrengst te komen voor elk kind. In dit onderzoek wordt er gekeken naar wat het effect is van differentiatie op de motivatie van leerlingen. De hoofdvraag luidt: Is er een verband tussen de mate waarin docenten gedifferentieerd lesgeven en de motivatie van leerlingen? De deelvraag hierbij luidt als volgt: Is er een verschil in differentiatie en motivatie tussen combinatieklassen en enkelvoudige klassen? De vraag is beantwoord door leerlingen een vragenlijst in te laten vullen over motivatie en leerkrachten een vragenlijst in te laten vullen over differentiatie, waarna door middel van een enkelvoudige regressieanalyse is bekeken of differentiatie en motivatie samenhangen. Ook is er gekeken naar het verschil in differentiatie en motivatie tussen combinatieklassen en enkelvoudige klassen. Er is geen verband gevonden tussen differentiatie en motivatie, en er waren ook geen verschillen te vinden tussen combinatieklassen en enkelvoudige klassen. Dit betekent dat differentiatie geen invloed heeft op de motivatie van leerlingen, en dat de differentiatie en motivatie in een combinatieklas niet verschillen van een enkelvoudige klas.Show less
ICT has become increasingly integrated into daily life: WiFi spots are available in every public place and social media are very popular. However, the usage of ICT within primary education is more...Show moreICT has become increasingly integrated into daily life: WiFi spots are available in every public place and social media are very popular. However, the usage of ICT within primary education is more variable: Some teachers utilize ICT more extensively than others. This paper provides the results of quantitative and qualitative research conducted on ICT usage within primary education in The Netherlands. Research questions were answered, to answer the following question: What factors motivates a primary school teacher to use ICT in their lessons? The research questions that were used to give an answer were: What is the relation between ‘frequency of participation’ and ‘readiness for action’ (chi-square)? Is there a difference in educational ICT-use between men and women (t-test)? Does ICT-attitude predict the educational ICT-use (linear regression)? What factors stimulate/limit the PrOnt-activities of teachers? The study consisted of 218, randomly selected, respondents who work at a primary school in The Netherlands. Ten respondents were interviewed. The results were presented at the University of Leiden. The results of the research indicate that there are multiple factors that may influence ICT usage by a teacher. There was correlation to be found between gender and ICT usage, with men using ICT more often than women. Frequency of being a part of an activity and personal attitude are also factors that correlate with the usage of ICT. More research should be done to gain a deeper understanding of what is actually causing these correlations that have been identified.Show less
Met de komst van de Wet passend onderwijs in 2014, zullen er in het reguliere basisonderwijs meer leerlingen terechtkomen die behoefte hebben aan speciale zorg waardoor er vermoedelijk meer...Show moreMet de komst van de Wet passend onderwijs in 2014, zullen er in het reguliere basisonderwijs meer leerlingen terechtkomen die behoefte hebben aan speciale zorg waardoor er vermoedelijk meer niveauverschillen tussen leerlingen in klassen zullen zijn. Een leerkracht kan hierop inspelen met instructie en opdrachten op verschillende niveaus en op verschillende werkwijzen. Dit wordt differentiatie genoemd (De Koning, 1973). Er is nog weinig onderzoek gedaan naar het effect van differentiatie op de motivatie en de prestatie van leerlingen. De hoofdvraag in dit onderzoek luidt dan ook: ‘Is er een verband tussen de mate waarin docenten gedifferentieerd lesgeven, de motivatie van leerlingen en de prestatie van leerlingen?’. Om hier een antwoord op te kunnen geven, werden vragenlijsten afgenomen bij tien scholen in Nederland. Bij N = 10 leerkrachten werden vragenlijsten afgenomen om de mate van differentiatie te bepalen. Bij N = 277 leerlingen werden vragenlijsten afgenomen om hun motivatie te meten. De prestatie werd afgeleid uit de citoscores voor spelling en rekenen waarbij er een onderscheid gemaakt werd tussen benedengemiddeld, gemiddeld en bovengemiddeld presterende leerlingen. Er werd gekeken naar mogelijke verbanden tussen deze scores. Er werd geen significant verband gevonden tussen de mate van differentiatie van de leerkrachten en de motivatie van de leerlingen. Er werd eveneens geen significant verband gevonden tussen de mate van differentiatie van de leerkrachten en de prestatie van de leerlingen. Er werd wel een significant verband gevonden tussen de motivatie van de leerlingen en de prestatie van de leerlingen.Show less
Vanwege de invoering van de Wet Passend Onderwijs, waardoor leerkrachten waarschijnlijk meer zullen gaan differentiëren, is onderzocht of er een verband is tussen de mate van differentiatie van een...Show moreVanwege de invoering van de Wet Passend Onderwijs, waardoor leerkrachten waarschijnlijk meer zullen gaan differentiëren, is onderzocht of er een verband is tussen de mate van differentiatie van een leerkracht en de motivatie van leerlingen, en wat de rol van persoonlijke begeleiding binnen de differentiatie is. Honderdeenendertig jongens en 146 meisjes uit groep 7 en 8 en hun leerkrachten vulden vragenlijsten in. Vragen uit de Intrinsic Motivation Inventory werden gebruikt om de intrinsieke motivatie van de leerlingen te bepalen, door de onderzoeker toegevoegde vragen werden gebruikt om de mate van differentiatie van de leerkracht te bepalen. Ook werden vragen geselecteerd die over de mate van persoonlijke begeleiding binnen de differentiatie gingen. De motivatiescore van leerlingen uit een klas werd omgezet in een gemiddelde motivatiescore per klas, met behulp van een enkelvoudige regressie analyse werd bepaald of er een verband was tussen de mate van differentiatie van een leerkracht en de gemiddelde motivatie van zijn/haar klas. Er werd geen significant verband gevonden. Met een enkelvoudige regressieanalyse werd bepaald of er een verband was tussen de mate van persoonlijke begeleiding binnen de differentiatie en de gemiddelde motivatie van een klas, ook hier werd geen significant verband gevonden. De mate van differentiatie van de leerkracht, die in de toekomst door de invoering van de Wet Passend Onderwijs mogelijk toeneemt, lijkt geen gevolgen te hebben voor de motivatie van leerlingen.Show less
Motivatie blijkt een belangrijke rol te spelen als het gaat op de deelname aan professionaliseringsactiviteiten. Middels een semigestructureerd interview bij twintig basisschoolleerkrachten is...Show moreMotivatie blijkt een belangrijke rol te spelen als het gaat op de deelname aan professionaliseringsactiviteiten. Middels een semigestructureerd interview bij twintig basisschoolleerkrachten is nagegaan hoe verplichte en zelfgekozen professionaliseringsactiviteiten worden ervaren. Aan de hand van cognitieve valenties (persoonlijk, school en voor de leerlingen) en subjectieve normen, twee motivatievariabelen uit het taak-specifieke motivatiemodel, is onderzocht of er verschillen in motivatie aspecten waren tussen verplichte en zelfgekozen professionaliseringsactiviteiten. Voor beide variabelen geldt dat deze zowel een positieve als negatieve lading kunnen hebben. De resultaten van dit onderzoek tonen aan dat er verschillen zijn in cognitieve valenties tussen verplichte en zelfgekozen professionaliseringsactiviteiten. Positieve cognitieve valenties voor de leerkracht persoonlijk werden door leerkrachten veruit het meest genoemd. Negatieve cognitieve valenties voor de leerkracht persoonlijk werden ervaren bij zelfgekozen leeractiviteiten vanwege het gemis aan praktische aspecten. Een ander verschil tussen verplichte en zelfgekozen professionaliseringsactiviteiten heeft betrekking op positieve cognitieve valenties voor de school. Bij een verplichte setting werd de doorgaande lijn voor de school en inzicht op teamniveau als positief ervaren terwijl leerkrachten bij zelfgekozen activiteiten spraken over persoonlijke winst in vaardigheden die ten goede kwam aan de school. Voor subjectieve normen zijn er verschillen gevonden binnen verplichte activiteiten. Leerkrachten spraken daarbij over negatieve subjectieve normen zoals een sceptische houding van collega’s of het team en het gevoel dat collega’s of het team niet wilden meewerken aan de professionaliseringsactiviteit. Wat betreft aanbevelingen zouden toekomstige professionaliseringsactiviteiten moeten inspelen op de vraagstukken en problemen van leerkrachten die zij ervaren binnen en buiten de klas. Wanneer professionaliseringsactiviteiten persoonlijk leerwinst bieden voor de leerkrachten zou het eveneens ten goede komen aan de school en aan de leerlingen zo menen de leerkrachten in dit onderzoek.Show less
Om het samenwerkingsproces zo goed mogelijk te laten verlopen is het van belang dat leerlingen gemotiveerd zijn om samen te werken (Saab, Van Jolingen & Hout-Wolters, 2009). In deze studie is...Show moreOm het samenwerkingsproces zo goed mogelijk te laten verlopen is het van belang dat leerlingen gemotiveerd zijn om samen te werken (Saab, Van Jolingen & Hout-Wolters, 2009). In deze studie is onderzocht of motivatie beïnvloed kan worden door peer-modeling. De modeling werd gedaan door een korte film te tonen waarin peers vertellen over het nut van samenwerkend leren. Zo laten zij bijvoorbeeld weten dat je door uit te leggen de stof zelf beter leert onthouden, door feedback te geven en te krijgen meer leert en dat je later voor je werk ook moet samenwerken. Er deed een groep van 159 vmbo-leerlingen, uit de eerste twee klassen van twee scholen, mee aan het onderzoek. Van deze groep kregen 84 leerlingen de film met peer-modeling te zien. De resultaten van de experimentele conditie werden vergeleken met die van een vergelijkbare controlegroep. Het experiment werd gedaan met herhaalde metingen. Voor en na het zien van de film werd door de proefpersonen een vragenlijst ingevuld over het nut van samenwerken, de competentiebeleving en intrinsieke motivatie. Na het invullen van de vragenlijst werd er in groepjes van vier aan een jigsaw samenwerkingstaak gewerkt. Afsluitend werden de leerlingen gevraagd een vragenlijst in te vullen over hun beleving van het samenwerkingsproces. Uit de resultaten blijkt dat peer-modeling een klein positief effect had op de concepties over het nut van samenwerken en een middelgroot effect op de intrinsieke motivatie voor samenwerken. Daarentegen bleek de competentiebeleving afgenomen na het zien van het peer-modeling filmpje. De resultaten van de uitvoering van de samenwerkingstaak van de controlegroep waren significant hoger dan die van de experimentele groep.Show less
Middels dit onderzoek is de vraag: “In hoeverre zijn er verschillen te vinden tussen kinderen die de Weekend Klas volgen en kinderen die geen Weekend Klas volgen?” getoetst. In totaal waren er 38...Show moreMiddels dit onderzoek is de vraag: “In hoeverre zijn er verschillen te vinden tussen kinderen die de Weekend Klas volgen en kinderen die geen Weekend Klas volgen?” getoetst. In totaal waren er 38 kinderen (10-13 jaar) die deelnamen aan het onderzoek. 23 kinderen volgden de Weekend Klas en 15 kinderen niet. De belangrijkste uitkomst is dat er geen significante verschillen te vinden zijn tussen kinderen die de Weekend Klas volgen en kinderen die dit niet volgen, gekeken naar motivatie, zelfvertrouwen en welbevinden. Dit onderzoek heeft bijgedragen aan inzicht op interventies en preventieve maatregelen die een positieve ontwikkeling van kinderen met een lage SES kunnen bevorderen. De Weekend Klas kan mogelijk verbeterd worden door het programma meer te richten op huiswerkbegeleiding en schoolse ondersteuning.Show less
Zowel motivatie als cognitieve controle functies zijn nodig voor het doelgerichte handelen. Literatuur wijst op interactie tussen motivatie en cognitieve controle functies tijdens enkelvoudige...Show moreZowel motivatie als cognitieve controle functies zijn nodig voor het doelgerichte handelen. Literatuur wijst op interactie tussen motivatie en cognitieve controle functies tijdens enkelvoudige taken. Het is echter onbekend hoe motivatie en cognitieve controle functies bijdragen aan het adaptieve functioneren en daarmee welke rol zij spelen tijdens onze dagelijkse vaardigheden. Specifiek voor verschillende klinische groepen waarbij we problemen zien met de cognitieve controle functies, zoals autisme en ADHD, willen we bekijken of motivatie een aanknopingspunt kan bieden om het adaptieve functioneren te beïnvloeden. Dit onderzoek richt zich op de samenhang tussen mastery motivatie en cognitieve controle functies en het belang voor adaptief functioneren. Bij 58 kinderen van 9 tot en met 12 jaar, werden cognitieve controle functies gemeten middels neuropsychologische taken. De ouders hebben vragenlijsten ingevuld gericht op mastery motivatie en sociale vaardigheden. We vinden een negatief verband tussen cognitieve controle en doorzettingsvermogen. Daarnaast zien we dat doorzettingsvermogen compenseert voor zwakke cognitieve controle en een positieve invloed heeft op adaptief functioneren. Dit wijst op het belang van het stimuleren van motivatie bij klinische groepen met zwakke cognitieve controle functies, met als doel het adaptieve functioneren te verbeteren. Implicaties worden besproken.Show less