In dit onderzoek staat de volgende vraag centraal: Hoe kan de GGD Hollands-Midden ouders van peuters bij een Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) het best informatie verschaffen over gezonde...Show moreIn dit onderzoek staat de volgende vraag centraal: Hoe kan de GGD Hollands-Midden ouders van peuters bij een Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) het best informatie verschaffen over gezonde voeding? Door middel van literatuur- en empirisch onderzoek is getracht deze vraag te beantwoorden. Concluderend is de behoefte van ouders aan informatie over gezonde voeding zeer persoonlijk. Overkoepelend heerst er een voorkeur voor het online ontvangen van informatie. Daarnaast hebben ouders moeite met het vinden van overzicht in de overvloed van bestaande informatie, en vinden zij een deel hiervan overbodig. Tegelijkertijd missen een aantal ouders informatie die aansluit op hun persoonlijke situatie. Positieve aspecten van de huidige informatievoorzieningen zijn de bestaande richtlijnen op vertrouwde websites als die van het Voedingscentrum. Uit dit onderzoek volgt het advies dat de GGD Hollands-Midden de nadruk kan leggen op online informatievoorzieningen over dit onderwerp, met een focus op persoonsgerichte informatie. Het is van belang dat deze informatie vrijblijvend is. Daarnaast is er een advies gericht op vervolgonderzoek, het huidige onderzoek had namelijk een kleine steekproef. Bij vervolgonderzoek is het relevant om een grotere steekproef te selecteren, om een vollediger beeld te kunnen schetsen. Uitkomsten van het huidige onderzoek kunnen worden meegenomen in de keuze voor een bepaalde invalshoek in toekomstige onderzoeken. Al met al is het belangrijk dat ouders de juiste informatie over gezonde voeding ontvangen om op die manier een positieve invloed te hebben op de voeding van hun kind. Dit kan namelijk mogelijke gezondheidsproblemen, zoals overgewicht, voorkomen.Show less
Ouderlijke bedreigings- en veiligheidsinformatie kan invloed hebben op het vermijdingsgedrag in sociale situaties van het kind. Kinderen van ouders met een angststoornis hebben twee tot drie keer...Show moreOuderlijke bedreigings- en veiligheidsinformatie kan invloed hebben op het vermijdingsgedrag in sociale situaties van het kind. Kinderen van ouders met een angststoornis hebben twee tot drie keer zoveel kans om ook sociale angst te ontwikkelen. Daarnaast kan de angst van de ouder voor negatieve evaluatie van het kind ook invloed hebben op het effect van ouderlijke bedreigings- en veiligheidsinformatie op het vermijdingsgedrag, omdat dat zorgt voor extra stress bij het kind. In deze studie is het effect van ouderlijke bedreigings- en veiligheidsinformatie onderzocht (N = 71, M = 11,62). Ook de impact van angst voor negatieve evaluatie van het kind door de ouders is daarbij onderzocht. Ouders kregen de taak om ofwel veilige of dreigende informatie te geven aan hun kind over de twee vreemdelingen. Na deze informatie moest het kind een sociale taak uitvoeren, waarna het gedrag geobserveerd werd. In de resultaten is er geen significant verschil te zien in het vermijdingsgedrag van het kind met de ontvangen verbale informatie. Daarnaast is er ook geen correlatie gevonden tussen de angst voor negatieve evaluatie van het kind door de ouder en het effect van verbale informatie op het vermijdende gedrag van het kind. Echter bleek wel dat kinderen, van wie de ouders hoger scoorden op angst voor negatieve evaluatie van het kind, meer vermijdingsgedrag toonden, ongeacht de conditie. Het is van belang om voor een volgend onderzoek ook andere meetmethoden toe te passen, zoals een persoonlijk interview waardoor de validiteit en de betrouwbaarheid van de resultaten omhoog kan gaan. Ook kan er gekeken worden naar het verhogen van de frequentie van het vertellen van de verbale informatie.Show less
Een sociale angststoornis heeft een prevalentie van 9.3% en komt veel voor in families. Sociale angst kan door middel van verbale communicatie van ouders worden verworven bij kinderen. Kinderen met...Show moreEen sociale angststoornis heeft een prevalentie van 9.3% en komt veel voor in families. Sociale angst kan door middel van verbale communicatie van ouders worden verworven bij kinderen. Kinderen met een gedragsremmend temperament reageren op nieuwigheden met angst en kunnen gevoeliger zijn voor negatieve omgevingsinvloeden, bijvoorbeeld ouderlijke verbale communicatie van dreiging. Deze huidige studie heeft als één van de eerste gekeken naar het effect van ouderlijke verbale communicatie van dreiging versus veiligheid op de angstovertuigingen van 10 – 14-jarige kinderen (N = 75) in een sociale situatie met een vreemde, waarbij gedragsremmend temperament is meegenomen als mogelijke moderator. De kinderen ontvingen van hun ouder dreigings- of veiligheidsinformatie over twee beoordelaars, waarna de kinderen drie sociale taken gingen volbrengen met deze twee beoordelaars. De resultaten lieten zien dat de kinderen significant meer angstovertuigingen rapporteerden voor de beoordelaar wanneer ze daar dreigingsinformatie over hadden ontvangen van hun ouders dan de beoordelaar waar ze veiligheidsinformatie over hadden ontvangen. Een gedragsremmend temperament had geen invloed op het effect van ouderlijke verbale communicatie van dreiging versus veiligheid op de angstovertuigingen van kinderen. Uit deze studie kan worden geconcludeerd dat de sociale angst van kinderen kan worden beïnvloed door de informatie die zij ontvangen van hun ouders. De huidige studie keek naar de kortetermijn effecten van ouderlijke verbale communicatie op de angstovertuigingen van kinderen. Toekomstig onderzoek zou verder moeten kijken naar de langetermijn effecten en de invloed van verschillende informatiebronnen.Show less
Child abuse is a big problem in the Netherlands. A big group of children is structurally exposed to (severe) child abuse. Several risk factors can contribute to the development of child abuse...Show moreChild abuse is a big problem in the Netherlands. A big group of children is structurally exposed to (severe) child abuse. Several risk factors can contribute to the development of child abuse within families. This study aims to investigate whether several aspects of parenting are able to predict the severity of child abuse within families. The sample consisted of 627 Dutch parents that have recently experienced child abuse within their family. The parents filled in self-report questionnaires about themselves, their children and their experiences with child abuse under the supervision of student-researchers. Topics covered in the questionnaire were, among others, the experience of child abuse within the family, the way situations were handled, the level of experienced parenting stress, the level of warmth and involvement shown to the child(ren) and the professional help that the family received. Results showed that the level of parenting stress that parents experience is a positive significant predictor of the severity of child abuse within families. The level of warmth and involvement that parents show towards their children appeared to be a negative significant predictor of the severity of child abuse. However, the level of parental warmth and involvement did not seem to play a significant role in the relationship between parenting stress and severity of child abuse. Gender of the parent was a nonsignificant predictor of the severity of child abuse and did not seem to play a significant role in the relationship between parenting stress and severity of child abuse. The results of the study show that parenting stress can be an important risk factor for severe child abuse, while parental warmth and involvement may be an important protective factor. It is important to take these aspects into account when offering professional help and in future research.Show less
In deze replicatiestudie van Beilock et al. (2012) stonden de relaties tussen rekenangst en genderstereotyperingen van leerkrachten (n = 35), ouders (n = 213) en de rekenprestaties van...Show moreIn deze replicatiestudie van Beilock et al. (2012) stonden de relaties tussen rekenangst en genderstereotyperingen van leerkrachten (n = 35), ouders (n = 213) en de rekenprestaties van basisschoolleerlingen uit groep 6, 7 en 8 (n = 273) centraal. Rekenangst en genderstereotyperingen van ouders en leerkrachten werden respectievelijk gemeten aan de hand van de Mathematics Anxiety Scale (Betz, 1978) en de Student Attitude Questionnaire (Wigfield & Meece, 1988). Voor de rekenprestaties van de leerlingen werden enkele LVS-gegevens van de CITO (Hollenberg & Van der Lubbe, 2011) opgevraagd. Resultaten wezen uit dat een hoge mate van rekenangst van de ouder samenging met lagere rekenprestaties van de leerling (p <.01). Een hoge mate van rekenangst bij de leerkracht ging niet samen met lagere rekenprestaties van de leerling (p = .38). Daarnaast hadden vrouwelijke leerkrachten een hogere mate van rekenangst dan mannelijke leerkrachten (p = .02). De genderstereotyperingen waren geen mediërende factor (p = .23). Concluderend leidt een hogere mate van rekenangst van de ouder tot lagere rekenprestaties van de leerling, zijn vrouwelijke leerkrachten rekenangstiger dan mannelijke leerkrachten en versterken genderstereotyperingen niet de relatie tussen rekenangst van ouders en leerkrachten en rekenprestaties van leerlingen. Aanbevelingen voor vervolgonderzoek zijn het uitbreiden van het aantal mannelijke leerkrachten in de steekproef en het doen van longitudinaal en experimenteel onderzoek om meer inzicht te krijgen in de relatie tussen genderstereotyperingen en rekenangst van de ouder en de leerkracht en rekenprestaties van de leerling.Show less
Deze studie heeft onderzocht of mediagebruik samenhangt met internaliserende en externaliserende gedragsproblemen en wat de rol van ouders in het mediagebruik is bij kinderen in India. Verwacht...Show moreDeze studie heeft onderzocht of mediagebruik samenhangt met internaliserende en externaliserende gedragsproblemen en wat de rol van ouders in het mediagebruik is bij kinderen in India. Verwacht werd dat mediagebruik samenhangt met meer internaliserende en externaliserende gedragsproblemen en ook werd verwacht dat mediagebruik met toezicht minder sterk samenhangt met internaliserende en externaliserende gedragsproblemen dan mediagebruik zonder toezicht. De participanten van dit onderzoek waren 293 kinderen uit India tussen de 10 en 14 jaar oud, waarvan 161 jongens en 123 meisjes. Van de overige negen participanten is het geslacht onbekend. De gegevens met betrekking tot het mediagebruik (aantal uur televisie, tablets en computer/videospellen) zijn verzameld middels een dagboek die is ingevuld tijdens een interview met de kinderen. De internaliserende en externaliserende gedragsproblemen zijn geanalyseerd door middel van de Strenghts and Difficulties Questionnaire (SDQ). De resultaten van het onderzoek laten zien dat mediagebruik over het algemeen samenhangt met meer internaliserende en externaliserende gedragsproblemen en dat enkel ouderlijk toezicht niet voldoende is om de negatieve effecten van mediagebruik te modereren. Dit impliceert dat het belangrijk is dat ouders strategieën toepassen zoals bijvoorbeeld regels opstellen of samen evalueren met hun kinderen over het mediagebruik.Show less
Rekenprestaties van basisschoolleerlingen in Nederland zijn niet op niveau. Er kunnen vele factoren van invloed zijn op de rekenprestaties van leerlingen, maar in dit onderzoek werd de focus gelegd...Show moreRekenprestaties van basisschoolleerlingen in Nederland zijn niet op niveau. Er kunnen vele factoren van invloed zijn op de rekenprestaties van leerlingen, maar in dit onderzoek werd de focus gelegd op de invloed van ouders, leerkrachten en de leerlingen zelf met betrekking tot stereotype opvattingen. Deze studie was een replicatiestudie van Beilock et al. (2010). Data was verzameld door middel van een vragenlijst over stereotype opvattingen, ingevuld door de 221 ouders, 42 leerkrachten en 278 leerlingen. In de groep leerkrachten waren er 30 (71.43%) vrouwelijke en 12 (28.57%) mannelijke leerkrachten. Daarnaast werden rekenprestaties van de leerlingen bepaald met de cijfers Rekenen/Wiskunde van het Leerlingvolgsysteem van het Centraal Instituut voor Toets Ontwikkeling (CITO). Uit de resultaten bleek dat er geen significante relaties zijn tussen stereotype opvattingen van ouders en leerlingen (p = .20) en tussen de stereotype opvattingen van leerkrachten en leerlingen (p = .71). Meer stereotype opvattingen van ouders en leerkrachten leidden niet tot meer stereotype opvattingen bij leerlingen. Er waren tevens geen significante relaties tussen de stereotype opvattingen van leerlingen en de rekenprestaties van zowel meisjes (p = .26) als jongens (p = .75). Kortom, zowel ouders als leerkrachten hebben geen invloed op leerlingen als het stereotype opvattingen betreft. De mate van stereotype opvattingen van leerlingen is niet van invloed op hun rekenprestaties. Rekenprestaties worden niet beïnvloed door stereotype opvattingen. Een suggestie voor vervolgonderzoek kan longitudinaal onderzoek zijn, waarin de invloed van ouders en leerkrachten op verschillende leeftijden van de leerlingen wordt gemeten.Show less
In dit onderzoek is gekeken naar het longitudinale verband tussen fysieke discipline door ouders en externaliserend probleemgedrag van jonge kinderen. Er werd verwacht dat fysieke discipline door...Show moreIn dit onderzoek is gekeken naar het longitudinale verband tussen fysieke discipline door ouders en externaliserend probleemgedrag van jonge kinderen. Er werd verwacht dat fysieke discipline door vaders en moeders een positieve voorspeller zou zijn van externaliserend probleemgedrag van kinderen een jaar later. Daarnaast werd verwacht dat externaliserend probleemgedrag van kinderen op ongeveer driejarige leeftijd een positieve voorspeller zou zijn van fysieke discipline door beide ouders een jaar later. Ook werd verwacht dat de relatie tussen fysieke discipline door de ouder en externaliserend probleemgedrag van het kind sterker zou zijn voor moeders dan voor vaders. Tenslotte werd verwacht dat het verband tussen fysieke discipline en externaliserend probleemgedrag sterker zou zijn voor ouders en kinderen van hetzelfde geslacht dan voor ouders en kinderen van verschillend geslacht. Voor dit onderzoek zijn data van de eerste twee onderzoeksjaren van het grootschalige onderzoeksproject 'Boys will be boys?' gebruikt. De steekproef bestond uit 74 gezinnen. Tijdens het eerste meetmoment waren de kinderen gemiddeld 3.0 jaar oud (SD = 0.3), tijdens het tweede meetmoment was de gemiddelde leeftijd van de kinderen 4.0 jaar (SD = 0.4). Fysieke discipline door de beide ouders werd geobserveerd tijdens een afblijftaak en externaliserend probleemgedrag van het kind is gemeten met behulp van de CBCL-vragenlijst. Fysieke discipline door zowel vaders als moeders bleek geen voorspeller te zijn van externaliserend probleemgedrag een jaar later. Ook bleek externaliserend probleemgedrag van het kind geen voorspeller te zijn van het gebruik van fysieke discipline door vaders en moeders een jaar later. Daarnaast werden geen significante verschillen gevonden tussen vaders en moeders en tussen jongens en meisjes wat betreft de correlaties tussen fysieke discipline door de ouder en externaliserend probleemgedrag van het kind. Meer onderzoek is nodig om een beter beeld te krijgen van het verband tussen fysieke discipline door ouders en externaliserend probleemgedrag van jonge kinderen.Show less
In deze studie is onderzocht wat de relatie is tussen de ernst van autismekenmerken bij kinderen met een autisme spectrum stoornis (ASS), de ernst van autismekenmerken bij hun ouders en de mate van...Show moreIn deze studie is onderzocht wat de relatie is tussen de ernst van autismekenmerken bij kinderen met een autisme spectrum stoornis (ASS), de ernst van autismekenmerken bij hun ouders en de mate van ouderlijke stress. Met behulp van de Autism-Spectrum Quotient (AQ) en de Nijmeegse Ouderlijke Stress Index (NOSI) zijn gegevens verzameld van 24 kinderen met ASS in de leeftijd van 8 tot en met 13 jaar en hun ouders; en van 33 op leeftijd gematchte controlekinderen en hun ouders. De resultaten laten zien dat ouders van kinderen met ASS meer autismekenmerken vertonen en meer ouderlijke stress ervaren dan ouders uit de controlegroep. Ook is een significante correlatie gevonden tussen de ernst van autismekenmerken bij kinderen met ASS en de ernst van autismekenmerken bij hun ouders. Tot slot is gebleken dat zowel de mate van autismekenmerken bij kinderen met ASS als de mate van autismekenmerken bij ouders van kinderen met ASS samenhangen met ouderlijke stress. Uit de multipele regressie bleek dat autismekenmerken bij kinderen met ASS een betere voorspeller zijn voor ouderlijke stress dan autismekenmerken bij ouders van kinderen met ASS. Autismekenmerken bij ouders van kinderen met ASS voegen niet veel toe aan de verklaarde variantie van ouderlijke stress bovenop autismekenmerken bij kinderen met ASS. Dit bevestigt enerzijds de veronderstelling dat kinderen met ASS vaak ouders hebben met autismekenmerken en anderzijds de hypothese dat de ernst van autismekenmerken bij kinderen met ASS gerelateerd is aan de mate van opvoedingsstress bij de ouders. De resultaten moeten voorzichtig geïnterpreteerd worden vanwege het kleine aantal participanten. Verder onderzoek is nodig.Show less
Doelstelling De impliciete en expliciete gender-stereotypische denkbeelden van ouders met twee kinderen zijn onderzocht en in verband gebracht met de leeftijd en het opleidingsniveau van ouders....Show moreDoelstelling De impliciete en expliciete gender-stereotypische denkbeelden van ouders met twee kinderen zijn onderzocht en in verband gebracht met de leeftijd en het opleidingsniveau van ouders. Methode De steekproef van 100 gezinnen is onderdeel van een grootschaliger onderzoek die bestaat uit 390 gezinnen. Alle participerende gezinnen bestonden uit vader, moeder en twee kinderen (twee jongens, twee meisjes of een jongen en een meisje). Alle jongste kinderen hadden de leeftijd van 12 maanden, de oudste kinderen waren tussen de 2,5 en 3,5 jaar. De expliciete gender-stereotypische denkbeelden van ouders zijn gemeten door middel van de vragenlijst Childrearing Sex Role Attitude Scale (CRSRAS; Adapted from Burge, 1981). De impliciete gender-stereotypische denkbeelden zijn gebaseerd op verschillen in reactietijd, voortkomend uit de Gender-Carrière Impliciete Associatie Test. Resultaten De expliciete gender-stereotypische denkbeelden van beide ouders correleren significant met elkaar, tevens hebben vaders sterkere expliciete gender-stereotypische denkbeelden dan moeders. Uit de regressieanalyse blijkt dat het hebben van een meisje als jongste kind zwakkere expliciete gender-stereotypische denkbeelden voorspelt bij ouders dan het hebben van een jongen als jongste kind. Daarbij blijken jongere vaders sterkere expliciete gender-stereotypische denkbeelden te hebben dan oudere vaders. Het opleidingsniveau van moeders beïnvloedt als moderator de relatie tussen leeftijd en expliciete gender-stereotypische denkbeelden van moeders. Conclusie Gezinsfactoren zoals geslacht van het jongste kind en de leeftijd en het opleidingsniveau van ouders blijken van invloed te zijn op gender-stereotypische denkbeelden van ouders. De gender-stereotypische houding van ouders komt dus niet enkel voort uit eigen opvoeding of persoonlijkheid van de ouder, maar wordt ook beïnvloed door externe (gezins)factoren. Deze factoren zijn de oorzaak van verschillen tussen vaders en moeders binnen één gezin en tussen ouders uit verschillende gezinnen.Show less