Indiceren voor een reboundvoorziening vindt plaats op basis van, nagenoeg ontbrekende, criteria. Voorwaarde is dat een leerling als gedragsproblematisch wordt aangemerkt. Een operationele definitie...Show moreIndiceren voor een reboundvoorziening vindt plaats op basis van, nagenoeg ontbrekende, criteria. Voorwaarde is dat een leerling als gedragsproblematisch wordt aangemerkt. Een operationele definitie van de term “gedragsproblemen”ontbreekt echter. Dit maakt dat indicatie plaats vindt op basis van een individuele visie van een zorg- en adviesteam. Dit kan betekenen dat leerlingen onterecht instromen in een reboundvoorziening, waardoor de indicatie niet passend is. Dit onderzoek beoogt een bijdrage te leveren aan het passend indiceren. Het onderzoek heeft plaats gevonden in de regio Haaglanden. Data zijn verzameld bij leerlingen tussen 12 en 17 jaar. Er zijn leerlingen met een doorverwijzing naar een reboundvoorziening (n=90) en leerlingen die onderwijs volgen binnen de stamscholen (n=98). Aan de leerlingen zijn zelfbeoordeling vragenlijsten voorgelegd. De resultaten van dit onderzoek geven aan dat leerlingen binnen reboundvoorzieningen en leerlingen binnen stamscholen even vaak cognitieve vertekeningen en emotionele problemen rapporteren. Leerlingen die doorverwezen zijn naar een reboundvoorziening rapporteren significant vaker gedragsproblemen dan leerlingen binnen de stamscholen. Cognitieve vertekeningen en emotionele problemen voorspellen gedragsproblemen, bij zowel reboundleerlingen als leerlingen binnen de stamscholen. De resultaten geven aan dat indicatie plaats kan vinden op basis van zelfgerapporteerde gedragsproblemen. Dit is echter een te eenzijdige benadering. Indicatie op basis van emotionele problemen en cognitieve vertekeningen is niet wenselijk, aangezien er op basis van deze variabelen geen onderscheid gemaakt kan worden tussen reboundleerlingen en leerlingen binnen de stamscholen.Show less