This study provides a systematic review examining the relationship between social-emotional support of foster parents in Northwestern Europe and the decision to stop providing foster care. Eight...Show moreThis study provides a systematic review examining the relationship between social-emotional support of foster parents in Northwestern Europe and the decision to stop providing foster care. Eight studies were included from which the results together created the substantive basis for the conclusions. The main conclusion is that a lack of social-emotional support seems to have a relationship with the decision of foster parents to quit providing foster care. The studies that were included, however, were evaluated to be of sub-optimal quality as regards design and validity. Suggestions for future research are presented.Show less
Veel pleegouders worstelen met gedragsproblemen van hun pleegkind. Zij geven aan, dat hulp hierbij gewenst is en vragen meestal BJZ en pleegzorgwerkers om hulp. Vervolgens blijkt, dat de hulp lang...Show moreVeel pleegouders worstelen met gedragsproblemen van hun pleegkind. Zij geven aan, dat hulp hierbij gewenst is en vragen meestal BJZ en pleegzorgwerkers om hulp. Vervolgens blijkt, dat de hulp lang niet altijd adequaat is en te laat start, of helemaal niet op gang komt. Pleegouders geven aan, dat meest voorkomende gedragsproblemen hechtingsproblemen betreft, maar ook sociale problemen en aandachtsproblemen worden vaak genoemd. Aangezien hechting zeer belangrijk is voor de ontwikkeling van een kind (van IJzendoorn, 1994) is het van groot belang kinderen, die hechtingsproblemen hebben hulp te bieden. In dit onderzoek wordt onderzocht of de gedragsproblemen of de begeleiding hiervan redenen zijn voor pleegouders om te stoppen met het pleegouderschap. Eén van de conclusies van het onderzoek is, dat er vaak een combinatie van redenen verantwoordelijk is voor het stoppen van pleegouders. Een te zware gezinsbelasting wordt als meest voorkomende reden genoemd. Een kwart van de ondervraagden geeft aan, dat ‘de begeleiding bij gedragsproblemen’ een reden zou kunnen zijn of is geweest om te stoppen. Pleegouders geven aan, dat zij zich niet serieus genomen voelen door de hulpverlening en dat er niet genoeg naar hen geluisterd wordt. Als pleegouders doorgaan met het pleegouderschap komt dat vooral omdat zij het belang van het kind voorop stellen.Show less
Hoewel er onderzoek is gedaan naar de prevalentie van huiselijk geweld en kindermishandeling in Nederland, is het nog onbekend hoeveel kinderen huiselijk geweld in een pleeggezin meemaken. Het doel...Show moreHoewel er onderzoek is gedaan naar de prevalentie van huiselijk geweld en kindermishandeling in Nederland, is het nog onbekend hoeveel kinderen huiselijk geweld in een pleeggezin meemaken. Het doel van deze studie was dan ook om te onderzoeken wat de prevalentie is van huiselijk geweld zoals meegemaakt door jongeren in Nederlandse pleeggezinnen in het jaar 2010. De steekproef van deze studie bestond uit 83 jongeren, die allen in 2010 tot 18 jaar oud waren en in pleeggezinnen woonden verspreid over heel Nederland. Om vast te stellen in hoeverre de jongere getuige was geweest van huiselijk geweld, hebben de jongeren een vragenlijst ingevuld welke was gebaseerd op de Parent-Child Conflict Tactic Scales.Show less
Er is veel onderzoek gedaan naar pleegkinderen, maar weinig onderzoek is verricht naar gezinshuiskinderen. Onderhavig onderzoek richt zich daarom specifiek op gezinshuiskinderen. De onderzoeksgroep...Show moreEr is veel onderzoek gedaan naar pleegkinderen, maar weinig onderzoek is verricht naar gezinshuiskinderen. Onderhavig onderzoek richt zich daarom specifiek op gezinshuiskinderen. De onderzoeksgroep bestaat uit 13 gezinshuiskinderen, uit 9 gezinshuizen van de organisatie Driestroom, waarvan de gemiddelde leeftijd 8;2 jaar is en de gemiddelde verblijfsduur in het gezinshuis 29 maanden. De zes kernlijsten van het Pedagogisch Signaleringsinstrument voor het pleeggezin (PSI-P) zijn afgenomen bij de gezinshuisouders. Hiermee is de Ontwikkeling van gezinshuiskinderen, het Gedrag van gezinshuiskinderen in interactie met de gezinshuisouder, de Gehechtheids- en opvoedingsrelatie tussen kind en gezinshuisouders en het Verloop van de oudercontacten in kaart gebracht. Door kwalitatieve en kwantitatieve analyses kon verder onderzoek worden gedaan. De meeste kinderen maken een positieve ontwikkeling door sinds hun plaatsing in het gezinshuis, maar vertonen nog steeds veel problemen. Op bijna alle gebieden is hulp dringend gewenst. Er worden geen onderlinge significante verbanden gevonden tussen de vragenlijsten. De huidige onderzoeksgroep is vergeleken met een bestaand data bestand van 104 pleegkinderen, waar dezelfde vragenlijsten zijn afgenomen. Er zijn significant grote verschillen in de ontwikkeling, het gedrag van het kind in interactie met de gezinshuisouders, de gehechtheids- en opvoedingsrelatie en het verloop van de contacten met vader. Gezinshuiskinderen ervaren op deze gebieden veel meer problemen en hebben meer hulp en begeleiding nodig. Dit gegeven rechtvaardigt het bestaan van de gezinshuizen. Verder onderzoek is nodig om de problematiek in gezinshuizen beter in kaart te brengen, gezinshuizen verder te professionaliseren en de kwaliteit van opvang voor uithuisgeplaatste kinderen te waarborgen.Show less
Het onderhavige dossieronderzoek naar de ontwikkeling van pleegkinderen vanaf het moment van uithuisplaatsing is uitgevoerd bij Bureau Jeugdzorg Overijssel. Onderzocht is of samenhang bestaat...Show moreHet onderhavige dossieronderzoek naar de ontwikkeling van pleegkinderen vanaf het moment van uithuisplaatsing is uitgevoerd bij Bureau Jeugdzorg Overijssel. Onderzocht is of samenhang bestaat tussen de ontwikkeling van het kind, de relatie met pleegouders en de frequenties van oudercontacten. Hierbij zijn verplaatste en niet-verplaatste pleegkinderen met elkaar vergeleken. Indien het kind is teruggeplaatst naar zijn ouder(s) zijn gegevens verzameld over de ontwikkeling van het kind, de relatie tussen ouder(s) en kind na terugplaatsing en het contact met de ex-pleegouders. De onderzoeksgroep bestaat uit 102 pleegkinderen, 54 jongens en 48 meisjes. De gemiddelde leeftijd is zes jaar en zes maanden. Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van een kwantitatief format. Uit het onderzoek blijkt dat verplaatste kinderen gemiddeld meer problemen hebben in hun ontwikkeling dan niet-verplaatste kinderen, met name op emotioneel gebied, en dat er gemiddeld meer problemen zijn in de relatie met de pleegouders. Verplaatsingen belemmeren de opbouw van een duurzame relatie met pleegouders. Er is een duidelijk positief verband gevonden tussen de ontwikkeling van het kind en de relatie met zijn pleegouders: hoe minder problemen in de relatie met de pleegouders, hoe minder ontwikkelingsproblemen bij het kind. Er blijkt geen samenhang te zijn met de frequentie van oudercontacten. Er zijn 21 kinderen teruggeplaatst, waarvan een kwart (vijf kinderen) opnieuw uit huis is geplaatst. Er is geen verband gevonden tussen de ontwikkeling van het kind en de frequentie van contact met de ex-pleegouders. De uitkomsten van het onderzoek benadrukken het belang van een duurzame relatie van het kind met pleegouders. Deze relatie zal ondersteund moeten worden, wil men het ontwikkelingsbelang van het kind kunnen bevorderen.Show less
In dit onderzoek is gekeken naar de rol van de pleegzorgbegeleiding in de beslissing van pleegouders om te stoppen met pleegzorg. Op basis van literatuuronderzoek en 16 diepte-interviews is een...Show moreIn dit onderzoek is gekeken naar de rol van de pleegzorgbegeleiding in de beslissing van pleegouders om te stoppen met pleegzorg. Op basis van literatuuronderzoek en 16 diepte-interviews is een digitale vragenlijst met betrekking tot dit onderwerp ontworpen. Deze vragenlijst is ingevuld door 342 pleegouders en 17 ex-pleegouders. De antwoorden van de pleegouders die de pleegzorgbegeleiding als (mogelijke) reden om te stoppen gaven (39 pleegouders en 0 ex-pleegouders) is vergeleken met de pleegouders die de pleegzorgbegeleiding niet als reden om te stoppen gaven. Op deze wijze is getracht vast te stellen welke aspecten van de pleegzorgbegeleiding bijdragen aan het besluit van pleegouders om te stoppen. Uit het onderzoek is gebleken dat pleegouders die aangeven mogelijk te stoppen door de pleegzorgbegeleiding, vaker onvoldoende emotionele en praktische steun van hun pleegzorgbegeleider ervaren, vaker problemen ervaren in de manier waarop de pleegzorgbegeleider de bezoekregelingen verzorgt en vaker het gevoel hebben onvoldoende hulp te krijgen bij het regelen van de vergoedingen.Show less
De samenhang tussen hulpverlening en de ontwikkeling van het kind of de ouder-kind relatie in de problematische opvoedingssituatie is in het onderhavige onderzoek middels statistische analyses...Show moreDe samenhang tussen hulpverlening en de ontwikkeling van het kind of de ouder-kind relatie in de problematische opvoedingssituatie is in het onderhavige onderzoek middels statistische analyses onderzocht. De informatie van 91 kinderen uit het PSI-G (Weterings & Van den Bergh, 2006) is onderzocht op samenhang tussen verschillende Siganelerinslijsten(SL). Van de ontvangen hulpverlening is de samenhang met de ontwikkeling van het kind en de ouder-kindrelatie is onderzocht in vijf deelvragen. Allereerst is de samenhang van de hulpverlening met het Ontwikkelingsverloop van het kind(SL3) onderzocht. Vervolgens de samenhang van de hulpverlening met de Geschiedenis van de relatieontwikkeling(SL7). Ten derde is de samenhang van de hulpverlening met de ouder-kind interactie onderzocht middels de aandachtsveldenijst(SL4). Om het perspectief dat ouder en kind op hun relatie hebben te vergelijken is ook de samenhang tussen ouder-kind interactie (SL4) en het relatiediagram(SL9) onderzocht. Alsmede de samenhang tussen de geschiedenis van de relatieontwikkeling(SL7) en het relatiediagram(SL9). Er is een statistisch verband tussen hulpverlening en ontwikkeling van het kind en de relatie ouder-kind. Deze is zichtbaar in de samenhang tussen de Geschiedenis van de Relatieontwikkeling(SL7) en de Hulpverlening(SL2). Daarnaast is ook duidelijk geworden dat de beleving van het ouderschap volgens de ouder en hoe nabij het kind zijn ouders ervaart statistisch met elkaar samenhangt. Gebleken is dat daar waar meer problemen zijn er regelmatig ook sprake is van meer hupverlening. Het lijkt echter dat de hulpverlening die er geboden wordt voornamelijk samenhangt met problemen bij of voor de ouder.Show less
Loyaliteit naar ouders is een veelgenoemd argument voor terugplaatsing van pleegkinderen naar hun ouders. Hierbij wordt veelal uitgegaan van de bloedband tussen ouder en kind, die wordt beschreven...Show moreLoyaliteit naar ouders is een veelgenoemd argument voor terugplaatsing van pleegkinderen naar hun ouders. Hierbij wordt veelal uitgegaan van de bloedband tussen ouder en kind, die wordt beschreven in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind en door Nagy, een Hongaarse gezinstherapeut. Beide noemen de band tussen ouder en kind van groot belang en stellen dat ouders de plicht en het recht hebben het kind op te voeden en het kind recht heeft opgevoed te worden door zijn ouders. Daarbij dient het belang van het kind dient voorop te staan. Loyaliteit is hierin een onduidelijk, en soms verkeerd geïnterpreteerd, begrip. In deze scriptie worden twee soorten loyaliteit van het kind beschreven: emotionele loyaliteit en zijnsloyaliteit. Dit onderscheid wordt vaak niet gemaakt, maar is van belang voor het kind. In dit onderzoek is gekeken of het Relatiediagram inzicht biedt in deze vormen van loyaliteit bij pleegkinderen. Voor onderhavig onderzoek is gebruik gemaakt van het Relatiediagram (SL7) en enkele andere signaleringslijsten van het Pedagogisch Signalerings Instrumentarium voor het Pleeggezin (PSI-P). In onderhavig onderzoek zijn 48 kinderen van 6;0-11;11 jaar onderzocht, omdat vanaf 6;0 jaar het Relatiediagram kan worden ingevuld. Aan de hand van de gegevens uit het Relatiediagram en andere signaleringslijsten van het PSI-P zijn zowel kwalitatieve als kwantitatieve analyses uitgevoerd. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat het Relatiediagram veel informatie biedt over de beleving van relaties door het pleegkind. Aan de hand hiervan, zeker in combinatie met andere lijsten kan inzicht worden verkregen in gehechtheid en loyaliteit. Onderscheid tussen emotionele en zijnsloyaliteit kan worden gemaakt en eventuele loyaliteitsconflicten kunnen naar voren komen. Emotionele loyaliteit is van belang met betrekking tot de ontwikkeling van het kind. Het PSI-P, en met name het Relatiediagram, zou in geval van eventuele terugplaatsing goed kunnen worden ingezet. Oudercontacten zijn negatief van invloed gebleken op de hechtings- en opvoedingsrelatie tussen het pleegkind en zijn pleegouders. Oudercontacten zijn echter wel van belang voor het kind in verband met de zijnsloyalteit en zijn identiteitsontwikkeling. De hechtings- en opvoedingsrelatie is van groot belang voor het kind om zich te kunnen ontwikkelen. Ondersteuning in de relatie met pleegouders is nodig, waarbij afspraken omtrent het contact met de ouders aangepast kunnen worden. De frequentie is niet van belang gebleken. Uit de gegevens blijkt echter dat duidelijkheid over de betekenis van de ouder voor het kind, nu en in de toekomst (zich houden aan afspraken; wel of geen terugplaatsing), van groot belang is willen problemen voorkomen kunnen worden.Show less
Het kwalitatieve, verkennende en deels retrospectieve onderzoek, uitgevoerd in opdracht van Pleegzorgadvies Nederland, richt zich op de transitie naar volwassenheid bij pleegkinderen en...Show moreHet kwalitatieve, verkennende en deels retrospectieve onderzoek, uitgevoerd in opdracht van Pleegzorgadvies Nederland, richt zich op de transitie naar volwassenheid bij pleegkinderen en residentieel geplaatste kinderen. De respondenten bestaan uit 18 jongvolwassenen tussen de 18 en 30 jaar oud, afkomstig uit pleeggezinnen en residentiële instellingen. Middels face-to-face semigestructureerde interviews naar de belevingen is getracht een antwoord te formuleren op de hoofdvraag: “Hoe hebben jongvolwassenen, opgegroeid in pleeggezinnen of residentiële instellingen, de transitie naar volwassenheid bereikt, hoe reflecteren zij op hun jeugd en wat is hun mening over de hulpverlening?” Uit dit onderzoek blijkt dat de transitie naar volwassenheid beter wordt doorlopen indien er in de jeugd sprake is geweest van stabiele opvoedsituaties en de mogelijkheid om tijdens de transitie terug te vallen op een sociaal netwerk. Veel wisselingen van woonplek, residentiële plaatsingen op jonge leeftijd en traumatische gebeurtenissen en problemen in de jeugd, lijken daarentegen factoren te zijn die de transitie naar volwassenheid moeizamer doen verlopen. Over het algemeen kunnen jongvolwassenen zich met behulp van enige ondersteuning redelijk tot goed redden.Show less
Het terugplaatsen van pleegkinderen naar hun gezin van herkomst verloopt niet altijd positief. Ongeveer één derde van deze kinderen wordt na terugplaatsing opnieuw uit huis geplaatst. Het opnieuw...Show moreHet terugplaatsen van pleegkinderen naar hun gezin van herkomst verloopt niet altijd positief. Ongeveer één derde van deze kinderen wordt na terugplaatsing opnieuw uit huis geplaatst. Het opnieuw uit huis plaatsen van kinderen kan negatieve gevolgen hebben voor hun ontwikkeling. Besluitvorming speelt een cruciale rol bij het wel of niet terugplaatsen van kinderen naar hun gezin van herkomst. In dit onderzoek is aan de hand van de gegevens uit 130 cliëntdossiers bij Bureau Jeugdzorg Rotterdam, Eindhoven en Amsterdam de besluitvorming rondom het terugplaatsen van pleegkinderen geanalyseerd. Uit de resultaten komt naar voren dat zowel aan een uithuisplaatsing als aan een terugplaatsing hoofdzakelijk ouder- en gezinsfactoren ten grondslag liggen. Kindfactoren en daarmee ook de interactie tussen de ouder(s) en het kind spelen slechts een zeer beperkte rol in de besluitvorming. Ook is er sprake van verschillen tussen de criteria die verschillende Bureaus Jeugdzorg in den landen hanteren. Daarnaast blijkt dat kinderen die, na terugplaatsing, opnieuw uit huis geplaatst worden relatief korter in hun eerste pleeggezin hebben gewoond, dan kinderen die niet opnieuw uit huis geplaatst worden. Ook blijkt dat kinderen die bij één ouder teruggeplaatst zijn, gemiddeld vaker uit huis geplaatst worden, dan kinderen die teruggeplaatst zijn bij hun beide ouders. Tevens blijkt dat wanneer een gezinsvoogd twijfelt over het terugplaatsen van het kind dit een negatieve invloed heeft op het totaal aantal keren dat het kind uit huis wordt geplaatst in zijn leven. Tenslotte blijkt het toetsen van terugplaatsingen door de Raad voor de Kinderbescherming (nog steeds) onvoldoende te verlopen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in dit onderzoek slechts bij 34% het besluit tot terugplaatsing getoetst. Deze toetsing vond in 77% van de gevallen achteraf plaats, waardoor het risico op onzorgvuldig terugplaatsen van kinderen aanwezig blijft.Show less