Children with sex chromosome trisomy’s (SCT) are more vulnerable to developing behavioral, neurocognitive and social-emotional functioning problems and have an increased risk of psychopathology....Show moreChildren with sex chromosome trisomy’s (SCT) are more vulnerable to developing behavioral, neurocognitive and social-emotional functioning problems and have an increased risk of psychopathology. This study investigates through group comparisons to what extent the timing of diagnosis (prenatal/postnatal) influences the type and degree of problem behavior of children aged 1-7 years. In total, 93 children (71 prenatal and 22 postnatal) with an extra X or Y chromosome and 102 non-clinical controls and their parents participated in the study. Types of problem behavior were assessed using the Child Behavior Checklist (CBCL) and a medical history questionnaire. The results indicate that children with SCT generally show more total and internalizing problem behavior than typically developing children, but not significantly more externalizing problem behavior. When it comes to specific problem behaviors, SCT children generally have a shorter attention span, are more easily distracted, tend to be more withdrawn and isolated, worry and experience anxieties and are more sensitive to stimuli and moodiness. The results show that no differences are found in total, internalizing and externalizing problem behavior between children with a prenatal and postnatal diagnosis. However, children with a postnatal diagnosis generally worry more excessively, experience anxiety and are often more irritable compared to children with a prenatal diagnosis of SCT. Finally, the results show that temper tantrums/oppositional behavior, short span of attention/distractibility and excessive worry and fear within the clinical group increases with age. In conclusion, this suggests that it is important to bring the possible consequences of SCT to the attention of medical care providers and parents, so that these children do not worry excessively, experience anxiety and are more irritable (anymore). This proves that there is a need for early interventions in children with SCT, to ensure the quality of life and to reduce the risk of mental health problems.Show less
The Preventive Intervention Trajectory (Preventief Interventie Team; PIT) is a project which intervenes preventively in children who have a risk of future criminal behavior. Interventions focus on...Show moreThe Preventive Intervention Trajectory (Preventief Interventie Team; PIT) is a project which intervenes preventively in children who have a risk of future criminal behavior. Interventions focus on reducing externalizing problem behavior in these children. It is important to know which factors have an influence on the effectivity of the PIT. Current research focused on the association between self-worth and externalizing problems. Previous research is inconsistent, which suggests there is a possibility that the association between self-worth and externalizing problems is a quadratic association. Current research examined the possibility that children with average self-worth would have less externalizing problems at timepoint one than children with high and low self-worth. Children with low, average and high self-worth were compared on (reduction of) externalizing problems before treatment, on the short term (six months), and on the long term (twelve months). Results showed that there is was no significant linear association between self-worth and externalizing problems before treatment, which supports the suggestion that there might be a quadratic association. However, ANOVA-analysis revealed that there was also no significant quadratic or linear relation. Externalizing problems in children reduced significantly on the short and long term. However, no significant linear or quadratic relation between self-worth and the reduction in externalizing problems on the short and long term was found, indicating that there is no association between self-worth and (the reduction of) externalizing problems. Future research should include a larger sample to verify the current findings.Show less
De adolescentie is een periode van verhoogde gevoeligheid voor sociale signalen in de omgeving. Om deze reden is onderzoek naar sociale invloeden op gedragingen en ontwikkeling van adolescenten van...Show moreDe adolescentie is een periode van verhoogde gevoeligheid voor sociale signalen in de omgeving. Om deze reden is onderzoek naar sociale invloeden op gedragingen en ontwikkeling van adolescenten van belang. Dit onderzoek richt zich op een omgeving van sociale en academische ontwikkeling bij adolescenten: de klas. Om de relatie tussen klassenklimaat en problemen met leeftijdgenoten, probleemgedrag en academische prestatie bij adolescenten te in kaart te brengen zijn er zelfrapportagevragenlijsten afgenomen bij 160 adolescenten tussen de 11 en de 15 jaar. Een multivariate regressie liet zien dat klassenklimaat geen verband houdt met problemen met leeftijdgenoten, academische prestatie en probleemgedrag. De gevonden resultaten spreken de verwachtingen op basis van eerder onderzoek tegen. Eventuele verklaringen voor deze discrepantie zijn de invloeden van gender en de huidige omstandigheden door COVID-19 waar adolescenten mee leven. Limitaties van het huidige onderzoek en advies aangaande vervolgonderzoek worden nader besproken.Show less
Dertien procent van de Nederlandse jeugdigen rapporteert externaliserende problemen en alhoewel deze gedragingen meestal van voorbijgaande aard zijn, kunnen dergelijke problemen risicofactoren...Show moreDertien procent van de Nederlandse jeugdigen rapporteert externaliserende problemen en alhoewel deze gedragingen meestal van voorbijgaande aard zijn, kunnen dergelijke problemen risicofactoren vormen voor het ontwikkelen van gedragsstoornissen, antisociale gedragingen en criminaliteit op latere leeftijd. Het is daarom van belang om te onderzoeken welke factoren samenhangen met het ontwikkelen van externaliserend probleemgedrag. Intelligentie is een factor die naar verwachting samenhangt met externaliserend probleemgedrag en mogelijk wordt deze relatie gemedieerd door het niveau van sociale cognitie van de jeugdige. In deze studie is de rol van sociale cognitie als mediator op de relatie tussen totale intelligentie, verbale intelligentie en externaliserend probleemgedrag onderzocht bij 143 Amsterdamse jeugdigen met een verhoogd risico op criminele gedragingen. Deze jeugdigen zijn geselecteerd op basis van borderline- en klinische scores op de TRF en hadden een crimineel gezinslid, ernstig schoolverzuim of uitval op school ten opzichte van andere kinderen. Data is verzameld middels de Teacher’s Report Form, Wechsler Intelligence Scale for Children en Sociaal Cognitieve Vaardigheden Test. Enkelvoudige- en hiërarchische regressie-analyses zijn uitgevoerd om de samenhang tussen intelligentie, sociale cognitie en externaliserend probleemgedrag te onderzoeken. Er bleek geen samenhang te zijn tussen verbale en totale intelligentie en externaliserend probleemgedrag, zelfs niet wanneer gecontroleerd werd voor leeftijd van de jeugdige. Tevens werd geen relatie geconstateerd tussen sociale cognitie en externaliserend probleemgedrag. Er bleek wel sprake van een positief verband tussen verbale en totale intelligentie en sociale cognitie, wat betekent dat een hoger verbaal- en totaal intelligentieniveau in verband staat met een hogere mate van sociale cognitie. Jeugdigen met een lager intelligentieniveau zullen dus meer problemen ervaren met onder andere het begrijpen van de sociale context en het denken over zichzelf en de wereld. Aanbevolen wordt om meerdere contexuele factoren zoals sociaal-economische status, cultuur, opleiding, ingrijpende gebeurtenissen en opvoederskenmerken te integreren in vervolgonderzoek.Show less
Background: Fathers and mothers play an unique role in the relationship with their children. This also accounts for the relationships of adoptive parents and their adopted children. Research of the...Show moreBackground: Fathers and mothers play an unique role in the relationship with their children. This also accounts for the relationships of adoptive parents and their adopted children. Research of the differences between adoptive fathers and adoptive mothers in the relationship with their children is scarce. Aim: In this study the relationship of adoptive fathers with their daughters was investigated, by comparing this relationship with adoptive mothers and their daughters. The difference between adoptive fathers and mothers in the interpretation of the problem behavior of their children was also examined. Methods: Adoptive fathers (n = 67) and matched adoptive mothers (n = 67) completed a questionnaire about their adopted daughters, when their daughters were on average 7.7 years (SD = 2.7) old. The questionnaire included questions about the relationship between adoptive parents and their children, about the time they spend together, their communication and the extent to which adoptive parents trust their adopted children. The adoptive parents also completed the Child Behavior Checklist (CBCL) to assess problem behavior of the adopted daughters. The Total Problem behavior scale and Social Problem scale were used in the current study. Results: Most adoptive parents were positive about their relationship with their adopted daughter. There was no significant difference between the relationship of adoptive fathers and their adopted daughters and adoptive mothers and their adopted daughters. Communication, time spend together and trust were significantly related to the amount of problem behavior of the adopted child. The relationship between adoptive parents and their adopted daughters was significant related to their ratings of problem behavior: a better relationship meant more problem behavior. Conclusion: There were no significant differences in the relationship between adoptive fathers and mothers and their adopted daughters. Their perspective on the amount of problem behavior of their adopted daughters is also the same. It’s therefore important to value the role of adoptive fathers when training and counselling is offered to adoptive parents.Show less
In het huidige onderzoek is onderzocht of de Sociaal Economisch Status (SES) van een gezin en probleemgedrag van het kind samenhangen. Eveneens is onderzocht of deze mogelijke relatie gemedieerd...Show moreIn het huidige onderzoek is onderzocht of de Sociaal Economisch Status (SES) van een gezin en probleemgedrag van het kind samenhangen. Eveneens is onderzocht of deze mogelijke relatie gemedieerd wordt door de variabelen verrijking en leermaterialen en –mogelijkheden. Doormiddel van huisbezoeken waarbij de HOME-MC, de FAS en de CBCL afgenomen zijn is de data voor het onderzoek verzameld. Er zijn 101 respondenten opgenomen in het onderzoek. Volgens de resultaten van het huidige onderzoek is er geen relatie tussen de SES en probleemgedrag. Tevens fungeren de variabelen verrijking en leermaterialen en –mogelijkheden niet als mediator. Echter is er wel een verband gevonden tussen de SES en verrijking en is er sprake van een trend tussen leermaterialen en –mogelijkheden en probleemgedrag. Deze resultaten bieden aanknopingspunten voor interventies, zoals mogelijk de VVE-thuis.Show less
Er is al veel onderzoek gedaan naar de invloed van opvoedstijl op de ontwikkeling van probleemgedrag bij het kind. Echter komen veel onderzoeken tot tegenstrijdige conclusies wat betreft de invloed...Show moreEr is al veel onderzoek gedaan naar de invloed van opvoedstijl op de ontwikkeling van probleemgedrag bij het kind. Echter komen veel onderzoeken tot tegenstrijdige conclusies wat betreft de invloed die verschillende opvoedaspecten zouden hebben op de ontwikkeling van dit probleemgedrag. Het huidige onderzoek behandelt daarom de vraag of een positieve en/of negatieve opvoedstijl van invloed zijn op de ontwikkeling van internaliserend dan wel externaliserend probleemgedrag bij het kind. Bij steekproef van 103 ouders met een kind in de leeftijdscategorie zes tot elf jaar zijn de Alabama Parenting Questionnaire (APQ) en de Child Behavior Checklist (CBCL) afgenomen. Uit een multipele regressieanalyse kwam naar voren dat de ontwikkeling van zowel internaliserend als externaliserend probleemgedrag bij het kind deels voorspeld kan worden door een negatieve opvoedstijl. Een positieve opvoedstijl kwam in dit onderzoek niet naar voren als voorspellende factor. Met behulp van deze kennis kunnen ouders beter worden voorgelicht over de invloeden van het eigen opvoedgedrag op de ontwikkeling van hun kind en kan er opvoedingsadvies geformuleerd worden om ouders te helpen hun kind in een zo gunstig mogelijk opvoedingsomgeving te laten ontwikkelen.Show less
Het doel van dit onderzoek was om na te gaan of normbesef samenhangt met de mate van externaliserend probleemgedrag bij Marokkaanse hangjongeren en of deze samenhang verschilt voor het aantal...Show moreHet doel van dit onderzoek was om na te gaan of normbesef samenhangt met de mate van externaliserend probleemgedrag bij Marokkaanse hangjongeren en of deze samenhang verschilt voor het aantal hanguren per week. Honderdeenentwintig Marokkaanse hangjongeren tussen de 16 en 21 jaar uit verschillende steden in de Randstad hebben een vragenlijst ingevuld. Om te onderzoeken of de relatie tussen normbesef en externaliserend probleemgedrag anders is met de variabele hanguren is een mediatie-analyse uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de relatie tussen normbesef en externaliserend probleemgedrag bij Marokkaanse jongens hetzelfde is als bij eerder onderzochte Nederlandse jongeren; hoe hoger het normbesef, hoe minder externaliserend probleemgedrag. Het aantal hanguren speelt een mediërende rol in de relatie tussen normbesef en externaliserend probleemgedrag, maar de rol van normbesef lijkt belangrijker dan die van hanguren. Om het probleemgedrag te voorkomen, kunnen we ons dus beter richten op het verbeteren van het normbesef dan het verminderen van de hanguren.Show less
In het huidige onderzoek werd de relatie tussen kenmerken van autismespectrumstoornissen en externaliserende gedragsproblematiek onderzocht bij driejarige kinderen, aangezien deze relatie in...Show moreIn het huidige onderzoek werd de relatie tussen kenmerken van autismespectrumstoornissen en externaliserende gedragsproblematiek onderzocht bij driejarige kinderen, aangezien deze relatie in eerdere onderzoeken in beperkte mate onderzocht was. De deelnemers waren 245 kinderen van drie jaar (M = 3.45 jaar, SD = .51) en hun primaire opvoeder. Kenmerken van autismespectrumstoornissen werden gemeten door middel van de Social Responsiveness Scale – Parent. Externaliserend probleemgedrag werd gemeten middels de Strenghts and Difficulties Questionnaire. Na controle voor geslachtverschillen bleek dat hoe meer kenmerken van autismespectrumstoornissen aanwezig waren, hoe meer er sprake was van externaliserende gedragsproblematiek (r = .47, p < .001). De onderzoeksbevindingen bevestigen eerder onderzoek naar autismespectrumstoornissen en externaliserend probleemgedrag, aangezien uit het huidige onderzoek is gebleken dat er een positieve relatie is tussen kenmerken van autismespectrumstoornissen en externaliserend probleemgedrag bij driejarige kinderen.Show less
Eerder onderzoek heeft uitgewezen dat jongens meer externaliserend probleemgedrag dan meisjes vertonen. Meisjes vertonen meer internaliserend probleemgedrag dan jongens. In huidig onderzoek is dit...Show moreEerder onderzoek heeft uitgewezen dat jongens meer externaliserend probleemgedrag dan meisjes vertonen. Meisjes vertonen meer internaliserend probleemgedrag dan jongens. In huidig onderzoek is dit verband opnieuw onderzocht en de rol van harde discipline in dit verband. Bij 107 gezinnen is onder andere de Child Behavior Checklist (CBCL) en de Alabama Parenting Questionnaire (APQ) afgenomen. De steekproef waarop de analyses zijn uitgevoerd bestaat uit 106 kinderen vijf tot elf jaar. Bij deze kinderen is tegen de verwachtingen in geen verband gevonden tussen geslacht en zowel externaliserend als internaliserend probleemgedrag. Ook is er geen verschil in het gebruik van harde discipline bij jongens of meisjes. Wel is er een mediërende rol gevonden van harde discipline in het verband tussen geslacht en externaliserend probleemgedrag, hetgeen overeenkomt met de verwachtingen. Huidig onderzoek bevat nog beperkingen als het gaat om het trekken van de steekproef, manier van afname en het meetinstrument voor harde discipline.Show less
This study investigated the relation between family functioning, positive parenting and behavior of young adolescents in a Turkish- Dutch sample (N = 60). Data were collected through home visits....Show moreThis study investigated the relation between family functioning, positive parenting and behavior of young adolescents in a Turkish- Dutch sample (N = 60). Data were collected through home visits. Positive parenting was measured with three different instruments; a self report by the mother, a child report by the young adolescent and a video- observation. Family functioning and behavior of the young adolescent were assessed with questionnaires. The mediating role of positive parenting in the relation between the functioning of the family and the behavior of the young adolescent was also investigated. The results indicated that better family functioning was related to more positive parenting and to less adolescent problem behavior. More positive parenting was related to less adolescent problem behavior. These relations were the strongest when positive parenting was reported by the young adolescent. Positive parenting was not a significant mediator in the relation between family functioning and the behavior of the young adolescent. The results of this study show that these family factors are not only related in majority samples but also in a minority sample and that the perception by young adolescents of their mothers parenting behaviors is of great value.Show less
Behavioral problems, such as poor concentration, tantrums, anxiety and depression, are common difficulties in children’s lives. There are several factors which can affect the development of...Show moreBehavioral problems, such as poor concentration, tantrums, anxiety and depression, are common difficulties in children’s lives. There are several factors which can affect the development of behavioral problems, such as temperament and sleep. The purpose of this study was to investigate the mediation of sleep duration in the relation between temperament (negative affect and behavior inhibition) and behavioral problems internalizing and externalizing) of children between 9 and 11 years old (N = 516). Parents were asked to fill out questionnaires about one aspect of temperament, ‘behavioral inhibition’ (Behavioral Inhibition Questionnaire) and behavioral problems. (Strengths and Difficulties Questionnaire). For one week, parents reported the sleep duration of their child. The child was asked to fill out a questionnaire about a second aspect of temperament ‘negative affect’ (Early Adolescent Temperament Questionnaire). The findings indicate that the aspects behavioral inhibition and negative affect did not predict sleep duration. However, negative affect was a predictor of internalizing and externalizing behavioral disorder, β = .21, t (1, 431) = 4.42, p = <.001, β = .19, t (1, 437) = 4.13, p = <.001. Behavioral inhibition was also a predictor of internalizing problem behavior, β = .35, t (1, 470) = 8.07, p = <.001, although not of externalizing behavioral problems. Sleep duration was not a predictor of internalizing or externalizing problem behavior. The conclusion of this study was that the relation between temperament and problem behavior was not mediated by sleep duration. The results of this study may contribute to knowledge about which aspects affect behavioral problems in children and which treatment for behavioral problems is relevant.Show less
Om de ontwikkeling van externaliserend en internaliserend probleemgedrag te onderzoeken zijn leeftijd, geslacht en temperament factoren die van invloed kunnen zijn op deze ontwikkeling. In deze...Show moreOm de ontwikkeling van externaliserend en internaliserend probleemgedrag te onderzoeken zijn leeftijd, geslacht en temperament factoren die van invloed kunnen zijn op deze ontwikkeling. In deze longitudinale studie is de mate van probleemgedrag bij kinderen van drie tot vier jaar onderzocht, waarbij gekeken is naar de éénjarige ontwikkeling van probleemgedrag en of deze ontwikkeling verschilt voor jongens en meisjes. Hiernaast is er in dit onderzoek gekeken naar de invloed van temperament op probleemgedrag, waarbij het geslacht van het kind als moderator werd getoetst. De steekproef bestaat uit 100 oudste kinderen uit gezinnen met twee kinderen, die drie jaar waren op het eerste meetmoment en vier jaar op het tweede meetmoment. Voor het onderzoeken van probleemgedrag is de Child Behavior Checklist gebruikt waar voor het onderzoeken van temperament de Childhood Behavior Questionnaire is gebruikt, die beide werden ingevuld door de ouders van de kinderen. Uit de repeated measures ANOVA’s, gebruikt om de ontwikkeling van zowel probleemgedrag als temperament te toetsen, blijkt dat zowel externaliserend als internaliserend probleemgedrag toeneemt als kinderen een jaar ouder worden. Een verschil tussen jongens en meisjes is gevonden in de subschaal agressief gedrag, wat in hogere mate bij jongens voorkomt dan bij meisjes. Temperament blijkt niet te veranderen wanneer kinderen ouder worden en is niet verschillend voor jongens en meisjes. Uit het moderatiemodel, getoetst met een hiërarchische regressieanalyse, blijkt dat de relatie tussen temperament en probleemgedrag niet verschilt voor jongens en meisjes. Daarentegen voorspellen ongunstige factoren van temperament op driejarige leeftijd wel een hogere mate van probleemgedrag op vierjarige leeftijd. Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat niet alle kinderen hun problematische gedrag ontgroeien en dat de mate van zowel externaliserend als internaliserend probleemgedrag toeneemt wanneer kinderen ouder worden. Vroege signalering van probleemgedrag bij kinderen is van belang, net als het controleren van het temperament van jonge kinderen omdat een ongunstiger temperament kan leiden tot een hogere mate van probleemgedrag.Show less
Onderzoek heeft aangetoond dat psychopathologie van ouders gepaard gaat met negatieve gevolgen voor zowel ouder als kind. Het is dan ook van belang risicofactoren voor de ontwikkeling van dit soort...Show moreOnderzoek heeft aangetoond dat psychopathologie van ouders gepaard gaat met negatieve gevolgen voor zowel ouder als kind. Het is dan ook van belang risicofactoren voor de ontwikkeling van dit soort problematiek bij ouders te achterhalen. In deze studie is de invloed van het probleemgedrag van het kind op het probleemgedrag van de ouder in kaart gebracht en is onderzocht of deze relatie wordt gemodereerd door het geslacht van het kind en/of wordt gemedieerd door de tevredenheid van ouders over de huwelijksrelatie. Aan het onderzoek deden 100 vaders en moeders van Nederlandse afkomst en hun drie jaar oude kind mee. Zowel vader als moeder rapporteerde tijdens het eerste meetmoment over het probleemgedrag van hun kind (Child Behavior Checklist, Achenbach & Rescorla, 2000), en tijdens het twee meetmoment over hun tevredenheid over de huwelijksrelatie (Maudsley Marital Questionnaire, Arrindell, Boelens, & Lambert, 1983) en hun eigen probleemgedrag (Adult Self Report, Achenbach & Rescorla, 2003). Uit de analyses bleek dat het oppositionele gedrag van het kind een voorspeller was van het internaliserend probleemgedrag van moeders één jaar later. Het oppositionele gedrag van het kind had geen invloed op het externaliserend probleemgedrag van moeders en had ook geen invloed op het probleemgedrag van vaders. Daarnaast bleek het overactieve gedrag van meisjes, maar niet van jongens, negatief gerelateerd te zijn aan het internaliserend probleemgedrag van moeders één jaar later. Dit interactie-effect was niet significant, maar er was wel sprake van een trend. Het overactieve gedrag van het kind had geen invloed op het externaliserend probleemgedrag van moeders en was ook niet gerelateerd aan het probleemgedrag van vaders. Er werden geen verbanden gevonden tussen het internaliserend, externaliserend en agressieve gedrag van kinderen en het probleemgedrag van zowel vaders als moeders. Het verband tussen het probleemgedrag van het kind en dat van de ouder bleek niet gemedieerd te worden door de tevredenheid van de ouder over de huwelijksrelatie. Al met al biedt de huidige studie bewijs voor het bestaan van een tweetal kindeffecten; zowel het oppositionele gedrag van het kind als het overactieve gedrag van meisjes bleek een voorspeller te zijn van het internaliserend probleemgedrag van moeders. Opvallend is dat de gevonden relaties negatief waren; een toename van het probleemgedrag van het kind zorgde voor een afname van het internaliserend probleemgedrag van moeder. Vervolgonderzoek zal moeten uitwijzen wat een verklaring kan zijn voor deze onverwachte resultaten. Een ander opmerkelijk resultaat is dat het probleemgedrag van het kind geen voorspeller was van het psychosociale welzijn van vaders. Het gedrag van het kind lijkt dus een ander effect te hebben op het psychosociale welzijn van vaders dan dat van moeders. Wellicht dat de traditionele rolverdeling tussen man en vrouw, die nog altijd in veel Nederlandse gezinnen heerst, hierbij een rol speelt. Tot slot kan gesteld worden dat het probleemgedrag van driejarige kinderen uit de huidige studie niet naar voren komt als risicofactor voor de ontwikkeling van psychopathologie bij de ouder.Show less
Om gedragsproblemen effectief te kunnen behandelen is het noodzakelijk om te begrijpen waardoor gedragsproblemen ontstaan, waardoor zij in stand worden gehouden en de vraag of er een verband is...Show moreOm gedragsproblemen effectief te kunnen behandelen is het noodzakelijk om te begrijpen waardoor gedragsproblemen ontstaan, waardoor zij in stand worden gehouden en de vraag of er een verband is tussen factoren. Uit zowel longitudinaal onderzoek, onderzoek bij jonge kinderen tot 7 jaar als onderzoek bij adolescenten is een verband gevonden tussen frustratie en het ontwikkelen van externaliserend probleemgedrag. Ook in het huidige onderzoek is gekeken naar een belangrijke executieve functie, namelijk de frustratietolerantie. Het doel van dit onderzoek is onderzoeken of er een verband is tussen probleemgedrag en de mogelijk onderliggende constructen hot executieve functie, een sterk ontwikkeld Behavioral Activation System en een zwak ontwikkeld Behavioral Inhibition System. Dit is onderzocht bij de populatie kinderen in de leeftijd van 6 tot 12 jaar. In totaal deden 192 kinderen mee aan het onderzoek, waarvan 15 kinderen op het grensgebied van gedragsproblemen zaten en 13 kinderen een gedragsprobleem hadden. Er is een oudervragenlijst (SDQ), een zelfrapportage (BISBAS) en een computertaak afgenomen (Delay Frustration van de ANT) om het verwachte bovenstaande verband te kunnen onderzoeken. Uit de analyses bleek dat er geen samenhang was tussen gedragsproblemen en zowel het Behavioral Activation System als het Behavioral Inhibition System. Er is wel een lage samenhang gevonden tussen frustratietolerantie en gedragsproblemen, deze samenhang is slechts trendsignificant, dus voorzichtigheid is geboden bij de interpretatie.Show less
In deze studie zijn de taalontwikkeling en probleemgedrag bij jonge laagfunctionerende kinderen met een autismespectrumstoornis (ASS) onderzocht. Daarnaast is onderzocht of er een verband is tussen...Show moreIn deze studie zijn de taalontwikkeling en probleemgedrag bij jonge laagfunctionerende kinderen met een autismespectrumstoornis (ASS) onderzocht. Daarnaast is onderzocht of er een verband is tussen de taalontwikkeling en het voorkomen van probleemgedrag. De onderzoeksgroep bestaat uit 58 kinderen met een klinische diagnose ASS. De kalenderleeftijd loopt uiteen van 42 tot 123 maanden, de ontwikkelingsleeftijd van 1 tot 58 maanden: er is sprake van een ontwikkelingsachterstand. De taalontwikkeling is gemeten met de Nederlandse versie van de Communicative Development Inventory (NCDI). Probleemgedrag is gemeten met de Vragenlijst over Ontwikkeling en Gedrag (VOG), ingevuld door de ouders. Wanneer probleemgedrag gesplitst wordt in probleemgedrag specifiek voor ASS en niet specifiek probleemgedrag, is sprake van een positief verband tussen niet specifiek probleemgedrag en de receptieve en productieve taalontwikkeling bij jonge laagfunctionerende kinderen met ASS. Laag functionerende kinderen met ASS vertonen zodoende meer niet specifiek probleemgedrag wanneer hun expressieve en receptieve taalontwikkeling beter is ontwikkeld.Show less
In deze experimentele studie is het effect van een leidstervaardigheidstraining, VIPP-CCC, op probleemgedrag bij kinderen op het kinderdagverblijf onderzocht. Daarnaast is onderzocht in welke mate...Show moreIn deze experimentele studie is het effect van een leidstervaardigheidstraining, VIPP-CCC, op probleemgedrag bij kinderen op het kinderdagverblijf onderzocht. Daarnaast is onderzocht in welke mate de kwaliteit van het kinderdagverblijf en het aantal uren dat kinderen naar het kinderdagverblijf gaan (kwantiteit) moderatoren zijn in het effect van de interventie op probleemgedrag. De analyses zijn op groepsniveau gedaan, waarbij er sprake was van 18 kinderdagverblijven (9 in de interventiegroep, 9 in de controlegroep). Resultaten tonen aan dat er geen significant effect is gevonden op probleemgedrag. Zowel de kwantiteit als kwaliteit van het kinderdagverblijf bleken geen modererend effect te hebben op deze relatie. Wel zijn er een aantal trends gevonden. Zo is te zien dat er minder probleemgedrag in de posttest gerapporteerd is ten opzichte van de pretest. Daarnaast is er ook een trend te zien voor kwantiteit als moderator: hoe meer uren kinderen uit de interventiegroep op het kinderdagverblijf doorbrengen, hoe meer probleemgedrag gerapporteerd werd. Vervolgonderzoek met een grotere steekproef wordt aanbevolen.Show less
Doelstelling. In deze studie werd geprobeerd te achterhalen of het geslacht van de kinderen en de impliciete en expliciete stereotypen van vaders en moeders van invloed zijn op het ontwikkelen van...Show moreDoelstelling. In deze studie werd geprobeerd te achterhalen of het geslacht van de kinderen en de impliciete en expliciete stereotypen van vaders en moeders van invloed zijn op het ontwikkelen van internaliserende en externaliserende gedragsproblemen bij kinderen. Methode. De participanten zijn 48 meisjes en 47 jongens in de leeftijd van 2.5 tot 3.5 jaar en hun beide ouders. Beide ouders rapporteren internaliserend en externaliserend probleemgedrag op de Child Behavior Checklist. De expliciete stereotypen van vaders en moeders worden gemeten met de Children Rearing Sex Role Attitude Scale en de impliciete stereotypen met de Impliciete Associatie Test. Resultaten. Er waren geen verschillen in het probleemgedrag dat jongens en meisjes lieten zien. Vaders en moeders lieten verschillen zien in de mate van expliciete stereotypen maar niet in de mate van impliciete stereotypen. Het externaliserende probleemgedrag van kinderen werd beïnvloed door de expliciete stereotypen van vader en de impliciete stereotypen van moeder. Meer specifiek bleek dat de expliciete stereotypen van vaders invloed hadden op de externaliserende probleemgedragingen van hun dochters. Conclusie. Dit onderzoek toont aan dat de factor die het meeste invloed heeft op de ontwikkeling van externaliserend probleemgedrag bij meisjes de expliciete stereotypen van de vaders zijn. Jongens en meisjes blijken verschillend gevoelig te zijn voor de seksestereotypen van hun ouders. Moeders beïnvloeden het gedrag van hun kinderen niet zozeer via hun seksestereotypen, maar mogelijk meer op een andere manier, bijvoorbeeld via sensitiviteit. Stereotypen hebben geen sterke invloed op het internaliserende probleemgedrag. Wat mogelijk meer invloed heeft is de warmte, responsiviteit en gehechtheidsrelatie met de ouder.Show less