De invoering van de Wet passend onderwijs en het bijbehorende stelsel Passend Onderwijs in 2014 hebben ertoe geleid dat er meer aandacht is gekomen voor ouderbetrokkenheid. Ouderbetrokkenheid maakt...Show moreDe invoering van de Wet passend onderwijs en het bijbehorende stelsel Passend Onderwijs in 2014 hebben ertoe geleid dat er meer aandacht is gekomen voor ouderbetrokkenheid. Ouderbetrokkenheid maakt deel uit van de maatregelen om de beperkte doelrealisatie van passend onderwijs te verbeteren. Met name in de klas komt passend onderwijs momenteel in beperkte mate tot stand. In het huidige onderzoek is in kaart gebracht in hoeverre ouderbetrokkenheid bijdraagt aan het realiseren van passend onderwijs in de klas binnen het regulier basisonderwijs in Den Haag en hoe dit verklaard kan worden. De onderzoeker heeft gebruik gemaakt van deskresearch en semigestructureerde interviews met leerkrachten en andere respondenten die op bestuurlijk niveau dan wel in de praktijk met ouderbetrokkenheid en passend onderwijs te maken hebben. Het onderzoek wijst uit dat op alle overkoepelende bestuurlijke niveaus geen strikte vereisten worden opgelegd, maar vooral wordt gestimuleerd om met ouderbetrokkenheid aan de slag te gaan. Uiteindelijk ligt de verantwoordelijk voor het realiseren van ouderbetrokkenheid bij de scholen. Het onderzoek wijst uit dat ouderbetrokkenheid bijdraagt aan de totstandkoming van passend onderwijs in de klas. Ouderbetrokkenheid zorgt ervoor dat leerkrachten (extra) inzichten krijgen in de behoeften van leerlingen. Dit stelt leerkrachten in staat om passende activiteiten te plannen, noodzakelijke ondersteuning te organiseren en haalbare doelen te stellen voor (individuele) leerlingen. Door het onderwijs zo aan te passen dat het aansluit bij de behoeften van leerlingen realiseren leerkrachten passend onderwijs in de klas. De mate waarin ouders betrokken zijn is van belang. Dit is afhankelijk van verschillende factoren, waaronder eigenschappen van ouders, de inzet van leerkrachten en het beleid en de werkwijze van de school.Show less
Met deze replicatiestudie (Beilock et al., 2009) is de relatie onderzocht tussen rekenangst, stereotiepe opvattingen en rekenprestaties van leerkrachten en leerlingen en het verschil tussen...Show moreMet deze replicatiestudie (Beilock et al., 2009) is de relatie onderzocht tussen rekenangst, stereotiepe opvattingen en rekenprestaties van leerkrachten en leerlingen en het verschil tussen leerlingen in rekenprestaties en stereotiepe opvattingen. Er hebben 321 participanten deelgenomen van groep 6, 7 en 8 van reguliere basisscholen. De onderzoeksgroep bestond uit 43 leerkrachten (Nmannen = 12) met een gemiddelde leeftijd van 40.77 jaar en 278 leerlingen (Njongens = 123) met een gemiddelde leeftijd van 11.22 jaar. Om de mate van rekenangst te meten, is gebruik gemaakt van de Mathematics Anxiety Scale (MAS; Betz, 1978). Om stereotiepe opvattingen te meten, is gebruik gemaakt van de Student Attitude Questionnaire (SAQ; Wigfield & Meece, 1988). Verder zijn de toetsresultaten Rekenen-Wiskunde opgevraagd bij het Leerlingvolgsysteem van het Centraal Instituut van Toetsontwikkeling (CITO; Hollenberg & van der Lubbe, 2011). Resultaten wijzen uit dat er geen significante relatie is tussen rekenangst van leerkrachten en rekenprestaties van leerlingen (p = .42) en geen significante relatie tussen stereotiepe opvattingen van leerkrachten en rekenprestaties van leerlingen (p = .68). Er is geen verschil in rekenprestaties tussen leerlingen die wel en geen stereotiepe opvattingen hebben (p = .14). Ook is er geen verschil tussen jongens en meisjes in de mate van stereotiepe opvattingen (p = .12). Concluderend kan gesteld worden dat er geen relatie is tussen rekenangst, stereotiepe opvattingen en rekenprestaties. Desalniettemin is openheid over eventuele rekenangst belangrijk, evenals bewustwording van leerkrachten over stereotiepe opvattingen die zij of leerlingen kunnen hebben. Bij vervolgonderzoek zouden ook andere factoren en ouders onderzocht moeten worden.Show less