Math performance in The Netherlands is falling behind in comparison to other countries. It is therefore important to gain insight in influencing factors of math performance of boys and girls. This...Show moreMath performance in The Netherlands is falling behind in comparison to other countries. It is therefore important to gain insight in influencing factors of math performance of boys and girls. This thesis examined the relation between teachers’ math anxiety and math performance of boys and girls as well as potential mediating factors, such as stereotypes and math competency beliefs. The Math Attitude Scale (MAS; Betz, 1978) was completed by 43 teachers (31 women (72%), average age: M = 40.77, SD = 12.71), from 22 regular primary schools in west and central Netherlands, Twente and Zeeland. A modified version of the Student Attitude Questionnaire’ (SAQ, Wigfield & Meece, 1988) is completed by 279 students (156 girls (56%), average age, M = 11.22, SD = 12.71) of group 6, 7 and 8. Results showed that both boys and girls have the same level of stereotypes (p = .09). Boys on the other hand had a higher level of competency beliefs (p < .001, d = .58). Likewise the math performance of boys was also higher (p = .02, d = .28). There was no mediation path for both boys and girls between teachers’ math anxiety, stereotypes of students and math performance of students (p = .29). Competency beliefs seemed to be a predictor rather than a mediator of math performance for students (p < .001, ɳ2 = .44). To improve math performance, parents and teachers can express positive expectations of math performance to increase the students’ math competency beliefs.Show less
Met deze replicatiestudie (Beilock et al., 2009) is de relatie onderzocht tussen rekenangst, stereotiepe opvattingen en rekenprestaties van leerkrachten en leerlingen en het verschil tussen...Show moreMet deze replicatiestudie (Beilock et al., 2009) is de relatie onderzocht tussen rekenangst, stereotiepe opvattingen en rekenprestaties van leerkrachten en leerlingen en het verschil tussen leerlingen in rekenprestaties en stereotiepe opvattingen. Er hebben 321 participanten deelgenomen van groep 6, 7 en 8 van reguliere basisscholen. De onderzoeksgroep bestond uit 43 leerkrachten (Nmannen = 12) met een gemiddelde leeftijd van 40.77 jaar en 278 leerlingen (Njongens = 123) met een gemiddelde leeftijd van 11.22 jaar. Om de mate van rekenangst te meten, is gebruik gemaakt van de Mathematics Anxiety Scale (MAS; Betz, 1978). Om stereotiepe opvattingen te meten, is gebruik gemaakt van de Student Attitude Questionnaire (SAQ; Wigfield & Meece, 1988). Verder zijn de toetsresultaten Rekenen-Wiskunde opgevraagd bij het Leerlingvolgsysteem van het Centraal Instituut van Toetsontwikkeling (CITO; Hollenberg & van der Lubbe, 2011). Resultaten wijzen uit dat er geen significante relatie is tussen rekenangst van leerkrachten en rekenprestaties van leerlingen (p = .42) en geen significante relatie tussen stereotiepe opvattingen van leerkrachten en rekenprestaties van leerlingen (p = .68). Er is geen verschil in rekenprestaties tussen leerlingen die wel en geen stereotiepe opvattingen hebben (p = .14). Ook is er geen verschil tussen jongens en meisjes in de mate van stereotiepe opvattingen (p = .12). Concluderend kan gesteld worden dat er geen relatie is tussen rekenangst, stereotiepe opvattingen en rekenprestaties. Desalniettemin is openheid over eventuele rekenangst belangrijk, evenals bewustwording van leerkrachten over stereotiepe opvattingen die zij of leerlingen kunnen hebben. Bij vervolgonderzoek zouden ook andere factoren en ouders onderzocht moeten worden.Show less
In deze replicatiestudie van Beilock et al. (2012) stonden de relaties tussen rekenangst en genderstereotyperingen van leerkrachten (n = 35), ouders (n = 213) en de rekenprestaties van...Show moreIn deze replicatiestudie van Beilock et al. (2012) stonden de relaties tussen rekenangst en genderstereotyperingen van leerkrachten (n = 35), ouders (n = 213) en de rekenprestaties van basisschoolleerlingen uit groep 6, 7 en 8 (n = 273) centraal. Rekenangst en genderstereotyperingen van ouders en leerkrachten werden respectievelijk gemeten aan de hand van de Mathematics Anxiety Scale (Betz, 1978) en de Student Attitude Questionnaire (Wigfield & Meece, 1988). Voor de rekenprestaties van de leerlingen werden enkele LVS-gegevens van de CITO (Hollenberg & Van der Lubbe, 2011) opgevraagd. Resultaten wezen uit dat een hoge mate van rekenangst van de ouder samenging met lagere rekenprestaties van de leerling (p <.01). Een hoge mate van rekenangst bij de leerkracht ging niet samen met lagere rekenprestaties van de leerling (p = .38). Daarnaast hadden vrouwelijke leerkrachten een hogere mate van rekenangst dan mannelijke leerkrachten (p = .02). De genderstereotyperingen waren geen mediërende factor (p = .23). Concluderend leidt een hogere mate van rekenangst van de ouder tot lagere rekenprestaties van de leerling, zijn vrouwelijke leerkrachten rekenangstiger dan mannelijke leerkrachten en versterken genderstereotyperingen niet de relatie tussen rekenangst van ouders en leerkrachten en rekenprestaties van leerlingen. Aanbevelingen voor vervolgonderzoek zijn het uitbreiden van het aantal mannelijke leerkrachten in de steekproef en het doen van longitudinaal en experimenteel onderzoek om meer inzicht te krijgen in de relatie tussen genderstereotyperingen en rekenangst van de ouder en de leerkracht en rekenprestaties van de leerling.Show less
This study investigated the influence of personal and test factors on math anxiety amongst 529 Dutch elementary school teachers and undergraduate college students, 76 males (14,4%) and 453 females ...Show moreThis study investigated the influence of personal and test factors on math anxiety amongst 529 Dutch elementary school teachers and undergraduate college students, 76 males (14,4%) and 453 females (85,6%) in the age of 18 to 63 (M = 28.5, SD =11.48). A questionnaire was used to investigate the influence of personal factors, such as gender, attitude towards math and self-esteem on math anxiety. Even as the influence of test factors on math anxiety, such as being required to do an obligatory math test in the first year of the Bachelor of Education. The Abbreviated Math Anxiety Scale (AMAS) by Hopko, Mahadevan, Bare and Hunt (2003) was used to measure math anxiety. The results show that females experienced more math anxiety than men, p < .001. Lower self-esteem regarding math ability and a negative attitude towards math were related to a higher amount of math anxiety, p < .001. Having to do an obligatory math test in the first year of college was related to a higher amount of math anxiety, p <.05. The obligatory aspect of this test had no significant effect on math anxiety. The effect size of the total model was ƒ=1.30, which is a large effect. Concluding can be said that gender, attitude towards math, self-esteem and having to do an obligatory math test in the first year of college increase math anxiety. The relation between math anxiety and the obligatory math test should be the subject of further future research.Show less
Math-anxiety among primary school teachers is related to a lower quality of education (Hadley, & Dorward, 2001). Still, little is known about teachers with math-anxiety. In the current study,...Show moreMath-anxiety among primary school teachers is related to a lower quality of education (Hadley, & Dorward, 2001). Still, little is known about teachers with math-anxiety. In the current study, math-anxiety was examined among a group of Dutch primary school teachers. It was investigated whether the following factors were related to math-anxiety: gender, specialism, a obligatory achievement test, self-confidence in teaching, and years of experience in teaching. Data was collected through digital surveys including the Mathematics Anxiety Scale (Betz, 1978), the Abbreviated Math Anxiety Scale (Hopko, Mahadevan, Bare, & Hunt, 2003), and two scales for self-confidence in teaching (Bandura, 2006). A group of 209 Dutch primary school teachers completed the questionnaires. The group consisted of 87.1 percent women (n = 187) and 12.9 percent of men (n = 27), with ages ranging from 21 to 63 years with a mean age of 38.53 (SD = 11.93). Math-anxiety of younger primary school group teachers was higher than that of the older group teachers p = .005, d = .45). A multiple regression analysis showed that a higher degree of self-confidence in teaching was related to a lower level of math-anxiety in teachers p <.001, R2 = .095). These results can be used to support teachers in achieving a higher standard of math education. Therefore, strategies to increase self-confidence, especially focusing on younger school group teachers, may eventually result in reduced math-anxiety. Further research is required to also include other factors, such as a representative group male teachers, personality characteristics and previous experiences in mathematics.Show less
De relatie tussen opleidingsfactoren van pabostudenten en de mate van rekenangst bij pabostudenten is onderzocht. De opleidingsfactoren ‘vooropleiding’, ‘het aantal benodigde pogingen voor het...Show moreDe relatie tussen opleidingsfactoren van pabostudenten en de mate van rekenangst bij pabostudenten is onderzocht. De opleidingsfactoren ‘vooropleiding’, ‘het aantal benodigde pogingen voor het behalen van de WISCAT-pabo’ en het ‘wel of niet gevolgd hebben van wiskunde in de bovenbouw van de havo’ zijn onderzocht. Nederlandse pabostudenten namen deel aan deze studie (N = 334) en de mate van rekenangst is gemeten door middel van de MAS, AMAS en stellingen over rekenen/wiskunde in niet-academische situaties. Uit de resultaten blijkt dat pabostudenten met een mbo-vooropleiding gemiddeld een hogere mate van rekenangst hebben dan pabostudenten afkomstig van de havo of het vwo. Verder is gevonden dat rekenangst een voorspeller is voor het aantal benodigde pogingen voor het behalen van de WISCAT-pabo, waarbij een hogere mate van rekenangst kan zorgen voor een hoger aantal benodigde pogingen. Tot slot is gebleken dat pabostudenten afkomstig van de havo en in de bovenbouw geen wiskunde gevolgd hadden, gemiddeld rekenangstiger zijn dan pabostudenten afkomstig van de havo en in de bovenbouw wel wiskunde gevolgd hadden. Deze bevindingen suggereren dat er sprake is van een relatie tussen opleidingsfactoren van pabostudenten en de mate van rekenangst. Om de generaliseerbaarheid van de gevonden resultaten te garanderen, is vervolgonderzoek nodig waarbij de groepsgroottes van meer gelijke grootte zijn. Verder is vervolgonderzoek naar de kwaliteit van het (reken)onderwijs in (voor)opleidingen belangrijk, omdat dit een bijdrage kan leveren aan het verkrijgen van inzicht in het verminderen van rekenangst bij pabostudenten.Show less
Er is onderzocht of de invoering van de WISCAT-pabo gepaard is gegaan met een afname in rekenangst onder pabostudenten (n = 155) en basisschoolleerkrachten (n = 207). Daarnaast is onderzocht of er...Show moreEr is onderzocht of de invoering van de WISCAT-pabo gepaard is gegaan met een afname in rekenangst onder pabostudenten (n = 155) en basisschoolleerkrachten (n = 207). Daarnaast is onderzocht of er een relatie bestaat tussen de hoeveelheid werkervaring van de leerkrachten en de mate waarin zij last hebben van rekenangst. Voor de dataverzameling werd gebruik gemaakt van een digitale vragenlijst waarbij onder andere vragen van de MAS (Betz, 1978) en AMAS (Hopko, Mahadevan, Bare, & Hunt, 2003) waren opgenomen. Resultaten geven aan dat de invoering van de WISCAT-pabo niet gepaard is gegaan met een afname van rekenangst onder leerkrachten (p = .972) en pabostudenten (p = .110) en er bestaat geen relatie tussen werkervaring en rekenangst (p = .424). De factoren WISCAT-pabo en werkervaring zorgen niet voor een afname in rekenangst. Aanbevelingen worden gedaan voor vervolgonderzoek. Verduidelijking is wenselijk naar wat de daling in aanmeldingen voor de pabo tussen 2005 en 2010 heeft veroorzaak (HBO-raad, 2014) en naar hoe rekenangstige pabostudenten de WISCAT-pabo ervaren. Longitudinaal onderzoek waarbij de rekenangst van de pabostudenten gekoppeld wordt aan hun prestaties op de WISCAT-pabo wordt aangeraden.Show less
Met ingang van het studiejaar 2006-2007 is er een verplichte en studiebindende rekentoets, de WISCAT-pabo, ingevoerd op pabo-opleidingen om de rekenvaardigheid van aankomende leerkrachten te...Show moreMet ingang van het studiejaar 2006-2007 is er een verplichte en studiebindende rekentoets, de WISCAT-pabo, ingevoerd op pabo-opleidingen om de rekenvaardigheid van aankomende leerkrachten te verbeteren. Het doel van dit onderzoek was om de mate van rekenangst van pabostudenten en leerkrachten na het maken van een rekentoets te bestuderen. Participanten werden benaderd via hogescholen, universiteiten, scholengemeenschappen, vakgroepen met betrekking tot leerkrachten en het persoonlijke netwerk van de onderzoeksgroep. Pabostudenten (n = 333) en leerkrachten uit het basisonderwijs (n = 209) hebben een digitale vragenlijst ingevuld waarin de mate van rekenangst gemeten werd door middel van de Mathematics Anxiety Scale, de Abbreviated Mathematics Anxiety Scale en een zelf ontwikkelde schaal over rekenen in non-academische situaties. Concluderend leidt het maken van een toets die naast verplicht ook studiebindend is niet tot een hogere mate van rekenangst bij pabostudenten en leerkrachten. Wel verklaart het maken van de WISCAT-pabo 1.4% van de variantie in de mate van rekenangst (p = .014) en verklaart de mate van rekenangst 16.8% van de variantie in het aantal benodigde pogingen om voor de WISCAT-pabo te slagen (p < .001). Goede rekenvaardigheid staat in verband met minder rekenangst. Daarom zou positieve aandacht voor rekenen positieve gevolgen kunnen hebben voor het slagingspercentage op de WISCAT-pabo en de rekenprestaties van leerlingen in het basisonderwijs.Show less