In dit onderzoek is gekeken wat voor feedback gegeven wordt in het rekenonderwijs in groep 3 tot en met 6 van basisschool X en hoe deze feedback verbeterd kan worden. Hierbij is het feedbackgedrag...Show moreIn dit onderzoek is gekeken wat voor feedback gegeven wordt in het rekenonderwijs in groep 3 tot en met 6 van basisschool X en hoe deze feedback verbeterd kan worden. Hierbij is het feedbackgedrag van de 7 leerkrachten van deze groepen in rekenlessen geobserveerd aan de hand van een gestructureerde observatie met een observatieformulier. Per leerkracht is één of twee keer geobserveerd door twee observanten. Er is gekeken naar het soort feedback, de doelgerichtheid, de aard van feedback en de doelgroep. Vervolgens zijn de resultaten vergeleken met wat in de literatuur als effectieve feedback wordt beschouwd. Aan de hand daarvan is een advies samengesteld. Gevonden werd dat zelfregulatiegerichte feedback het meest gegeven wordt. Deze feedback wordt voornamelijk niet-doelgericht gegeven en is het meest bevestigend van aard. Bovendien wordt vooral feedback aan individuen gegeven. Geadviseerd wordt om naast zelfregulatiegerichte feedback net zo vaak taakgerichte- en aanpakgerichte feedback te geven. Deze feedback moet doelgericht worden gegeven en is voornamelijk effectief als het in een combinatie van bevestigende-, kritische- en constructieve feedback wordt gegeven. Het geven van individuele feedback is effectief en wordt goed gedaan op basisschool X. Een beperking van dit onderzoek is de onherleidbaarheid naar leerkrachten toe. Hierdoor kan niet specifiek per leerkracht een advies gegeven worden. In het vervolg kan op de school een ‘feedbackcoach’ aangewezen worden, die de leerkrachten kan observeren aan de hand van het ontwikkelde observatieformulier en directe feedback kan geven aan de leerkrachten over hun feedbackgedrag.Show less
Math performance in The Netherlands is falling behind in comparison to other countries. It is therefore important to gain insight in influencing factors of math performance of boys and girls. This...Show moreMath performance in The Netherlands is falling behind in comparison to other countries. It is therefore important to gain insight in influencing factors of math performance of boys and girls. This thesis examined the relation between teachers’ math anxiety and math performance of boys and girls as well as potential mediating factors, such as stereotypes and math competency beliefs. The Math Attitude Scale (MAS; Betz, 1978) was completed by 43 teachers (31 women (72%), average age: M = 40.77, SD = 12.71), from 22 regular primary schools in west and central Netherlands, Twente and Zeeland. A modified version of the Student Attitude Questionnaire’ (SAQ, Wigfield & Meece, 1988) is completed by 279 students (156 girls (56%), average age, M = 11.22, SD = 12.71) of group 6, 7 and 8. Results showed that both boys and girls have the same level of stereotypes (p = .09). Boys on the other hand had a higher level of competency beliefs (p < .001, d = .58). Likewise the math performance of boys was also higher (p = .02, d = .28). There was no mediation path for both boys and girls between teachers’ math anxiety, stereotypes of students and math performance of students (p = .29). Competency beliefs seemed to be a predictor rather than a mediator of math performance for students (p < .001, ɳ2 = .44). To improve math performance, parents and teachers can express positive expectations of math performance to increase the students’ math competency beliefs.Show less
Met deze replicatiestudie (Beilock et al., 2009) is de relatie onderzocht tussen rekenangst, stereotiepe opvattingen en rekenprestaties van leerkrachten en leerlingen en het verschil tussen...Show moreMet deze replicatiestudie (Beilock et al., 2009) is de relatie onderzocht tussen rekenangst, stereotiepe opvattingen en rekenprestaties van leerkrachten en leerlingen en het verschil tussen leerlingen in rekenprestaties en stereotiepe opvattingen. Er hebben 321 participanten deelgenomen van groep 6, 7 en 8 van reguliere basisscholen. De onderzoeksgroep bestond uit 43 leerkrachten (Nmannen = 12) met een gemiddelde leeftijd van 40.77 jaar en 278 leerlingen (Njongens = 123) met een gemiddelde leeftijd van 11.22 jaar. Om de mate van rekenangst te meten, is gebruik gemaakt van de Mathematics Anxiety Scale (MAS; Betz, 1978). Om stereotiepe opvattingen te meten, is gebruik gemaakt van de Student Attitude Questionnaire (SAQ; Wigfield & Meece, 1988). Verder zijn de toetsresultaten Rekenen-Wiskunde opgevraagd bij het Leerlingvolgsysteem van het Centraal Instituut van Toetsontwikkeling (CITO; Hollenberg & van der Lubbe, 2011). Resultaten wijzen uit dat er geen significante relatie is tussen rekenangst van leerkrachten en rekenprestaties van leerlingen (p = .42) en geen significante relatie tussen stereotiepe opvattingen van leerkrachten en rekenprestaties van leerlingen (p = .68). Er is geen verschil in rekenprestaties tussen leerlingen die wel en geen stereotiepe opvattingen hebben (p = .14). Ook is er geen verschil tussen jongens en meisjes in de mate van stereotiepe opvattingen (p = .12). Concluderend kan gesteld worden dat er geen relatie is tussen rekenangst, stereotiepe opvattingen en rekenprestaties. Desalniettemin is openheid over eventuele rekenangst belangrijk, evenals bewustwording van leerkrachten over stereotiepe opvattingen die zij of leerlingen kunnen hebben. Bij vervolgonderzoek zouden ook andere factoren en ouders onderzocht moeten worden.Show less
In deze replicatiestudie van Beilock et al. (2012) stonden de relaties tussen rekenangst en genderstereotyperingen van leerkrachten (n = 35), ouders (n = 213) en de rekenprestaties van...Show moreIn deze replicatiestudie van Beilock et al. (2012) stonden de relaties tussen rekenangst en genderstereotyperingen van leerkrachten (n = 35), ouders (n = 213) en de rekenprestaties van basisschoolleerlingen uit groep 6, 7 en 8 (n = 273) centraal. Rekenangst en genderstereotyperingen van ouders en leerkrachten werden respectievelijk gemeten aan de hand van de Mathematics Anxiety Scale (Betz, 1978) en de Student Attitude Questionnaire (Wigfield & Meece, 1988). Voor de rekenprestaties van de leerlingen werden enkele LVS-gegevens van de CITO (Hollenberg & Van der Lubbe, 2011) opgevraagd. Resultaten wezen uit dat een hoge mate van rekenangst van de ouder samenging met lagere rekenprestaties van de leerling (p <.01). Een hoge mate van rekenangst bij de leerkracht ging niet samen met lagere rekenprestaties van de leerling (p = .38). Daarnaast hadden vrouwelijke leerkrachten een hogere mate van rekenangst dan mannelijke leerkrachten (p = .02). De genderstereotyperingen waren geen mediërende factor (p = .23). Concluderend leidt een hogere mate van rekenangst van de ouder tot lagere rekenprestaties van de leerling, zijn vrouwelijke leerkrachten rekenangstiger dan mannelijke leerkrachten en versterken genderstereotyperingen niet de relatie tussen rekenangst van ouders en leerkrachten en rekenprestaties van leerlingen. Aanbevelingen voor vervolgonderzoek zijn het uitbreiden van het aantal mannelijke leerkrachten in de steekproef en het doen van longitudinaal en experimenteel onderzoek om meer inzicht te krijgen in de relatie tussen genderstereotyperingen en rekenangst van de ouder en de leerkracht en rekenprestaties van de leerling.Show less
Er is in het verleden weinig onderzoek gedaan naar de relatie tussen intelligentie en verveling op school. Het doel van dit onderzoek is meer kennis te vergaren over de relatie tussen intelligentie...Show moreEr is in het verleden weinig onderzoek gedaan naar de relatie tussen intelligentie en verveling op school. Het doel van dit onderzoek is meer kennis te vergaren over de relatie tussen intelligentie, verveling en schoolprestaties zodat deze toegepast kunnen worden in de onderwijspraktijk. Aan dit onderzoek namen 245 leerlingen uit groep acht deel, geworven onder 12 basisscholen. Gemeten zijn: verveling in het algemeen, verveling bij rekenen en intelligentie met de Raven SPM. Als indicator van schoolprestaties zijn Cito-scores gebruikt. Er was een zeer zwak negatief verband tussen verveling in het algemeen en schoolprestaties. Zowel verveling in het algemeen als verveling bij rekenen bleken niet gerelateerd te zijn aan intelligentie. Bij rekenen bleek controle en intelligentie bij te dragen aan de voorspelling van schoolprestaties, verveling speelde wel een kleine rol. Dit significante verband was echter klein. Verveling speelde bij de voorspelling van de rekenprestaties door intelligentie geen rol. Het vragen van actieve toestemming heeft mogelijk een vertekende steekproef opgeleverd. Voor leerkrachten in groep acht is het niet noodzakelijk om rekenonderwijs aan te passen, om de verveling te verminderen.Show less
Rekenprestaties van basisschoolleerlingen in Nederland zijn niet op niveau. Er kunnen vele factoren van invloed zijn op de rekenprestaties van leerlingen, maar in dit onderzoek werd de focus gelegd...Show moreRekenprestaties van basisschoolleerlingen in Nederland zijn niet op niveau. Er kunnen vele factoren van invloed zijn op de rekenprestaties van leerlingen, maar in dit onderzoek werd de focus gelegd op de invloed van ouders, leerkrachten en de leerlingen zelf met betrekking tot stereotype opvattingen. Deze studie was een replicatiestudie van Beilock et al. (2010). Data was verzameld door middel van een vragenlijst over stereotype opvattingen, ingevuld door de 221 ouders, 42 leerkrachten en 278 leerlingen. In de groep leerkrachten waren er 30 (71.43%) vrouwelijke en 12 (28.57%) mannelijke leerkrachten. Daarnaast werden rekenprestaties van de leerlingen bepaald met de cijfers Rekenen/Wiskunde van het Leerlingvolgsysteem van het Centraal Instituut voor Toets Ontwikkeling (CITO). Uit de resultaten bleek dat er geen significante relaties zijn tussen stereotype opvattingen van ouders en leerlingen (p = .20) en tussen de stereotype opvattingen van leerkrachten en leerlingen (p = .71). Meer stereotype opvattingen van ouders en leerkrachten leidden niet tot meer stereotype opvattingen bij leerlingen. Er waren tevens geen significante relaties tussen de stereotype opvattingen van leerlingen en de rekenprestaties van zowel meisjes (p = .26) als jongens (p = .75). Kortom, zowel ouders als leerkrachten hebben geen invloed op leerlingen als het stereotype opvattingen betreft. De mate van stereotype opvattingen van leerlingen is niet van invloed op hun rekenprestaties. Rekenprestaties worden niet beïnvloed door stereotype opvattingen. Een suggestie voor vervolgonderzoek kan longitudinaal onderzoek zijn, waarin de invloed van ouders en leerkrachten op verschillende leeftijden van de leerlingen wordt gemeten.Show less