Aim: In recent years, a lot of attention has been paid to improving the care and support of people with intellectual disabilities. A consequence is that many studies have been conducted into the...Show moreAim: In recent years, a lot of attention has been paid to improving the care and support of people with intellectual disabilities. A consequence is that many studies have been conducted into the effects of support on the well-being of people with an intellectual disability. But research into groups that have improved, deteriorated or remained the same in terms of quality of life in combination with support needs was lacking. Therefore, the purpose of this study is to investigate the characteristics of the forward, backward and equal groups and to discover whether the groups differ in support needs. This is relevant because it can improve care and support. Method: Over a period of 4 years, 234 participants with an intellectual disability between the ages of 17 and 71 took part. To measure the quality of life of people with an intellectual disability, the San Martin Scale was used, completed by a supervisor. The support needs were identified with the Contextual Interview, this was done with the help of family, psychologist and supervisors. Both measuring instruments were administered three times in 4 years. Results: the results show that the quality of life differs over time. The forward, backward and equal groups differ in the domains: housing, communication, attachment, self-determination and physical needs. This research suggests that housing, communication, attachment and (physical) needs influence the progression of quality of life. Conclusion: the findings show that there are differences between the forward, backward and equal groups on domains of support needs. This research suggests that good support per domain leads to improvement or stabilization of the quality of life of people with an intellectual disability.Show less
Het huidige onderzoek richt zich op het valideren van de vragenlijst ‘Vervolgonderzoek bij kwetsbare cliënten met complexe zorgvragen’. Tevens is er gekeken naar relaties tussen de variabelen uit...Show moreHet huidige onderzoek richt zich op het valideren van de vragenlijst ‘Vervolgonderzoek bij kwetsbare cliënten met complexe zorgvragen’. Tevens is er gekeken naar relaties tussen de variabelen uit de vragenlijst. Om de relaties binnen de vragenlijst vast te stellen is de vragenlijst ingevuld door gedragskundigen. De steekproef bestond uit 29 cliënten van Ipse de Bruggen met een VG ZZP 6 (6,9%) of VG ZZP 7 (93,1%). Van de cliënten was 51,7% vrouw. De gemiddelde leeftijd was 40.04 jaar (SD = 17.29). De cliënten hadden een lichte (10,3%), matige (44,8%), ernstige (37,9%) of zeer ernstige (6,9%) verstandelijke beperking. Ook hebben er twee artsen en acht gedragskundigen deelgenomen aan een telefonisch interview om de validiteit van de vragenlijst vast te kunnen stellen. De inschatting van de gedragskundige over de situatie van de cliënt bleek realistisch te zijn en er is een inzicht verkregen in de factoren die een belangrijke rol spelen in dit oordeel. Daarnaast is een inzicht verkregen in relaties tussen de inclusievragen en vergelijkbare vragen uit de vragenlijst. Twee van de zes inclusievragen bleken volledig gerelateerd aan vergelijkbare vragen uit de vragenlijst. Eén inclusievraag bleek niet volledig gerelateerd aan de vergelijkbare vragen in de vragenlijst. Er waren ook inclusievragen waarvoor er geen vergelijkbare vragen in de vragenlijst stonden, maar wel vragen op het zelfde gebied. Hieruit zijn ook een aantal mogelijke interessante relaties gebleken. Ook zijn er relaties gebleken tussen een aantal van de overige variabelen in de vragenlijst, wat weer nieuwe inzichten voor deze doelgroep oplevert. De vragenlijst is echter geen valide meetinstrument gebleken. Er werd niet voldaan aan de inhouds- en indruksvaliditeit. Op basis van het onderzoek konden wel vele aanbevelingen geformuleerd worden om de vragenlijst te kunnen verbeteren. Het huidige onderzoek levert een bijdrage aan het ontwikkelen van een geschikte vragenlijst om kwetsbare cliënten en het handelen rondom onvrijwillige zorg zo compleet mogelijk in beeld te kunnen brengen. Dit is een belangrijk element binnen de professionalisering van de zorg aan cliënten met een VG ZZP 6/7. Met behulp van de vragenlijst is het mogelijk om de groep cliënten, welke leven onder onacceptabele condities wat betreft de vrijheidsbeperkende maatregelen, op te sporen, in beeld te brengen en te volgen in de tijd. Het onderzoek is dan ook een eerste stap in het kunnen bewerkstelligen van een toename in de kwaliteit van bestaan van deze kwetsbare cliënten.Show less
Steeds meer krijgt men de overtuiging dat kinderen, adolescenten en volwassenen met een verstandelijke beperking, kwetsbaar zijn voor seksueel misbruik. Als deze groep inderdaad kwetsbaar hiervoor...Show moreSteeds meer krijgt men de overtuiging dat kinderen, adolescenten en volwassenen met een verstandelijke beperking, kwetsbaar zijn voor seksueel misbruik. Als deze groep inderdaad kwetsbaar hiervoor is, dan rijst de vraag of kinderen, jongeren en volwassenen met een verstandelijke beperking daarmee ook vaker slachtoffer worden van seksueel misbruik. In deze literatuurstudie is onderzocht of mensen met een verstandelijke beperking vaker met seksueel misbruik in aanraking komen dan mensen zonder verstandelijke beperking. Uit de vijf onderzochte studies komt naar voren dat kinderen, jongeren en volwassenen met een verstandelijke beperking een sterk verhoogd risico hebben op seksueel misbruik vergeleken met kinderen, jongeren en volwassenen zonder verstandelijke beperking. Mogelijk liggen verschillende verklaringen zoals cognitieve tekortkomingen, geen of gebrekkige seksuele voorlichting en een levenslange afhankelijkheidsrelatie ten grondslag aan deze kwetsbaarheid. Ook is nagegaan, op basis van het onderzoek naar de prevalentie van Seksueel Misbruik in de Nederlandse Jeugdzorg of er verschillen zijn in de risicofactoren geslacht en leeftijd tussen slachtoffers van seksueel misbruik met en zonder lichte verstandelijke beperking (LVB). Meisjes lijken in mindere mate oververtegenwoordigd in de LVB-groep, maar het verschil blijkt statistisch niet significant. Ook zijn er geen verschillen in leeftijd gevonden tussen beide groepen.Show less
Adaptief gedrag laat zien in hoeverre een persoon in staat is in het dagelijks leven persoonlijk en sociaal adequaat te functioneren. Een onderdeel van het cognitief functioneren is de...Show moreAdaptief gedrag laat zien in hoeverre een persoon in staat is in het dagelijks leven persoonlijk en sociaal adequaat te functioneren. Een onderdeel van het cognitief functioneren is de intelligentie, het IQ. In de definitie voor een verstandelijke beperking komt naar voren dat er sprake dient te zijn van een achterstand in zowel de cognitieve als adaptieve ontwikkeling. De PEP-3 (afname bij kinderen), Vineland-II (interview bij ouders) en Vineland Screener (vragenlijst voor ouders) zijn instrumenten om deze ontwikkeling in kaart te brengen bij kinderen met een ontwikkelingsleeftijd tot vier jaar. Deze studie draagt bij aan de vertaling en normering van de PEP-3 en Vineland-II vanuit Amerika. De vraag in huidig onderzoek is in hoeverre de scores van de instrumenten van elkaar verschillen en welke factoren hierop van invloed zijn. Het wel of niet aanwezig zijn van een ontwikkelingsachterstand en de SES van ouders blijkt van invloed op het verschil tussen de Vineland-II en Vineland Screener. Kinderen met een ontwikkelingsachterstand (en een ASS) scoren lager op het instrument voor de cognitieve ontwikkeling dan op het instrument voor de adaptieve ontwikkeling. De adaptieve ontwikkeling geeft een goed beeld van het functioneren van kinderen met een ontwikkelingsachterstand. De normering en vertaling van de Vineland-II is van belang.Show less
Het doel van deze studie was onderzoeken in hoeverre er sprake is van tekorten in de algemene adaptieve vaardigheden van kinderen met een autismespectrumstoornis (ASS) en/of een verstandelijke...Show moreHet doel van deze studie was onderzoeken in hoeverre er sprake is van tekorten in de algemene adaptieve vaardigheden van kinderen met een autismespectrumstoornis (ASS) en/of een verstandelijke beperking. De participanten waren 675 kinderen tussen 4 en 18 jaar oud, met een normale ontwikkeling, ASS, een verstandelijke beperking en zowel ASS als een verstandelijke beperking. De adaptieve vaardigheden van de kinderen werden gemeten door middel van de schaal Adaptieve Vaardigheden Jeugdigen en de trekken van ASS werden gemeten door de Sociaal Emotionele Vragenlijst. Gevonden werd dat kinderen met ASS, een verstandelijke beperking en zowel ASS als een verstandelijke beperking tekorten vertoonden op alle domeinen van het adaptief functioneren. Kinderen met ASS vertoonden de grootste tekorten in de omgang met leeftijdgenoten. Kinderen met een verstandelijke beperking vertoonden minder tekorten in de omgang met leeftijdgenoten dan kinderen met ASS en dan kinderen met zowel ASS als een verstandelijke beperking. De ASS lijkt bij kinderen met zowel ASS als een verstandelijke beperking dus meer bij te dragen aan de problemen in de interactie en de communicatie dan dat de verstandelijke beperking dit doet. Daarnaast vertoonden kinderen met ASS en kinderen met een verstandelijke beperking meer autonomie en zelfsturing dan kinderen met zowel ASS als een verstandelijke beperking. Daar de adaptieve disfuncties van kinderen met zowel ASS als een verstandelijke beperking anders zijn dan die van kinderen met enkel ASS of een verstandelijke beperking, hebben deze kinderen mogelijk een andere behoefte wat betreft behandeling.Show less
In deze studie is bij kinderen met een non-verbale ontwikkelingsleeftijd van twee tot vijf jaar onderzocht in hoeverre er verschillen zijn in de ontwikkeling van het symbolisch begrip van...Show moreIn deze studie is bij kinderen met een non-verbale ontwikkelingsleeftijd van twee tot vijf jaar onderzocht in hoeverre er verschillen zijn in de ontwikkeling van het symbolisch begrip van afbeeldingen en het taalbegrip tussen kinderen met een autismespectrumstoornis (ASS), kinderen met zowel ASS als een verstandelijke beperking, kinderen met een verstandelijke beperking en zich normaal ontwikkelende kinderen. Daarnaast is bepaald of er een relatie bestaat tussen ontwikkeling van symbolisch begrip van afbeeldingen en het taalbegrip binnen de vier groepen. Het symboolbegrip van afbeeldingen is bepaald met een experiment waarin kinderen na het zien van een afbeelding een poppetje in een poppenhuis moeten zoeken. Het taalbegrip is onderzocht met de N-CDI-kv en de Reynell Test voor Taalbegrip. Middels ANCOVA toetsen zijn de ontwikkeling van het begrip van afbeeldingen en taal van de groepen vergeleken. Er is gecontroleerd voor het effect van de kalenderleeftijd en de met de SON-R gemeten non-verbale ontwikkelingsleeftijd. Daarnaast is de correlatie tussen het begrip van taal en afbeeldingen bepaald, gecorrigeerd voor sekse en non-verbale ontwikkelingsleeftijd. Het blijkt dat de ontwikkelingsleeftijd bepalend is voor de ontwikkelingssnelheid van zowel het symboolbegrip van afbeeldingen als het taalbegrip, hetgeen betekent dat kinderen met een verstandelijke beperking een tragere ontwikkeling vertonen. De aanwezigheid van ASS leidt tot een gemiddeld lager begrip van afbeeldingen en taal bij een ontwikkelingsleeftijd van 24 maanden. Het is niet van invloed op de ontwikkelingssnelheid tussen 24 en 60 maanden. Er is sprake van een hoge correlatie tussen het begrip van afbeeldingen en taal binnen alle groepen. Beide variabelen correleren echter ook in sterke mate met de non-verbale ontwikkelingsleeftijd. Wanneer hiervoor gecontroleerd wordt, is de correlatie tussen symboolbegrip van afbeeldingen en taalbegrip binnen de groepen matig of niet significant. Sekse blijkt niet van invloed te zijn op de correlatie tussen het begrip van afbeeldingen en taal.Show less