Welbevinden is een multidimensionaal construct met de domeinen psychologisch, sociaal, cognitief en fysiek welbevinden. Het welbevinden wordt gezien als een voorwaarde voor leerlingen uit het...Show moreWelbevinden is een multidimensionaal construct met de domeinen psychologisch, sociaal, cognitief en fysiek welbevinden. Het welbevinden wordt gezien als een voorwaarde voor leerlingen uit het primair basisonderwijs om tot leren te komen. De afgelopen jaren is een dalende trend te zien van het welbevinden van deze leerlingen. Om de samenhang tussen de perceptie van onderwijsfactoren en het welbevinden te toetsen hebben 38 leerlingen uit leerjaargroepen vier, vijf en zes van het primair basisonderwijs twee vragenlijsten ingevuld: een vragenlijst met betrekking tot het welbevinden en een zelfontworpen vragenlijst betreffende de perceptie van aandacht voor onderwijsfactoren. Uit de resultaten is gebleken dat de aandacht voor de onderwijsfactoren niet significant samenhangt met de domeinen van welbevinden. Wel is er voor het domein psychologisch welbevinden een positieve samenhang gevonden met sociale interacties, maar een negatieve samenhang met autonomie. Voor het domein sociaal welbevinden is ook een positieve samenhang gevonden met sociale interacties. Met betrekking tot het cognitief welbevinden is voor vindingrijkheid een positieve samenhang gevonden, maar geen samenhang met zelfbewustzijn en wereldburgerschap. Ten slotte is een negatieve samenhang gevonden voor het domein fysiek welbevinden en sociale interacties. Om het inzicht in de mogelijk welbevinden-bevorderende onderwijsfactoren verder te duiden, zou de behoefte aan aandacht voor autonomie kunnen worden getoetst en stellingen in de zelfontworpen vragenlijst kunnen worden opgenomen met betrekking tot het fysiek welzijn. Ook zou de aandacht voor wereldburgerschap kunnen worden geconcretiseerd door middel van focusgroepen. Daarnaast zouden de onderwijsfactoren zelfbewustzijn en vindingrijkheid kunnen worden opgedeeld in subfactoren en deze worden gerelateerd aan het welbevinden.Show less
Professional caregivers and mothers of 28 infants, aged 2-6 months, participated in this study which aimed to investigate whether there is a relationship between a sensitive caregiving attitude of...Show moreProfessional caregivers and mothers of 28 infants, aged 2-6 months, participated in this study which aimed to investigate whether there is a relationship between a sensitive caregiving attitude of a professional primary caregiver, caregiver stability and the wellbeing of an infant in day care. Furthermore, we examined if this relationship is moderated by the temperament of the infant. The caregiving attitude of the professional caregivers was measured with the Parenting attitude Questionnaire (PAQ; Hembacher & Frank, 2016). The infant’s well-being was assessed with the Leiden Inventory for the Child’s Well-being in Day Care (WOL; De Schipper, et al., 2004). Stability was measured by a questionnaire designed by Leiden University to reflect on the stability of the caregiver. Temperament was measured by the Infant Behavior Questionnaire- Revised (IBQ-R; Garnstein & Rothbart, 2003). There was no significant association between sensitive caregiving attitude of a professional caregiver, caregiver stability and the wellbeing of an infant in day care. Also, we did not find evidence that temperament served as a moderator. Interestingly we did find that stability of a trusted caregiver mattered more than the sensitive attitude of the caregiver in explaining individual differences in infants’ wellbeing, although this association was not significant. Further research may explore the difference between caregiver stability and a sensitive caregiver attitude in predicting the well-being of an infant and as well as the moderation by temperament by using a larger sample than in the current study.Show less
In dit onderzoek is de relatie tussen acculturatiediscrepanties en het welbevinden onderzocht bij Surinaamse en Marokkaanse jongeren van 13 tot 20 jaar, waarbij etniciteit meegenomen is als...Show moreIn dit onderzoek is de relatie tussen acculturatiediscrepanties en het welbevinden onderzocht bij Surinaamse en Marokkaanse jongeren van 13 tot 20 jaar, waarbij etniciteit meegenomen is als mogelijke moderator. Er hebben 82 jongeren meegedaan aan het onderzoek met een gemiddelde leeftijd van 15 jaar, waarvan 50 met een Marokkaanse achtergrond en 32 met een Surinaamse achtergrond met een gelijke verdeling van geslacht (51% jongens en 50% meisjes). Er is een vragenlijst afgenomen bij deze jongeren over hun eigen acculturatiestrategie en de strategie die ze denken dat de Nederlandse bevolking van hen verwacht en over hun welbevinden. Er is geen samenhang gevonden tussen acculturatiediscrepantie en welbevinden en etniciteit speelt geen modererende rol. Er is geen verschil gevonden tussen Marokkaanse en Surinaamse jongeren in de relatie tussen acculturatiediscrepanties en welbevinden. Er is wel gevonden dat Surinaamse jongeren meer assimileren dan Marokkaanse jongeren en dat alleen de Marokkaanse jongeren een integratiediscrepantie ervaren.Show less
In de onderhavige studie is de samenhang tussen acculturatiediscrepanties en welbevinden van migrantenjongeren onderzocht. Hierbij is etniciteit meegenomen als mogelijk moderator. Er is gebruik...Show moreIn de onderhavige studie is de samenhang tussen acculturatiediscrepanties en welbevinden van migrantenjongeren onderzocht. Hierbij is etniciteit meegenomen als mogelijk moderator. Er is gebruik gemaakt van een vragenlijst, waarin de Satisfaction With Life Scale is gebruikt voor het meten van welbevinden en waarin een zelfontwikkelde acculturatieschaal gebruikt is voor het meten van acculturatiediscrepanties. De steekproef bestond uit 80 Surinaams-Nederlandse (40%) en Marokkaans-Nederlandse (60%) migrantenjongeren in de leeftijd van 13 tot 20 jaar. Uit de correlatieanalyses bleek dat er geen verband bestaat tussen acculturatiediscrepanties en welbevinden. Daarnaast bleek uit ANOVA dat de mate van welbevinden niet verschilt voor verschillende etnische groepen. Ten slotte kwam uit hiërarchische multipele regressieanalyses naar voren dat er geen samenhang bestaat tussen acculturatiediscrepanties en welbevinden en dat dit verband niet verschillend is voor Surinaamse-Nederlanders en Marokkaanse-Nederlanders.Show less
In dit onderzoek is de relatie onderzocht tussen acculturatiediscrepanties en het welbevinden van 13-17 jarige migrantenjongeren, waarbij het geslacht van de jongeren is meegenomen als mogelijke...Show moreIn dit onderzoek is de relatie onderzocht tussen acculturatiediscrepanties en het welbevinden van 13-17 jarige migrantenjongeren, waarbij het geslacht van de jongeren is meegenomen als mogelijke moderator. Aan het onderzoek hebben 140 middelbare migrantenscholieren met een gemiddelde leeftijd van 15 jaar en een gelijke verdeling van geslacht (70 jongens en 70 meisjes) meegewerkt. Deze migrantenjongeren hebben vragenlijsten ingevuld over hun welbevinden, over hun voorkeur voor een acculturatiestrategie en over hoe de migrantenjongere denkt welke acculturatiestrategie de Nederlandse maatschappij aan de hem/haar toedicht. De hypothese dat de relatie tussen assimilatiediscrepanties en separatiediscrepanties en het welbevinden negatief is voor zowel jongens als voor meisjes is verworpen, aangezien uit de analyses geen relatie bleek te bestaan. Er zijn daarnaast geen verschillen gevonden tussen jongens en meisjes wat betreft de voorkeur voor een acculturatiestrategie en wat betreft de acculturatiediscrepanties.Show less
Achtergrond: De invloed van kinderopvang op de ontwikkeling van het kind is veelvuldig onderzocht. Hierbij ligt de focus vaak op de proceskwaliteit en minder op de structurele kwaliteit. Hoewel de...Show moreAchtergrond: De invloed van kinderopvang op de ontwikkeling van het kind is veelvuldig onderzocht. Hierbij ligt de focus vaak op de proceskwaliteit en minder op de structurele kwaliteit. Hoewel de negatieve effecten van chaos, lawaai en drukte op kinderen al eerder zijn vastgesteld zijn deze binnen de kinderopvang nog maar zeer beperkt onderzocht. De omgevingschaostheorie stelt dat een te hoge mate van dit soort omgevingschaos een negatieve invloed heeft op het fysieke en psychische welzijn van mensen. Onderzoeksvraag: De centrale vraagstelling in deze studie is of de omgevingsomstandigheden op het kinderdagverblijf, hier gemeten als de globale kwaliteit van de opvang en de mate van omgevingschaos, samenhangen met het welbevinden van de kinderen. Ten tweede wordt onderzocht of een interventie gericht op het vergroten van de sensitiviteit van de pedagogisch medewerkers van invloed is op de mate van omgevingschaos. Sensitieve pedagogisch medewerkers die meer gericht zijn op de signalen van de kinderen en hier snel en correct op in spelen kunnen zo wellicht de mate van chaos en lawaai verminderen doordat de kinderen zich minder vervelen of frustreren. Een dergelijk effect zou kunnen impliceren dat deze vormen van omgevingschaos eerder kenmerken zijn van de proceskwaliteit dan van de structurele kwaliteit, en dat het onderscheid tussen deze twee maten van kwaliteit wellicht minder duidelijk is dan tot nu toe aangenomen. Methoden: Van de 67 geworven kinderdagverblijven, gelegen in de Randstad, is per dagverblijf een groep random geselecteerd, met per groep een pedagogisch medewerker en vier focuskinderen die meewerkten. De studie was een gerandomiseerd onderzoek met controlegroep en een voor- en nameting voor alle variabelen. De experimentele groep ontving een interventie (VIPP-CCC), geïmplementeerd door getrainde interventiemedewerkers volgens een gestandaardiseerd protocol, en de controlegroep ontving een dummyinterventie. Tijdens de voor- en de nameting werd de kwaliteit van het dagverblijf geobserveerd, werden er video-opnames gemaakt om het welbevinden van de focuskinderen te kunnen scoren en werd middels een geluidsmeter het geluidsniveau gemeten. Daarnaast werd de pedagogisch medewerkers gevraagd vragenlijsten in te vullen, onder andere gericht op de mate van chaos op het kinderdagverblijf. Resultaten: Er is geen samenhang is gevonden tussen de kwaliteit van de opvang of de mate van omgevingschaos op het kinderdagverblijf en het welbevinden van de kinderen. Ook is er geen effect gevonden van de interventie op de mate van omgevingschaos op het kinderdagverblijf. Wel bleek de werkervaring van de pedagogisch medewerkers samen te hangen met het welbevinden van de kinderen. Conclusie: Dit onderzoek bevestigd niet dat er een samenhang is tussen de mate van omgevingschaos op het dagverblijf en het welbevinden van de kinderen, maar er is meer onderzoek nodig om uitsluitsel te bieden. Het vergroten van de sensitiviteit van de pedagogisch medewerkers was niet van invloed op de mate van omgevingschaos. Werkervaring van de pedagogisch medewerker hing wel samen met het welbevinden van de kinderen. Wellicht dat interventies gericht op het vergroten van de kennis en vaardigheden van de pedagogisch medewerker effectiever zijn in het verhogen van het welbevinden van de kinderen dan interventies gericht op de mate van omgevingschaos.Show less
Middels dit onderzoek is de vraag: “In hoeverre zijn er verschillen te vinden tussen kinderen die de Weekend Klas volgen en kinderen die geen Weekend Klas volgen?” getoetst. In totaal waren er 38...Show moreMiddels dit onderzoek is de vraag: “In hoeverre zijn er verschillen te vinden tussen kinderen die de Weekend Klas volgen en kinderen die geen Weekend Klas volgen?” getoetst. In totaal waren er 38 kinderen (10-13 jaar) die deelnamen aan het onderzoek. 23 kinderen volgden de Weekend Klas en 15 kinderen niet. De belangrijkste uitkomst is dat er geen significante verschillen te vinden zijn tussen kinderen die de Weekend Klas volgen en kinderen die dit niet volgen, gekeken naar motivatie, zelfvertrouwen en welbevinden. Dit onderzoek heeft bijgedragen aan inzicht op interventies en preventieve maatregelen die een positieve ontwikkeling van kinderen met een lage SES kunnen bevorderen. De Weekend Klas kan mogelijk verbeterd worden door het programma meer te richten op huiswerkbegeleiding en schoolse ondersteuning.Show less