Deze studie richt zich op verschillen in traditioneel- en daltononderwijs en de mate waarin leerlingen zich verwonderen. Er wordt gekeken in welke mate leerkrachten de gelegenheid ervaren om...Show moreDeze studie richt zich op verschillen in traditioneel- en daltononderwijs en de mate waarin leerlingen zich verwonderen. Er wordt gekeken in welke mate leerkrachten de gelegenheid ervaren om verwondering te stimuleren en in hoeverre zij activiteiten ondernemen die verwondering stimuleren. Tot slot wordt onderzocht hoe de mate van verwondering van de leerling samenhangt met de gelegenheid die de leerkrachten ervaren om verwondering te stimuleren door activiteiten die zij ondernemen. De hypothesen zijn getoetst middels independent samples t-tests en een multipele regressieanalyse. Aan het huidige onderzoek namen 568 leerlingen deel van 9 – 12 jaar oud (M = 11.2; SD = .65) uit de bovenbouw van het primair onderwijs, samen met hun leerkracht (n = 91). 490 leerlingen volgen traditioneel onderwijs met een gemiddelde leeftijd van 11.14 jaar (SD = .63) en 78 leerlingen volgen daltononderwijs met een gemiddelde leeftijd van 11.39 jaar (SD = .68). Uit de resultaten blijkt dat er geen verschil bestaat in mate van verwondering tussen leerlingen in het traditionele- en daltononderwijs. In het daltononderwijs wordt meer gelegenheid ervaren door leerkrachten om verwondering te stimuleren, tevens worden er meer activiteiten ondernomen die verwondering stimuleren. Uiteindelijk is er geen relatie gevonden tussen de mate van verwondering en de gelegenheid voor de leerkracht om verwondering te stimuleren en om activiteiten te ondernemen die verwondering stimuleren. Er wordt bediscussieerd in hoeverre verwondering gestimuleerd kan worden of dat verwondering een vaste karaktereigenschap is.Show less
This research focused on the relationship between risk variations of dopamine genes as well as the serotonin gene and executive functions. To conduct a series of meta analyses, several electronic...Show moreThis research focused on the relationship between risk variations of dopamine genes as well as the serotonin gene and executive functions. To conduct a series of meta analyses, several electronic databases concerning these genes were consulted. The analyses encompass the following dopamine genes: COMT, DRD4, DRD2, DAT1 and MAOA. It also encompasses the serotonin gene 5-HTTLPR. The executive functions that will be discussed are inhibition, cognitive flexibility, working memory, planning, and attention. All studies were encoded independently by two coders. The variables are age, sample sizes, DNA deduction, category of the construct’s result (which is part of the executive functions), measuring methods, and the genes with the accompanying polymorphisms. The genes COMT and DRD4 showed relationships between the risk variations of these genes and the executive functions. People with the risk variation of the COMT and the DRD4 genes performed less well when it came to the executive functions, compared to people who did not have this variation. In addition to this, age is a moderator in the relationship between polymorphisms of the COMT gene and the executive functions. The difference between the Met-Met variant and the Val-Val variant of the COMT gene was larger when it came to the executive functions concerning people of twenty-one years old and older; the difference is smaller for people younger than twenty-one. The genes DRD2, DAT1, MAOA and 5-HTTLPR did not show any relationship between the risk variations of these genes and executive functions. Heterogeneity and publication bias could have restrained the relationships between dopamine genes and the executive functions. Throughout this research the perspective of the theory of differential susceptibility will be maintained. Also, this research will illustrate how the results are contributing to science, and how they are useful in practice.Show less
In deze studie is gekeken naar de relatie tussen zelfvertrouwen van geadopteerden op volwassen leeftijd en de factoren leeftijd bij aankomst, gevoelens ten aanzien van adoptie, internaliserende en...Show moreIn deze studie is gekeken naar de relatie tussen zelfvertrouwen van geadopteerden op volwassen leeftijd en de factoren leeftijd bij aankomst, gevoelens ten aanzien van adoptie, internaliserende en externaliserende gedragsproblemen. De participanten van dit onderzoek zijn afkomstig uit een steekproef van de vierde follow-up van de Sophia Longitudinale Adoptie Studie. De steekproef bestaat uit 115 personen, van 36-40 jaar oud. In dit onderzoek is gekeken of er adoptiespecifieke factoren van invloed zijn op de mate van zelfvertrouwen binnen de groep geadopteerden. Er bleek geen correlatie te zijn tussen leeftijd bij aankomst en zelfvertrouwen. Wel bleken er relaties tussen gevoelens ten aanzien van adoptie, internaliserende en externaliserende gedragsproblemen en zelfvertrouwen. Bij het kijken naar de samenhang tussen alle factoren samen en zelfvertrouwen bleek alleen internaliserende gedragsproblemen nog significant samen te hangen met zelfvertrouwen op volwassen leeftijd. Gevoelens ten aanzien van adoptie gaf maar een lichte, niet significante, stijging in de verklaarde variantie. De conclusie van dit onderzoek is dat de onderzochte adoptiespecifieke variabelen leeftijd bij aankomst en gevoelens ten aanzien van adoptie geen invloed hebben op zelfvertrouwen op volwassen leeftijd. Internaliserende gedragsproblemen is wel van invloed hierop. Voor gevoelens ten aanzien van adoptie is een vervolgonderzoek nodig om te onderzoeken of deze factor met een grotere steekproef wel significant gerelateerd is aan zelfvertrouwen van de geadopteerde.Show less
Developments in applications of virtual reality (VR) in the field of children's education and healthcare have been increasing rapidly in recent years. Until today, little research has been done on...Show moreDevelopments in applications of virtual reality (VR) in the field of children's education and healthcare have been increasing rapidly in recent years. Until today, little research has been done on the negative physical effects that the use of VR can cause in children aged 8-12 years. The aim of the research reported in this paper is to determine whether the use of VR causes negative physical symptoms in children and to what extent gender, level of fun of the VR task and degree of media use are influencing factors regarding such symptoms. In this study, 64 children aged 8-12 years participated. Before and after playing a short VR game, the children completed a questionnaire (CSSQ) measuring cybersickness symptoms. The results showed that children suffered some degree of cybersickness symptoms after playing a short VR game. Nevertheless, the number of children in the study suffering from cybersickness was very small. The factors of gender, degree of media use and level of fun of the VR game did not seem to influence the development of cybersickness symptoms. In follow-up studies, larger subgroups could be examined to determine more accurately at what age cybersickness symptoms are most prevalent.Show less