The current study’s purpose was to explore the process of becoming a first-time mother. The transition to motherhood requires women to undergo both physical and mental changes and can be seen as a...Show moreThe current study’s purpose was to explore the process of becoming a first-time mother. The transition to motherhood requires women to undergo both physical and mental changes and can be seen as a major reconstruction of self. Therefore, the main question was: What influence does the physical experience of pregnany have on the mental experience of pregnancy and how do risk mothers differ from control mothers with regard to this issue? A risk mother is a woman who is a teenager, who has no partner or is who suffering from psychopathology. Data from 33 women, aged 17 to 25 (M = 21.6, SD = 2.55), was used for analysis. Three questionnaires were used to obtain data: the Maternal Antenatal Attachment Scale (MAAS), the Self-Efficacy in the Nurturing Role Scale (SENR) and the Be a Mother Questionnaire (BaM). It was found that risk mothers thought less positive and less in general about their unborn children, had less confidence in their own abilities as a mother and experienced a higher amount of physical discomfort than control mothers. For both risk mothers and control mothers, no relation was discovered between the physical experience of pregnancy and the mental experience of pregnancy. This might be due to a more subconscious influence of the physical experience of pregnancy on the mental experience of pregnancy. This makes it impossible for women to report on mental changes and results in a seemingly non-existing relationship between the physical and mental experience of pregnancy. It is recommended that an integrative program is developed which focuses on improving the mother-child attachment during and after pregnancy, obtaining knowledge about pregnancy, child development and child rearing and gaining practical skills. More and wider research should be conducted to obtain an integrative understanding of the physical and mental processes at work during pregnancy.Show less
Dit onderzoek richtte zich op de vraag of digitale prentenboeken op het smartboard invloed hebben op de print- en woordkennis van vier- en vijfjarige kleuters. Daarnaast is het verband tussen de...Show moreDit onderzoek richtte zich op de vraag of digitale prentenboeken op het smartboard invloed hebben op de print- en woordkennis van vier- en vijfjarige kleuters. Daarnaast is het verband tussen de executieve functies en het opdoen van printkennis onderzocht. In dit onderzoek deden 24 kleuters mee, waarvan de helft jongens (N = 12) en de helft meisjes was. De leeftijd lag tussen de 54 maanden en 67 maanden (M = 61.21, SD = 3.60). De kinderen kregen drie verschillende boekjes te zien in verschillende versies, namelijk een versie zonder tekst (‘Z’), een versie met tekst (‘T’) en de laatste versie is met het gebruik van ‘print referencing’ in de tekst (‘PR’). In vergelijking met de voortest bleek de printkennis van de kinderen significant groter bij de natest. Dit resultaat gold voor alle versies, ook de controle versie. Er zijn geen significante verschillen aangetoond tussen de toename in printkennis als gevolg van de interventie ‘PR’ en de andere versies. De woordkennis van de kinderen groeide significant na het zien van de digitale prentenboeken op het smartboard. Daarnaast is er een marginaal significant verschil aangetoond tussen de groei in woordkennis van de verschillende versies, waarbij de groei in woordkennis bij de versie zonder tekst groter was dan de groei in woordkennis bij de andere versies. Tevens is onderzocht of de oudste kinderen over meer print- en woordkennis beschikken bij aanvang van het onderzoek en als gevolg hiervan ook meer zullen profiteren van de digitale prentenboeken op het smartboard. Zowel voor de printkennis als de woordkennis is er geen significante verschil tussen jonge kinderen en oude kinderen bij aanvang van het onderzoek aangetoond. Ook profiteerden beide groepen evenveel van de digitale prentenboeken. Oudere kinderen bleken wel over significant beter ontwikkelde executieve functies te beschikken bij aanvang van het onderzoek dan de jonge kinderen. Wanneer een vergelijking is gemaakt tussen de toename in printkennis van de kinderen met minder ontwikkelde executieve functies en de toename in printkennis van de kinderen met beter ontwikkelde executieve functies bleken er geen significante verschillen te zijn. Ook hier profiteerden beide groepen gelijkwaardig van de digitale prentenboeken. Er kan aan de hand van dit onderzoek geen eenduidige uitspraak worden gedaan over de meest effectieve interventie om de print- en woordkennis van kinderen te stimuleren, maar gezien de vooruitgang die de kinderen in zeer korte tijd hebben geboekt zal verder onderzoek naar de invloed van digitale prentenboeken via het smartboard en de mogelijkheden van deze interventie een belangrijke rol kunnen spelen in de toekomst.Show less
De Tweede Wereldoorlog is niet weg te denken uit ons taalgebruik. Een belangrijk onderdeel van dat taalgebruik is de Hitlervergelijking. Al sinds 1933 werden personen met Hitler vergeleken. In dit...Show moreDe Tweede Wereldoorlog is niet weg te denken uit ons taalgebruik. Een belangrijk onderdeel van dat taalgebruik is de Hitlervergelijking. Al sinds 1933 werden personen met Hitler vergeleken. In dit onderzoek is vanaf de periode van Hitlers aantreden als Rijkskanselier tot aan het huidige debat gekeken naar debatten waarin aan Hitler werd refereerd.Show less
Research master thesis | History: Societies and Institutions (research) (MA)
open access
Eind jaren 1870 had de Duitse socialistische beweging een duidelijke en positieve invloed op het ontwakende socialisme in Nederland. De SDV nam in 1878 een vertaling van het Gothaer Programm aan...Show moreEind jaren 1870 had de Duitse socialistische beweging een duidelijke en positieve invloed op het ontwakende socialisme in Nederland. De SDV nam in 1878 een vertaling van het Gothaer Programm aan als haar eigen partijprogramma en spiegelde zich bewust aan de succesvolle Duitse partijorganisatie. In de jaren die volgden werden zowel de ideologische basis als het repertoire van de SDV en de SDB (1881) uitgebreid onder invloed van het uit Duitsland afkomstige sociaaldemocratische drukwerk, de door de SAPD-Rijksdagfractie ondernomen propagandatochten en de persoonlijke contacten tussen Duitsers en Nederlanders. Daarbij wonnen de Duitse ideologie en praktijk aan autoriteit door de grote praktische successen die de SAPD behaalde bij de verkiezingen en door de manier waarop zij zich in haar activiteiten wist te onttrekken aan de controle van de reactionaire Bismarckstaat. In 1883 was het Nederlandse socialisme voldoende ontwikkeld om een rol van betekenis te spelen in de Nederlandse context. De in het buitenland verworven theoretische en praktische kennis werd binnen de Nederlandse politieke cultuur toe- en aangepast. Het groeiende zelfbewustzijn van de SDB-leden en de noodzaak de buitenlandse voorbeelden aan de eigen politieke cultuur aan te passen, maakten tegelijkertijd dat de SDB een kritischer houding aannam tegenover zijn zusterorganisaties in het buitenland. De Nederlandse socialistenleider Ferdinand Domela Nieuwenhuis ontwikkelde zich daarbij tot de grootste criticus van de parlementaire tactiek van de Duitse sociaaldemocraten. Hij ging de SDB voor op weg naar het anarchisme. Voor de partijleden die het parlementarisme en het verkiezingswapen niet geheel wensten op te geven, was er geen plaats meer binnen de partij. Hen restte geen andere mogelijkheid dan zich van de SDB af te keren en een eigen sociaaldemocratische partij op te richten: de SDAP. De SDAP vertoonde zowel in haar structuur als in haar ideologische beginselen grote gelijkenis met de SPD. Deze overeenkomsten waren een gevolg van de zwakke positie die de nieuwe partij innam in het ‘vijandige’ Nederlands-socialistische klimaat: de SDAP had een sterke bondgenoot nodig die haar ideologisch en financieel kon steunen. De Nederlandse sociaal-democraten onderschreven weliswaar het Erfurter Programm, maar in de praktijk bood de Nederlandse versie van dit programma de jonge partij vooral een rechtvaardiging naar de buitenwereld. Door de financiële steun van Bahlmann en de SPD kon deze rechtvaardiging bovendien via de sociaaldemocratische pers worden uitgedragen. Uit deze ontwikkeling van het Nederlandse socialisme blijkt dat de Duitse sociaaldemocratie via zowel positieve als negatieve transferprocessen heeft bijgedragen aan de oprichting van de SDAP en dat zij de Nederlandse partij door de eerste moeilijke periode heen heeft geholpen. De Duitse sociaaldemocratie heeft de oprichting van de SDAP echter niet veroorzaakt. De Nederlandse ontwikkelingen werden begin jaren 1890 te sterk gestuurd door de nationale omstandigheden en door de sterke karaktereigenschappen van in Nederland opererende persoonlijkheden als Domela. De oprichting van de SDAP op 26 augustus 1894 was evenzeer het gevolg van een keuze tegen Domela, als van een keuze voor het parlementarisme.Show less
Present studies fail to supply unambiguous prove for a relationship between the quality of Theory of Mind and the quality of social skills. Also, the relationship between the quality of emotion...Show morePresent studies fail to supply unambiguous prove for a relationship between the quality of Theory of Mind and the quality of social skills. Also, the relationship between the quality of emotion recognition and social skills is not clear. Studies about the Theory of Mind and emotion recognition almost never include children. Because of the relevance of developing adequate social skills, it is of great importance to investigate children who are vulnerable for experiencing difficulties with social skills. The purpose of this study was to investigate the relationship between the Theory of Mind, emotion recognition and social skills in a group of eight till eighteen years olds (M = 11.7, SD = 2.1). Sixty-one children with an ASD performed the Sociaal Cognitieve Vaardigheden Test (SCVT) and an emotion recognition task. Their parents/caregivers completed the Social Skills Rating System. The findings of this study do not suggest a significant relationship between the quality of the Theory of Mind and social skills. The findings also do not provide prove for a significant relationship between the quality of facial emotion recognition and social skills in children with an ASD. Consequently, the quality of social skills can not be predicted by the quality of one of these skills. However, the reaction time of recognizing the emotion surprise seems to predict the quality of the social skills and in particular the quality of self control.Show less
This study was designed to examine the relationship between language skills and social cognition of children aged four to eight years. Language skills and social cognition are two abilities that...Show moreThis study was designed to examine the relationship between language skills and social cognition of children aged four to eight years. Language skills and social cognition are two abilities that are important for the development of social skills (Beauchamp & Anderson, 2010). Besides this relationship we looked if the variables gender and educational level of the parent affect the language skills and social cognition of children. Until today only a few similar studies were done. In this study were 372 kids, of which 172 girls and 200 boys between the age of 4-8 years. To measure the productive language skills the Wechsler Preschool and Primary Scale or Intelligence-III-NL (WPPSI-III-NL) Vocabulary and Developmental Neuropsychological Assessment-II-NL (NEPSY-II-NL) Word Fluency Test are used. To measure the receptive language skills the Clinical Evaluation of Language Fundamentals (CELF) Understanding Sentences is used. The CELF pragmatics list measures language in everyday life. Social cognition is measured by means of a cognitive task, the Social Cognitive Skills Test, and a questionnaire, the Social Responsiveness Scale. The results of this study show a weak to moderately strong positive correlation between language skills and social cognition. Also girls showed higher scores in understanding sentences than boys. Finally, in social cognition we only found a positive relationship between the educational level of the partner and the social cognition in everyday life. There was no relationship found between language skills and the educational level of the parents.Show less
Met de invoering van het Passend Onderwijs beoogt de Nederlandse overheid voor iedere leerling een passende plek in het onderwijs te realiseren. De zorgplicht voor kinderen met een stoornis zoals...Show moreMet de invoering van het Passend Onderwijs beoogt de Nederlandse overheid voor iedere leerling een passende plek in het onderwijs te realiseren. De zorgplicht voor kinderen met een stoornis zoals ADHD wordt daarmee bij het regulier onderwijs gelegd. Het huidige onderzoek beoogt een inventarisatie te geven van de sociaal adaptieve vaardigheden bij kinderen met ADHD en te bezien of er verschillen bestaan tussen het regulier en speciaal onderwijs. Ook is hierbij gekeken naar de rol van sekse en leeftijd. In het bijzonder zijn de omgang met leeftijdsgenoten, de omgang met volwassenen, de gerichtheid op school, werk en toekomst en de autonomie en zelfsturing onderzocht. Daartoe zijn door de ouders van 319 kinderen in de leeftijd van 4 tot en met 12 jaar op internet twee vragenlijsten ingevuld. De adaptieve vaardigheden zijn in kaart gebracht met de Algemene Vaardigheden Jeugdigen (AVJ). Middels de Sociaal Emotionele Vragenlijst (SEV) is vastgesteld of er sprake is van ADHD. De resultaten tonen aan dat kinderen met ADHD over minder sterk ontwikkelde vaardigheden beschikken dan kinderen zonder ADHD. Daarnaast blijkt dat kinderen met ADHD in het speciaal onderwijs aanzienlijk lager scoren dan kinderen met ADHD die naar het regulier onderwijs gaan. De grootste tekorten worden gevonden op het gebied van de autonomie en zelfsturing, de kleinste tekorten op het gebied van de gerichtheid op school, werk en toekomst. Leeftijd en sekse blijken in dit onderzoek geen factoren te zijn die invloed hebben op het sociaal adaptief functioneren van kinderen met ADHD. Om kinderen met ADHD in de toekomst optimaal te kunnen begeleiden binnen het Passend Onderwijs, is het van groot belang dat leraren in het regulier onderwijs bijscholing ontvangen, gericht op het bevorderen van het sociaal adaptief functioneren van deze kinderen. Verder is het van belang om de sociaal adaptieve ontwikkeling van kinderen met ADHD in het Passend Onderwijs nauwlettend te blijven volgen, zodat er duidelijk zicht is op de specifieke behoeften van deze kinderen en zij gericht ondersteund kunnen worden.Show less
Master thesis | Cultural Anthropology and Development Sociology (MSc)
open access
Set in the Nyae Nyae Conservancy in Namibia, this thesis has examined the commoditization of the Ju/'hoansi San culture through cultural tourism. Tourists visit the Ju/'hoansi in order to...Show moreSet in the Nyae Nyae Conservancy in Namibia, this thesis has examined the commoditization of the Ju/'hoansi San culture through cultural tourism. Tourists visit the Ju/'hoansi in order to experience their traditional culture. They can experience how the Ju/'hoansi do hunting and gathering, observe their traditional dances and do bushwalks with them. However, what effect does this have on the culture, and more specifically on its authenticity? What does it mean that many Ju/'hoansi are no longer living the traditional life? Are they still interested in their own traditional culture? These and other questions will be discussed in this thesis. In this thesis I have mainly focused at the perspectives and perceptions of the Ju/'hoansi themselves.Show less
We will discuss the use of heterogeneous linear mixed models to analyze long term liking data. Random effects are modelled as a mixture of Gaussian distributions, highlighting segments of consumers...Show moreWe will discuss the use of heterogeneous linear mixed models to analyze long term liking data. Random effects are modelled as a mixture of Gaussian distributions, highlighting segments of consumers with similar response patterns through time. A posteriori investigation of these segments will be performed using cross-tabulation. Suggestions for future study designs will be made, as these models allow for missing data and measurements on unbalanced time points.Show less
The effect of a drug is directly related to drug concentration in blood. Therefore, predicting and describing the time course of drug concentration in the body, i.e. the study of pharmacokinetics,...Show moreThe effect of a drug is directly related to drug concentration in blood. Therefore, predicting and describing the time course of drug concentration in the body, i.e. the study of pharmacokinetics, is crucial in establishing and optimizing drug therapy. The immunosuppressant mycophenolate mofetil (with active ingredient mycophenolic acid), is extensively used in renal transplantation in order to prevent acute allograft rejection. Large inter-subject and inter-occasion variability in the exposure of mycophenolic acid in combination with one standard dosing regimen for all renal transplant recipients makes it uncertain if the therapeutic window is reached in every patient. With the pharmacokinetic data of six historical studies, it is tried to find the underlying causes responsible for the inter-subject variability in order to optimize the mycophenolic acid exposure in every patient using Bayesian statistics. As the statistical methods are essential in answering such a research question and these data is already analysed using using traditional, maximum likelihood, methods by Van Hest et al., emphasis is also put on the comparison of our and their results. The data were described with nonlinear mixed effects models using WinBUGS and its interface PKBUGS. Analysing the data of the individual studies resulted in identifiability problems, i.e. the data of most studies were insufficient in estimating all model parameters with non-informative priors. However, advantages of Bayesian methods emerged, as prior information was increased to obtain accurate posterior summary measures. Combining the data of all studies, i.e. the individual participant data meta-analyses, improved the quality of the data, the analyses and the reliability of the results. Subsequently, the identifiability problems diminished and using close to non-informative prior information resulted in reliable, precise posterior summary measures on almost all model parameters and some covariates were found to explain the intersubject variability. Comparing our results with the results obtained from the analysis with non-Bayesian methods turned out to be hard. More precise and very different estimates of the model parameters were obtained with Bayesian methods. Probably caused by differences between the used models, e.g. in contrast to the model used for non-Bayesian methods, we did not consider covariates with missing values and time-dependent covariates but did correct for inter-study variability. Nevertheless, the contribution of prior information is a major advantage in the analysis of pharmacokinetic data, especially because pharmacokinetic data is hard to collect and highly reliable historical pharmacokinetic studies are available for each drug on the market.Show less
Dit onderzoek richt zich op de fractieafsplitsingen binnen de Nederlandse gemeenteraden. Dit betekent dat één of meerdere raadsleden zich op een bepaald moment afsplitsen van hun fractie en...Show moreDit onderzoek richt zich op de fractieafsplitsingen binnen de Nederlandse gemeenteraden. Dit betekent dat één of meerdere raadsleden zich op een bepaald moment afsplitsen van hun fractie en verdergaan als onafhankelijke leden, of zich aansluiten bij een andere, al bestaande, fractie. Fractieafsplitsing is een controversieel verschijnsel dat steeds vaker voorkomt binnen de Nederlandse gemeenteraden (Fransman, 2006, 2009), en dikwijls leidt tot moeizame besluitvorming en minder stabiele colleges (Fransman, 2009; Korsten & Schoenmaker, 2011). In het onderzoek wordt gekeken of er statistische verbanden bestaan tussen de kenmerken van een politieke partij (partijkenmerken) en de karakteristieken van de gemeente waarin de partij actief is (gemeentekenmerken), en (de kans) op fractieafsplitsingen. Dit is interessant omdat afscheidingen mogelijk iets zeggen over de eenheid van politieke partijen, iets wat van belang is voor zowel de politieke wetenschap als voor de politiek zelf (Andeweg & Thomassen, 2010). Hiernaast kunnen afsplitsingen vanuit normatief perspectief als ongewenst worden beschouwd (De Bok, 2010). De maatschappelijke relevantie van het onderzoek ligt in het informeren van het electoraat over de kans op fractieafscheidingen voor politieke partijen in de gemeenteraad met bepaalde kenmerken, of voor partijen die actief zijn in een gemeente met specifieke karakteristieken (of een combinatie van beiden). De wetenschappelijke relevantie van dit onderzoek ligt in het oplossen van een kennisprobleem, aangezien er nog geen overeenkomstig onderzoek lijkt te zijn gedaan.Show less
This research describes the correlation between the Theory of Mind and several aspects of language in children diagnosed with an Autism Spectrum Disorder (ASD). In this research, data from an...Show moreThis research describes the correlation between the Theory of Mind and several aspects of language in children diagnosed with an Autism Spectrum Disorder (ASD). In this research, data from an earlier study was used, that was done by the Universiteit Leiden (N = 147). This study included 65 girls (M = 10.6) and 82 boys (M = 11.1), between 8 and 17 years old. A t-test for independent samples was used, and several Pearson’s r correlation coefficients. The results show a weaker Theory of Mind in children diagnosed with an ASD, in comparison to children without ASD. In addition, all language aspects have a significant positive correlation with the Theory of Mind. These correlations all have a large effect. In future studies, more research is needed about the correlation of other language aspects with Theory of Mind, and the level of these language aspects in children diagnosed with an ASD. With this knowledge, a complete image can be created about the correlation of every aspect of the language development. Also, a complete image can be created about the strengths and weaknesses of the language development of children with an ASD.Show less
Het doel van dit onderzoek was inzicht te verkrijgen in het verband tussen emotieregulatie van jongens tussen de zeven en twaalf jaar met en zonder disruptieve gedragsstoornis (DBD) en het...Show moreHet doel van dit onderzoek was inzicht te verkrijgen in het verband tussen emotieregulatie van jongens tussen de zeven en twaalf jaar met en zonder disruptieve gedragsstoornis (DBD) en het opvoedgedrag van ouders. Hiervoor werden kinderen met DBD (n= 34), kinderen zonder deze gedragsstoornissen (n= 32) en hun ouders onderzocht. Opvoedgedrag van de ouders werd in kaart gebracht met de Alabama Parenting Questionnaire-Parent Form. Om emotieregulatie van de kinderen te meten werd gebruik gemaakt van de ANT Delay Frustration. Bij deze computertaak treedt er diverse keren een opzettelijke vertraging tussen de opgaven op, waardoor frustratie wordt opgewekt bij het kind. Het aantal muisklikken tijdens deze vertragingen diende als maat voor emotieregulatie. De kinderen voerden de taak twee keer achter elkaar uit. Ouders van kinderen met DBD blijken significant meer inconsistent te straffen dan ouders van kinderen zonder deze stoornissen. Mogelijk kan dit verklaard worden doordat kinderen met deze gedragsstoornissen minder gevoelig zijn voor straf en negatief gedrag van deze kinderen bekrachtigd wordt doordat ouders snel geneigd zijn om toe te geven aan negatief gedrag. Daarnaast blijkt dat kinderen met – en zonder DBD significant verschillen wat betreft emotieregulatie. Zoals verwacht waren kinderen met DBD tijdens beide meetmomenten minder goed in staat tot adequate emotieregulatie dan kinderen uit de controlegroep. Er werd voor de DBD-groep een significant positief verband gevonden tussen inconsistent straffen en emotieregulatie. Voor de controlegroep werd er een significant negatief verband gevonden tussen positief opvoeden en emotieregulatie. Geconcludeerd kan worden dat opvoedgedrag van ouders en emotieregulatie van kinderen, onderling samenhangende risicofactoren zijn voor de ontwikkeling en instandhouding van agressief en antisociaal gedrag. De resultaten kunnen worden beschouwd als een ondersteuning voor de grondslagen van de interventie Parent Management Training Oregon (PMTO).Show less