Adolescence is characterized by a prominent increase in peer orientation and high sensitivity to peer evaluations. To date, explanations for individual differences in peer evaluation sensitivity...Show moreAdolescence is characterized by a prominent increase in peer orientation and high sensitivity to peer evaluations. To date, explanations for individual differences in peer evaluation sensitivity have not been thoroughly investigated. The present study examined whether a catastrophizing emotion regulation tendency and overprotective parenting could explain why some adolescents are more sensitive to negative peer evaluation than others. Sixty-four adolescents (mean age = 14.66; 49 females) took part in a Social Evaluative Learning through Feedback (SELF-) Profile task. Participants had to predict the valence of peer feedback in a 240-trial paradigm with four fictitious peers that differed in their probability of giving positive feedback. We hypothesized that through the mediating effect of catastrophizing, parental overprotection could predict the ratio of negative predictions of peer evaluations. We also expected that adolescents scoring higher on these self-reported concepts would have a higher ratio of negative predictions for the most negative vs. the most positive peer. Similarly, it was hypothesized that adolescents with higher catastrophizing and overprotection scores would expect more negative feedback in the SELF-Profile task beforehand and also estimate them to have been high afterward. Our results showed that total parental and paternal overprotection, but not maternal, predicted catastrophizing in adolescents. However, we did not find evidence for the hypothesized mediation models or associations between the self-reported concepts and the SELF-Profile pre- and post-ratings. Together, these findings suggest that parental overprotection and catastrophizing are related concepts but they are not sufficient in explaining negative biases in social reinforcement learning in adolescence.Show less
In 2021 is de wet voor burgerschapsonderwijs op basisscholen aangescherpt, met het doel de burgerschapscompetenties van leerlingen te verbeteren. Een factor die van invloed is op de prestaties van...Show moreIn 2021 is de wet voor burgerschapsonderwijs op basisscholen aangescherpt, met het doel de burgerschapscompetenties van leerlingen te verbeteren. Een factor die van invloed is op de prestaties van leerlingen is de self-efficacy van de leerkracht. De mate van self-efficacy van een leerkracht hangt samen met het sociaal welbevinden van leerkrachten. In dit onderzoek werd het verband tussen sociaal welbevinden in werkrelaties en de mate van self-efficacy van leerkrachten in burgerschapsonderwijs bestudeerd. Dit werd gedaan door middel van vragenlijstonderzoek onder 59 leerkrachten. Leerkrachten rapporteerden in hoeverre zij zich in staat voelden verschillende burgerschapsonderwerpen te onderwijzen en in hoeverre zij sociaal welbevinden in werkrelaties ervaarden. Uit de analyses van het verband kwamen geen significante resultaten. Daarom kon niet geconcludeerd worden dat er een verband bestaat tussen sociaal welbevinden in werkrelaties en de mate van self-efficacy die leerkrachten ervaren bij burgerschapsonderwijs. Voor de praktijk betekent deze conclusie dat wellicht andere factoren, zoals kennis of motivatie, bekeken moeten worden om de self-efficacy van leerkrachten op het gebied van burgerschapsonderwijs en de burgerschapscompetenties van leerlingen te stimuleren. Meer onderzoek naar factoren die de kwaliteit van burgerschapsonderwijs kunnen bevorderen is nodig.Show less
In dit onderzoek is voor PI de Brug, een cluster vier school uit Leiden, gekeken naar met welke elementen van effectief begrijpend lezen er rekening gehouden moet worden bij het kiezen van een...Show moreIn dit onderzoek is voor PI de Brug, een cluster vier school uit Leiden, gekeken naar met welke elementen van effectief begrijpend lezen er rekening gehouden moet worden bij het kiezen van een nieuwe methode voor hun doelgroep. Als eerst zijn er uit drie reviews van wetenschappelijk onderzoek naar begrijpend leesonderwijs zes elementen gehaald die van belang zijn bij het vormgeven van effectief begrijpend lezen binnen het basisonderwijs. Deze elementen zijn: woordenschat en achtergrondkennis, leesstrategieën, leesmotivatie, technisch lezen, rijke taalomgeving en interactie. Het doel van het onderzoek was om na te gaan hoe deze elementen vormgegeven konden voor PI de Brug. Na het opstellen van de elementen is er onder de werknemers van de school een vragenlijst uitgezet over hoe het begrijpend leesonderwijs binnen de school ervaren wordt. Op basis van de resultaten uit de vragenlijst en wat er bekend is in de literatuur zijn er specifieke adviezen opgezet voor de school. Uit de resultaten bleken woordenschat en achtergrondkennis, leesmotivatie en een rijke taalomgeving als meest belangrijk te worden gezien binnen de school. Technisch lezen en interactie kwamen als laagste uit de resultaten. Deze resultaten en de literatuur hebben geleid tot aanbevelingen voor het begrijpend leesonderwijs op PI de Brug. Aanbevelingen waren bijvoorbeeld om een methode met veel aandacht voor interactie te vermijden, en leesmotivatie en een rijke taalomgeving te stimuleren door veel verschillende tekstsoorten en -structuren aan te bieden.Show less
Advance care planning (ACP) is a process in which the patient expresses their wishes regarding future medical care in the presence of their family and health care provider. ACP is generally...Show moreAdvance care planning (ACP) is a process in which the patient expresses their wishes regarding future medical care in the presence of their family and health care provider. ACP is generally accepted in Western countries and has a positive effect on end-of-life care for people with dementia. However, culture affects expectations and preferences regarding end-of-life care and decision making. This study compared the acceptability of and preference for two types of ACP interventions for patients with dementia in health care providers from the Netherlands, the US and Japan. One intervention focused on concrete treatment orders in which the patient makes specific decisions. The other focused on what the patient finds important in life, resulting in global goals of care. A total of 125 participants were assessed by means of a structured interview and a questionnaire. Participants found both types of ACP acceptable, in general and per country. A multinomial logistic regression analysis indicated no significant difference in acceptability of the concrete or the global ACP approach between countries when adjusted for age and gender. However, age was a significant predictor of acceptability of the concrete ACP approach (2 (2, 123) = 6.32, p = .042), with older participants being less likely to find it acceptable compared to not finding it acceptable (W(8) = 5.50, p = 0.019). Participants preferred the global ACP approach for patients with dementia. A multinomial logistic regression analysis indicated no significant differences in preference between countries when adjusted for age and gender in general. However, Dutch participants were less likely to prefer the global ACP approach (W(8) = 5.18, p = .023). The relationship between country and preference was not influenced by whether participants most strongly considered what the patient with dementia wants for themselves, what the patient’s family wants or what they as the health care provider want for their patient when making medical decisions. ACP is generally regarded as an acceptable form of care for patients with dementia by health care providers across countries. Future research could more specifically determine which cultural or demographic aspects affect health care providers’ views on different ACP approaches.Show less
The Clarion-Clipperton Zone (CCZ) in the Pacific Ocean holds significant reserves of polymetallic nodules, making it a potential exploitation area for deep sea mining. However, the exploitation of...Show moreThe Clarion-Clipperton Zone (CCZ) in the Pacific Ocean holds significant reserves of polymetallic nodules, making it a potential exploitation area for deep sea mining. However, the exploitation of this shared natural resource poses challenges in terms of sustainability and resource management. This thesis examines the governing framework of the International Seabed Authority (ISA) for the management of deep sea mining in the CCZ. The study draws upon the design principles for governing the commons proposed by Elinor Ostrom to analyze the policies and draft regulations of the ISA. By examining to what extent the policies and regulations of the ISA are aligned with Ostrom's principles, this research aims to evaluate the current governance framework for the management of the CCZ and its resources.Show less
In dit onderzoek werd er gekeken naar de relatie tussen academische eisen, academische hulpbronnen en spanningsklachten die Nederlandstalige universitaire studenten ervaren. Er werd onderzocht of...Show moreIn dit onderzoek werd er gekeken naar de relatie tussen academische eisen, academische hulpbronnen en spanningsklachten die Nederlandstalige universitaire studenten ervaren. Er werd onderzocht of academische hulpbronnen als buffer kunnen dienen binnen de relatie tussen academische eisen en spanningsklachten. Het onderzoek is gebaseerd op het Study demands-resources model, wat het Jobs demands-resources model toepast in academische context. Bij dit onderzoek werd er gekeken naar verschillende academische eisen: rolconflict, het tempo en de hoeveelheid werk en de mentale belasting. Voor academische hulpbronnen werd er gekeken naar autonomie, rolduidelijkheid en de relatie met de begeleiding. Het onderzoek is uitgevoerd door middel van een online vragenlijst onder universiteit studenten. Het was een cross-sectioneel onderzoek met 171 respondenten. Uit de resultaten is gebleken dat tempo en hoeveelheid werk zorgt voor meer spanningsklachten. Autonomie daarentegen vermindert spanningsklachten. Rolduidelijkheid heeft een buffer-effect op de relatie tussen tempo en hoeveelheid werk en spanningsklachten onder universitaire studenten. Verder is er gevonden dat een hoge score op relatie met de begeleiding een buffer-effect kan hebben op de relatie tussen mentale belasting en spanningsklachten. De uitkomsten van dit onderzoek bieden de mogelijkheid om in te spelen op academische eisen en academische hulpbronnen om vervolgens de spanningsklachten onder studenten te verminderen. Verder kan dit onderzoek een basis zijn voor uitgebreider onderzoek naar spanningsklachten onder studenten en de oorzaken van de spanningsklachten.Show less
Depressie is een veel voorkomende stoornis, vooral bij vrouwen. Er zijn verschillende cognitieve en neurale risicofactoren die bijdragen aan depressiegevoeligheid. Brooding ruminatie is een...Show moreDepressie is een veel voorkomende stoornis, vooral bij vrouwen. Er zijn verschillende cognitieve en neurale risicofactoren die bijdragen aan depressiegevoeligheid. Brooding ruminatie is een belangrijke cognitieve risicofactor. Een belangrijke neurale risicofactor is abnormale connectiviteit in of tussen een van de netwerken van het triple netwerk model. Het doel van dit bachelorproject is om te onderzoeken wat er in het salience netwerk gebeurt bij vrouwen tijdens acute ruminatie. Hiermee proberen we inzicht te krijgen in eventuele neurale aanwijzingen voor depressiegevoeligheid. Hiervoor zijn de volgende onderzoeksvragen opgesteld; wat is het effect van acute ruminatie op het salience netwerk bij vrouwen? Wordt de grootte van het effect van ruminatie gemodereerd door de gevoeligheid voor depressie? Hebben deelnemers met een hoge score op brooding ruminatie ook een hoge score op de LEIDS? Voor dit onderzoek hebben vrouwelijke participanten verschillende vragenlijsten ingevuld en zijn er MRI-scans van de hersenen gemaakt; één tijdens ruminatie en één tijdens resting-state. Vervolgens is er een region of interest analyse op de scans, een moderatie analyse op het effect en een correlatie analyse op de resultaten van de vragenlijsten uitgevoerd. Hieruit blijkt dat tijdens acute ruminatie verschillende hersengebieden meer connectiviteit met het salience netwerk vertonen. Er zijn geen significante resultaten gevonden voor de moderatie en correlatie analyse. Concluderend, acute ruminatie leidt tot een verhoogde functionele connectiviteit met het salience netwerk, dit leidt niet tot meer depressieve gevoeligheid; hoge connectiviteit met het salience netwerk zou dus geen biologische marker zijn voor depressiegevoeligheid. Voor vervolgonderzoek wordt aangeraden een inclusievere groep te onderzoeken.Show less
Vaders met een licht verstandelijke beperking (LVB) worden in onderzoek naar vaders vaak over het hoofd gezien, terwijl de rol van vaders in de opvoeding in de afgelopen decennia veranderd is....Show moreVaders met een licht verstandelijke beperking (LVB) worden in onderzoek naar vaders vaak over het hoofd gezien, terwijl de rol van vaders in de opvoeding in de afgelopen decennia veranderd is. Vaders zijn meer betrokken bij de opvoeding en in het leven van hun kind(eren) (Mesman & Vermeer, 2017). Wanneer vaders een LVB hebben, is het van belang dat professionals passende ondersteuning bieden (Van Nieuwenhuijzen et al., 2022b). Dit onderzoek geeft een overzicht van de ervaringen en knelpunten die professionals ervaren in het werken met vaders met een LVB. De volgende vragen staan in dit onderzoek centraal: ‘Wat is er in de literatuur bekend over de ervaringen van professionals in het werken met vaders met een licht verstandelijke beperking?’ en 'Wat zijn de ervaringen en knelpunten van professionals die werken met vaders met een licht verstandelijke beperking?'. Het onderzoek omvat een literatuuronderzoek en zeven semigestructureerde diepte-interviews met professionals die werken met vaders met een LVB. De bevindingen van de interviews zijn gecodeerd aan de hand van thema’s die in de transcripten naar voren komen. Uit de literatuur komen een aantal risicofactoren naar voren die aanwezig zijn bij vaders met een LVB. Voorbeelden hiervan zijn een slechte mentale en fysieke gezondheid en een lage sociaaleconomische status (SES) (Emerson, 2015). Ook worden kenmerken van vaders met een LVB benoemd die bijdragen aan de ervaringen en knelpunten van professionals die werken met deze vaders. In de literatuur wordt benoemd dat vaders met een LVB minder vaardig zijn in cognitief en adaptief functioneren en een laag IQ hebben (Pratt & Greydanus, 2007). Negatieve ervaringen die professionals hebben in het werken met vaders met een LVB, zijn gerelateerd aan de samenwerking tussen professional en vader met een LVB, maar ook tussen professionals onderling. Daarnaast worden het hebben van een lage mate van begrip en minder goede communicatievaardigheden van vaders met een LVB als lastig ervaren door de professional (Joha, 2004). Negatieve ervaringen die benoemd worden door vaders met een LVB zijn dat ze zich weggeduwd en buitengesloten voelen. Vertrouwen, positieve aanmoedigingen en goed georganiseerde hulpverlening kunnen deze negatieve ervaringen verminderen (Theodore et al., 2018). In het empirisch onderzoek hebben professionals een aantal ervaringen en knelpunten benoemd. Positieve ervaringen die professionals hebben in de samenwerking met vaders met een LVB, zijn de eerlijkheid en openheid van vaders met een LVB. Ook de emotionele expressie van deze vaders en de liefde en betrokkenheid die vaders met een LVB tonen naar hun kinderen vormen positieve ervaringen van professionals. Negatieve ervaringen die werden benoemd, zijn moeilijkheden in de communicatie, beperkt reflectievermogen, slechte emotieregulatie, lage intelligentiequotiënt en problemen in de samenwerking binnen het gezin. Ook benoemen professionals risico- en beschermende factoren van vaders met een LVB. SES, mentale gezondheid en omgeving kunnen bevorderend of belemmerend werken voor vaders met een LVB zelf en de samenwerking tussen de professional en de vader met een LVB. Daarnaast geven zij aan dat het bevorderen van betrokkenheid van vaders in het gezinsondersteuningsproces een manier is om het competentiegevoel van vaders met een LVB te versterken, waardoor de samenwerking tussen professional en vader met een LVB verbetert. Op basis van het onderzoek is geadviseerd om te kijken naar de rol van de vader binnen een gezin om knelpunten in de samenwerking tussen vaders met een LVB en professionals te voorkomen. Ook wordt geadviseerd om meer educatie te verzorgen voor professionals op het gebied van vaders met een LVB. Daarnaast is het van belang om knelpunten op organisatorisch vlak te voorkomen. Tenslotte is uit dit onderzoek naar voren gekomen dat het van belang is dat de juiste hulp geboden wordt aan vaders met een LVB.Show less
This thesis sought to investigate the relationships between treatment delays in bipolar disorder (BD) and cognitive impairments which characterize the disorder, measured both objectively and...Show moreThis thesis sought to investigate the relationships between treatment delays in bipolar disorder (BD) and cognitive impairments which characterize the disorder, measured both objectively and subjectively. Previous studies have established that a long delay occurs between the onset of mood symptoms in BD and the first form of treatment received, estimates ranging between 6 and 11 years. Cognitive impairments in the domains of executive functions, processing speed and memory were found to persist in BD patients even during euthymia. Such cognitive impairments burden BD patients, prevent them from regaining an appropriate level of general functioning and diminish their quality of life. Thus, in order to determine whether treatment delay impacts the cognitive impairments present in BD, 69 participants were followed over the course of one year, at three different time points. The participants took part in clinical interviews, and then were asked to complete multiple measures, such as the YMRS, the QIDS, four WAIS subscales (Block Design, Arithmetic, Information and Digit symbol), and the Cognition subscale of the WHODAS. The average treatment delay found in the current sample was 14.53 years. The results of the current study suggest that longer treatment delays did not significantly predict worse cognitive functioning in BD patients, either when measured subjectively, or when measured objectively.Show less
In the Netherlands, children are interrogated using the Dutch child interrogation method ‘the scenariomodel’. Surprisingly, this method does not consider the impact of children's personality traits...Show moreIn the Netherlands, children are interrogated using the Dutch child interrogation method ‘the scenariomodel’. Surprisingly, this method does not consider the impact of children's personality traits, despite literature indicating that these traits play a central role in their perspectives and can therefore influence the course of the interrogation and their testimony. This correlational study investigated the extent to which the personality trait 'shyness' plays a role in the course of the child interrogation according to the scenariomodel and in the quality of the witness statement. The research target group are children under the age of 12 who are victims of online sexual abuse. Participants (N = 23) underwent an ethically responsible simulation of online sexual abuse and a simulation of a child interrogation according to the scenariomodel. The transcripts of the interrogations were coded to first examine the quality of the testimony based on three indicators: accuracy of the statement, completeness of the statement and the amount of forensic information. And second to investigate the course of the interrogation based on the resistance that children show. Shyness was measured with a questionnaire. The study anticipated that shy children exhibit more resistance and provide lower quality testimonials due to their susceptibility to suggestiveness and social discomfort during interrogations. However, the results showed no significant correlations between shyness and the quality indicators of the testimony, nor between shyness and resistance. A mediating effect of resistance on the quality of the testimony was therefore also excluded. This suggests that the scenariomodel may be resistant to the negative influences of this personality trait and can be used without concern for interrogating shy children who have been victims of online sexual abuse. However, due to important limitations of the study, firm conclusions cannot be drawn and follow-up research is necessary.Show less