Naar aanleiding van het RCE onderzoek naar de vindplaats Esbeek-Diessen in de gemeente Hilvarenbeek, is er een landschapsreconstructie gemaakt van de periode 60.000 tot 40.000 jaar geleden. In het...Show moreNaar aanleiding van het RCE onderzoek naar de vindplaats Esbeek-Diessen in de gemeente Hilvarenbeek, is er een landschapsreconstructie gemaakt van de periode 60.000 tot 40.000 jaar geleden. In het verleden zijn regelmatig vondsten aangetroffen in de vorm van vuurstenen artefacten in de omgeving door amateurarcheoloog P. van Gisbergen. Door de grote hoeveelheid aan vondsten is het RCE een onderzoek gestart in 2018. Het doel van deze landschapsreconstructie is na te gaan hoe de omgeving in het Midden-Weichselien heeft uitgezien om tot een beter inzicht betreft de omgeving van de Neanderthalers in Nederland. Voor het reconstrueren van het landschap zijn verschillende bronnen geraadplaagd. Ten eerste is er gekeken naar het klimaat. Hierbij is eerst een overzicht beschreven van het klimaat en op later punt is er specifiek aandacht gericht op het Midden-Pleniglaciaal. Hierbij is naar voren gekomen dat het klimaat dat aan het begin van het Midden-Weichselien de temperatuur onder de 10 graden Celsius lag. Gedurende het latere perioden steeg de gemiddelde temperatuur en in het Moershoefd lag varieerde deze tussen de 5 en 13 graden Celsius. Op geologisch gebied ligt Zuid-Nederland in een omgeving met rijke geologische achtergrond. Vanaf het Mioceen ligt Nederland voor groot deel in een gebied bevond die veel beïnvloed werd door rivieren. Met name de komst van de Maas en de Belgische rivieren in de omgeving hebben voor vele fluviatiele afzettingen gezorgd. Aan het einde van het Pleistoceen nemen lokale beken deze rol over met afzettingen die behoren tot de Formatie van Liempde. Dit geeft een beeld dat de vindplaats dat zich een landschap bestond van beken en rivieren in het Weichselien. Deze beken en rivieren stromen van het hooggelegen Kempisch blok naar het lager gelegen Roerdalslenk. De wateren beïnvloedden het landschap in het Weichselien door het afzetten van sediment en het verplaatsen van het sediment. Deze afzettingen behoren tot de Formatie van Boxtel en grotendeels aan het oppervlakte te vinden. Verder van de beken af komen eolische vormen als dekzandruggen en -welvingen op meerdere plekken rond de vindplaats voor. Deze plekken konden ideaal zijn voor de Neanderthaler om zich te vestigen. Op basis van de vegetatie kan worden geconcludeerd dat de planten rond de vindplaats Esbeek-Diessen voornamelijk bestond grassen die in open landschappen leefden. Hierbij bestond de omgeving in het Oerel uit mossen met sporadisch struiken in het landschap. Het landschap was destijds te koud voor de aanwezigheid van vele plantensoorten, waaronder van boomsoorten. Dit bleef het geval tot ongeveer 50.000 BP, het begin van het Glinde, waar langzaam variatie begon te komen in de vegetatie door het iets warmere klimaat. Hier behoren onder andere zeggen en waterranonkel wat aangeeft dat de omstandigheden in het Glinde goed waren voor het ontstaan van meren. Hier en daar kunnen ook bomen worden aangetroffen. In het Moershoofd kwamen er weer andere soorten als de waterranonkel bij die impliceren dat ook in deze periode sprake was van moerassen. Onder andere de vindplaats in Tilburg beschrijft dit fenomeen. Het was echter nog een zeer koude omgeving met op enkele plekken dennenbomen wat een goede omschrijving voor een struiksteppetoendraklimaat. In Zuid-Nederland zijn op meerdere plekken dierlijke resten gevonden die uit het Pleniglaciaal komen. Van deze vindplaatsen is waargenomen dat voornamelijk dieren tegen de kou kunnen zich in Nederland bevonden. Dieren die regelmatig terug worden gevonden zijn de wolharige mammoet en neushoorn, het rendier, het reuzenhert en carnivoren zoals de grottenleeuw en -hyena. In de koude stadialen zouden hoogstwaarschijnlijk alleen de muskusos, rendier, de poolvos en de halsbandlemming in deze contreien hebben kunnen overleven. Het Midden-Pleniglaciaal werd vanaf Oerel interstadiaal, steeds warmer waardoor ook in de stadialen mammoeten, reuzenhert en grottenhyena’s in de omgeving aanwezig waren, zoals te zien aan de datering van de mammoet. Dit is ook goed te zien aan de vindplaats Holt und Haar waar in het Moershoofd (46.250-43.500 BP) vele diersoorten aanwezig waren. De soortgelijke omgeving en dieren maken het aannemelijk dat ook in dit onderzoeksgebied een vergelijkbaar beeld kan worden geschetst. Hierbij kan worden aangenomen dat door de ligging van het onderzoeksgebied in een beekdal hier ook een beken aanwezig waren in het Midden-Pleniglaciaal. Deze lage gebieden bestond uit de water minnende dieren zoals de kolgans en watermol. Aan de oevers leefden de bunzing en de woelrat. Op de hogere delen leefden de wolharige mammoet en neushoorn en halsbandlemming. Aan de hand van de voorgaande informatie kan worden geconcludeerd dat er aan het begin van de onderzoeksperiode sprake was van een steppetoendra waar dieren als de muskusos en het rendier leefde. In het Glinde deden dieren als de wolharige mammoet weer hun intrede en kwamen waterbronnen in het landschap wat zorgde voor meer variatie in vegetatie. Dit zette zich verder voort in het Moershoofd interstadiaal waar een verscheidenheid aan planten in Zuid-Nederland aanwezig waren. Dit trok de aandacht van onder andere het reuzenhert en het edelhert die werden opgevolgd door carnivoren in een struiksteppetoendra.Show less
Las Monedas is een grot in het noorden van Spanje. In de grot zijn in het Laat-Paleolithicum schilderingen aangebracht. Hiermee is het één van de 49 vindplaatsen uit het Laat-Magdalénien. Over de...Show moreLas Monedas is een grot in het noorden van Spanje. In de grot zijn in het Laat-Paleolithicum schilderingen aangebracht. Hiermee is het één van de 49 vindplaatsen uit het Laat-Magdalénien. Over de betekenis van grotkunst bestaan diverse theorieën. Er worden vijf theorieën besproken, en in de schilderingen van Las Monedas gezocht of deze eenduidig te verklaren zijn door één van de theorieën. In de eerste plaats wordt gekeken naar art for art’s sake. Volgens deze theorie zijn de schilderingen gemaakt omdat de makers het mooi vonden. In Las Monedas zijn duidelijke aanwijzingen dat dit niet het geval is; veel figuren zijn onafgemaakt of op weinig zichtbare plekken aangebracht. Ten tweede is er de theorie van de jachtmagie. Er zijn aanwijzingen voor jachtscènes in Las Monedas, maar de geschilderde figuren komen niet overeen met de gejaagde figuren. Als derde theorie word het structuralisme besproken. In Las Monedas komen dieren in paren voor, maar ze zijn niet op de verwachtte plekken aangebracht. Als vierde theorie wordt het shamanisme besproken. Hiervoor zijn in Las Monedas weinig aanwijzingen, aangezien er weinig relatie is gevonden tussen de schilderingen en de rotswand waarop ze zijn aangebracht. Tenslotte word ook de biologische interpretatie besproken. De afgebeelde figuren hebben een ‘graffiti-achtige’ uitstraling, maar zijn wel aangebracht op voor kinderen onbereikbare plaatsen.Show less
This study deals with the animal remains from the Carolingian monastery in Susteren. The animal remains were excavated from waste pits. Of the animals found, pigs are the most common, followed by...Show moreThis study deals with the animal remains from the Carolingian monastery in Susteren. The animal remains were excavated from waste pits. Of the animals found, pigs are the most common, followed by cattle and sheep/goat. Remains of wild animals and birds were also found. Almost all of these animals are used for consumption. Various elements are missing in the assemblage. Among these are the vertebrae and feet of cattle, pig and sheep/goat and the skulls of sheep/goat. There are also various elements which are found relatively often, among them are the mandibles of cattle, pig and sheep/goat and the tibias of sheep/goat and roe deer. The composition of the remains is extremely similar to that of the remains found inside a channel at the same site and were previously studied. There are also similarities in composition with material from the sites the Zutphense gravenhof and the English Flixborough. The presence or absence of certain elements can be caused by taphonomic processes. This does not work for all elements however. Food distribution seems therefore to play a part. This is emphasized by the similarities in element distribution at Flixborough. Here the same type of food distribution seems to have been present.Show less
In 1976 is er te Wijchen – De Berendonck, gemeente Wijchen, begonnen met de opgravingswerkzaamheden die werden uitgevoerd in de aanloop naar de aanleg van een recreatiegebied. Onder de grondsporen...Show moreIn 1976 is er te Wijchen – De Berendonck, gemeente Wijchen, begonnen met de opgravingswerkzaamheden die werden uitgevoerd in de aanloop naar de aanleg van een recreatiegebied. Onder de grondsporen die in de eerste twee in dat jaar aangelegde werkputten zijn aangetroffen, bevonden zich een aantal paalsporenclusters. Hierin zijn vier mogelijke spiekers herkend, te weten twee vierpalige, één vijfpalige en één negenpalig exemplaar. Door middel van het dateren van het in een aantal paalgaten aangetroffen aardewerk, is getracht is deze spiekers van een datering te voorzien. Dit had ondermeer tot doel inzicht te verschaffen in de bewoningsgeschiedenis van dit deel van de site, alsmede een bijdrage te leveren aan het onderzoek van spiekers in het oostelijk rivierengebied van Nederland. Daarnaast zijn, ter ondersteuning van de bevindingen voor wat betreft de spiekers, aardewerkfragmenten uit omliggende paalsporen in de werkputten I en II onderzocht. De resultaten van dit onderzoek zijn vergeleken met die van andere delen van de opgraving, waar ook spiekers zijn aangetroffen en met de spiekers op enkele andere sites in de omgeving van Wijchen. Hierbij is gebleken dat de spiekerplattegronden in werkput I/II niet van een meer precieze datering voorzien konden worden dan dat zij vermoedelijk stammen uit de Late-Bronstijd tot Vroege-/Midden-IJzertijd. Dit vanwege het feit dat er tussen het onderzochte vondstmateriaal geen diagnostische aardewerkfragmenten zijn aangetroffen. Deze datering komt grotendeels overeen met de datering die is vastgesteld voor andere delen van deze opgraving, waarvan het vondstmateriaal in het verleden onderwerp van diverse scripties is geweest.Show less
Samenvatting In deze scriptie wordt onderzocht of de neolithische veenwegen in Noord-Nederland en Noordwest- Duitsland een rituele functie hebben gehad. Daartoe werd onderzocht welke neolithische...Show moreSamenvatting In deze scriptie wordt onderzocht of de neolithische veenwegen in Noord-Nederland en Noordwest- Duitsland een rituele functie hebben gehad. Daartoe werd onderzocht welke neolithische veenwegen in het gebied voorkomen, en welke vondsten met deze wegen in verband staan. Ook werd onderzocht of er aanwijzingen waren voor selectieve depositie. De in Noord-Nederland gelegen veenweg van Nieuw-Dordrecht wordt uitgebreid besproken. Deze weg lijkt blind te eindigen in het veen. Hier werden drie voorwerpen aangetroffen, die als depositie mogen worden geduid. Een schijfwiel, een object gelijkend op een hockeystick, en een bijlsteel. In het Lengeler Moor in Niedersachsen ligt veenweg XV (Le). Deze werd reeds in de jaren tachtig van de vorige eeuw opgegraven. Hier werden twee antropomorfe palen gevonden. Bij het Duitse Campemoor zijn de afgelopen twintig jaar zes neolithische veenwegen opgegraven. Van deze zes wegen zijn bij weg 32 Pr vondsten gedaan die wijzen op depositie. Hier werden twee runderhoorns gevonden. Ook werden scherven van aardewerk gevonden onder het wegdek. De verdeling van deze scherven wijst op bewuste depositie. Weg 31 Pr valt op door zijn hoge ouderdom, rond 4600 BC, en door de voor die periode zeer complexe constructie. Een belangrijk kenmerk van veengebieden is de overgang van land naar water. Hier wordt ook een symbolische betekenis aan toegekend, namelijk de overgang van het aardse leven naar het hiernamaals. In verband hiermee wordt aan deposities in veengebieden een rituele betekenis toegeschreven. Diverse van bij de veenwegen gevonden categorieën voorwerpen zijn reeds bekend van veenopgravingen, zoals runderhoorns en schijfwielen. Gezien deze gevonden voorwerpen bij de onderzochte neolithische veenwegen mag aan deze veenwegen een rituele betekenis worden toegekend. Daarnaast kunnen de wegen ook zijn gebruikt als platform voor rituele en sacrale activiteiten.Show less
De vondsten uit Wijchen-Berendonk behoren tot de zogenaamde 'werkvoorraad' van het Odyssee-programma. Deze werkvoorraad bestaat uit inventarisaties van oude (nood) opgravingen die nooit zijn...Show moreDe vondsten uit Wijchen-Berendonk behoren tot de zogenaamde 'werkvoorraad' van het Odyssee-programma. Deze werkvoorraad bestaat uit inventarisaties van oude (nood) opgravingen die nooit zijn uitgewerkt. Men heeft - verspreid over verschillende opgravingscampagnes - voor 4 jaar opgegraven tussen de periode van 1976-1980. Tijdens het aanleggen van enkele proefputten stuitten men al op enkele stukken vuursteen die destijds werden aangemerkt als 'Vlaardingencultuur'. Deze scriptie is met name gericht op het beantwoorden van enkele basale vragen als: waaruit bestaat het vuursteen en over welke cultuurgroepen/perioden spreken we? Uit het onderzoek bleek dat er met name uitgangsmatriaal, productiemateriaal en diverse werktuigen zijn gevonden. Verder bleek met zekerheid dat er Neolitisch materiaal aanwezig is maar er twijfel bestaat of er ook Mesolitisch en/of Bronstijd materiaal aanwezig voorkomt. Duidelijke bewoningspsoren - op basis van het onderzoek naar vuursteen - ontbreken voor zowel het Mesolithicum als het Neolithicum.Show less
Nowadays Great Brittain is separated from the European Continent by the North Sea. This, however, hasn’t always been the case. Due to sea-level changes as a result of climatic changes and the...Show moreNowadays Great Brittain is separated from the European Continent by the North Sea. This, however, hasn’t always been the case. Due to sea-level changes as a result of climatic changes and the cyclical repetition of glacials and interglacials the North Sea Basin has repeatedly been exposed to the open-air during the Pleistocene. Numerous finds, recovered by fishermen and dredgers while executing their work, indicate that this glacial plane was inhabited by a wide variety of animal species. It is beginning to become clear, due to the recovery of worked flint material, that early human must have been part of the inhabitants. The importance of the North Sea Basin for archaeological research has repeatedly been stressed. The archaeology in the seabed is threatened by several activities that affect the North Sea bottom. The trawling of fish boats, the construction of oil rigs and offshore windmill parks and the marine aggregate industry all have a huge effect on the seabed, possibly destroying archaeological remains while executed. The actual implementation of archaeological fieldwork as part of these bottom stirring activities is minimal and mainly focused on maritime archaeology. The goal of this thesis is to explore the possibilities for palaeolithic research in the North Sea Basin. It does so by analyzing archaeological research on-land and it’s possibilities for offshore archaeology and by evaluating different projects that have been set up over the last year to improve Paleolithic archaeological research on the North Sea bed over the border. In this way the strengths and weaknesses of the research as it is executed this days can be reviewed. The outcome should lead to new insights and a best-practice for setting up a solid archaeological research strategy before the execution of bottom disturbing activities. Crucial to this research strategy is a multidisciplinary approach in which the potential of all executed steps is explored. Recent research methods can be improved by changing the current focus on the object to a focus on the context of archaeological remains. Paleolithic material is useless without knowledge about the landscape and environment in which it has been used and deposited.Show less
In 1976, there were plans for a big golf resort in Wijchen-Berendonck. It was known that this piece of land was full with archaeology. A big excavation followed. In April 1976 a lined well was...Show moreIn 1976, there were plans for a big golf resort in Wijchen-Berendonck. It was known that this piece of land was full with archaeology. A big excavation followed. In April 1976 a lined well was found. The well was filled with hundreds of finds. These finds were stored in boxes in the faculty for archaeology in Leiden for 36 years! The journals of the excavation say that the well was lined with wattle work. Most of the finds are ceramics. The other finds were either too small or too fragile to be used as a dating marker. The dating of the well, which is solely based on the ceramic finds, must be around phase F of the Iron Age in the Netherlands. This date is the secondary use of the well as a refuse pit. The real date of the well, as a provider of drinking water, must have been before this.Show less
Doel van deze scriptie is de relatie tussen rock art en het landschap in de bronstijd te onderzoeken. Rock art is een geschikt medium voor een bredere studie naar de prehistorische samenleving en...Show moreDoel van deze scriptie is de relatie tussen rock art en het landschap in de bronstijd te onderzoeken. Rock art is een geschikt medium voor een bredere studie naar de prehistorische samenleving en de bewoning en het gebruik van het landschap. De regio Bohuslän in Zweden is als onderzoeksgebied gekozen daar er zich een grote concentratie rock art bevindt en er zeer gedetailleerde, recente onderzoeken beschikbaar zijn. Het rock art onderzoek in Bohuslän is van oudsher, maar zelfs tot op de dag van vandaag, geregeerd door het aardse paradigma. De laatste jaren is er een begin gemaakt met het vestigen van een nieuw maritiem kader. De meest voorkomende figuratieve motieven in Bohuslän zijn petrogliefen van boten. Het lijkt er op dat die op een betekenisvolle locatie aan de kust liggen. Ze wijken sterk af van de rock art uit de omgeving. De grootste rock art sites met de meeste afbeeldingen van boten zijn in de nabijheid van de kust gelokaliseerd, terwijl rock art sites met afbeeldingen van grote mensfiguren zich op de hoger gelegen gebieden bevinden. Zou het om een locatie kunnen gaan waar de lokale elite zijn reizen begon? De onderzoekers zijn het er over eens dat de samenleving in de bronstijd de vorm van een “chiefdom” heeft. Er zijn echter vele verschillende vormen van een “chiefdom”, van sterk hiërarchisch tot meer egalitair. De rock art kan ons een aanwijzing geven over de mate van hiërarchie binnen de “chiefdoms” en daarmee de sociale structuur van de samenleving in Bohuslän.Show less
In 1975 plans were made for a recreational park east of Wijchen. During the research of the area, it became clear that this place was of great archaeological interest. So it was decided that...Show moreIn 1975 plans were made for a recreational park east of Wijchen. During the research of the area, it became clear that this place was of great archaeological interest. So it was decided that excavation was necessary. The excavation commenced in spring 1976 and took several years. During the excavation two house plans were identified and great quantities of pottery collected. Unfortunately, there has been no documentation in the thirty years since the excavation with exception of site plans. Therefore there is a great shortage of information. In the past years some students did some thesis-research on the subject of Wijchen-Berendonck and they discovered that this site contained mainly Iron Age material. The houses have been dated to Early and Middle Iron Age as well. In this thesis a small part in the northwest of the site is studied. At this part of the site only two structures are evident: two small barns. The focus of this thesis is on the pottery found in four large pits. The results of this research indicate that the material is from the Iron Age also and so it is suspected that the collection also contains Early and Middle period. However this is not clear enough, which is due to the lack of information and documentation. To achieve more clearance in this project we need to wait for the research results of masterstudent Marloes Luijten, who is studying the rest of the site at the moment.Show less
This paper investigates the Wartberg-Stein-Vlaardingen-complex as proposed by Louwe Kooijmans (1983) A systematic comparison was made of chronology, pottery, burial rituals, settlements, and...Show moreThis paper investigates the Wartberg-Stein-Vlaardingen-complex as proposed by Louwe Kooijmans (1983) A systematic comparison was made of chronology, pottery, burial rituals, settlements, and subsistence of these three cultural groups. Stein and Vlaardingen show many similarities in pottery which lead to the suggestion that they might have been one cultural phenomenon, with Stein being the dry component and Vlaardingen the wet component. However, this disregards the differences in other aspects of material culture. The Wartberg-culture is geographically far apart and show some important differences. The main conclusion of this paper is that there is not enough common ground for the Wartberg-Stein-Vlaardingen-complex set apart from other middle and late neolithic cultures in Western Europe. The relations of the Wartberg-culture with Stein- and Vlaardingen-group are not as close as propesed by Louwe Kooijmans (1983).Show less
De Bandkeramische vindplaats Maastricht-Belvédère 1988 ligt op een middenplateau op de Caberg in Limburg. Alhoewel de Caberg geografisch gezien dichterbij de Heeswatercluster ligt, lijkt de...Show moreDe Bandkeramische vindplaats Maastricht-Belvédère 1988 ligt op een middenplateau op de Caberg in Limburg. Alhoewel de Caberg geografisch gezien dichterbij de Heeswatercluster ligt, lijkt de Bandkeramische bewoning van de Caberg in verschillende aspecten beter aan te sluiten bij de Bandkeramische bewoning van de Graetheidecluster. De Bandkeramische vindplaatsen van de Caberg worden gedateerd in de fasen 1C t/m 2D, waarbij de nadruk ligt op bewoning in de fasen 1C/1D. De vindplaatsen zijn daarnaast allen slechts één à twee fasen bewoond. Bovendien hebben ze een relatief lage spreiding van sporen. Deze kenmerken gelden ook voor de Bandkeramische vindplaats Maastricht-Belvédère 1988, wat het idee versterkt dat de Bandkeramische bewoning van de Caberg beter past bij de Bandkeramische bewoning van de Graetheidecluster, dan bij die van de Heeswatercluster.Show less
This thesis is about the opinion of developers about archaeological research and the archaeological law and regulatory. The changes started after the signature of the Pact of Valletta, which should...Show moreThis thesis is about the opinion of developers about archaeological research and the archaeological law and regulatory. The changes started after the signature of the Pact of Valletta, which should protect the archaeological soil archive in Europe and encourage spreading the knowledge about archaeology to the public. Since 1999 it was possible for commercial archaeological enterprises to obtain a digging license and in 2007 the new monument regulation was implemented in The Netherlands. This was the beginning of a new era for the archaeologists. It means that when developers disturb the archaeological soil archive, they are obligated to pay for the archaeological research. This regulation provided a lot jobs and security for the conservation of the archaeological information and there are several enterprises that are specialized in public archaeology. All benefits, but what does the developer who pays all this feels about it? Five developers were interviewed on the subject and they all say it is a good thing this regulation is implemented and archaeological research has become a part of the process of development. The negative side of archaeological research is that it is unpredictable in terms of money and time. Besides this risk the product of archaeological research is not very useful for the developers. They would like to see more in return for their investment, for example through the media attention. When an archaeological find is published in a paper, they could mention the name of the developers if he cooperates well with the archaeologists. This would provide archaeology with an extra value for the developer.Show less
By research of ‘occupational stress markers’ (markers on the skeleton which appear during life because of repeated acts), archaeologists have learned a lot about the lifestyle of people from the...Show moreBy research of ‘occupational stress markers’ (markers on the skeleton which appear during life because of repeated acts), archaeologists have learned a lot about the lifestyle of people from the past. Since the beginning of the last century a lot of research has been done on these markers of occupational stress. However there is also a lot of uncertainty and disagreement about the research on these markers. For example, there are several different terms in literature which are meaning approximately all the same, there are different scoringsystems in use and not every study takes the non-mechanical factors, which can play a role by the appearance of the markers, into account. This study is showing how an occupational stress marker exactly appears, which factors are necessary for this and which other factors (like body size and age) also can play a role in the appearance. I also give examples of the activities we can derive from the markers and the reliability of these results. I give a review of the different scoringsystems which are used today, as well. Herewith I come to an overview about what occupational stress markers, and related terms, exactly are. About what archaeologists can do with it. About the reliability of the results. And what the most recent opinions are, researches take today about these markers of occupational stress.Show less
Verschillende onderzoeken hebben bijgedragen aan de discussie over de morfologische “adaptatie” van de Neanderthalers. Wat is de verklaring voor hun robuuste lichamen, grote neuzen en korte...Show moreVerschillende onderzoeken hebben bijgedragen aan de discussie over de morfologische “adaptatie” van de Neanderthalers. Wat is de verklaring voor hun robuuste lichamen, grote neuzen en korte ledematen? De afgelopen 130.000 tot 30.000 jaar bewoonden de Neanderthalers delen van West-Europa tot in de Levant. In deze periode van ongeveer 100.000 jaar is er klimatologisch veel veranderd, zo zijn er glacialen geweest die bepaalde streken bijna onbewoonbaar hebben gemaakt voor deze uitzonderlijke mensen. De morfologie van de Neanderthalers is zeer belangrijk geweest bij het trotseren van deze koude gebieden, maar ook in de wat warmere gebieden zoals de Levant moesten de Neanderthalers zich kunnen aanpassen. Aan de hand van dit onderzoek wordt er getracht te ontdekken of er uberhaupt morfologische verschillen zijn, wat deze verschillen dan inhouden en hoe deze verschillen samenhangen in relatie tot het vroege klimaat. Of zijn er ook andere verklaringen mogelijk?Show less