De vraag op welke manier journalisten en deelnemers op webfora in Nederland discussiëren over het bestaan van ufo’s, staat centraal in deze scriptie. Welke logos- en ethostechnieken zetten de...Show moreDe vraag op welke manier journalisten en deelnemers op webfora in Nederland discussiëren over het bestaan van ufo’s, staat centraal in deze scriptie. Welke logos- en ethostechnieken zetten de institutionele media enerzijds en gebruikers van het vernaculaire web anderzijds in om hun publiek te overtuigen als het gaat om verhalen over ‘unidentified flying objects’? Bij logos gaat het om de inhoudelijke argumentatie van de redenaar, bij ethos om de indruk die de spreker maakt. Het onderzochte corpus bestaat uit 38 forumdiscussies uit de periode vanaf 2011 en 10 krantenartikelen uit de periode van de eerste grote ‘ufowaarneming’ van de Amerikaanse piloot Kenneth Arnold in 1947 tot en met 2019. Uit het onderzoek blijkt dat de logostechnieken van fervente gelovers en debunkers op elkaar lijken. Het ‘argumentum ad ignorantiam’, oftewel het argument van de onwetendheid, wordt door deze twee geloofsgroepen in zowel krantenartikelen als online discussies veel gebruikt. Verschil is wel dat forumdeelnemers dat uit de eerste hand doen, terwijl journalisten de verhalen optekenen uit de mond van een ander. Aan de hand van het ‘niet zeker weten van iets’ en het ontbreken van bewijs concluderen zij dat het fenomeen wel of juist niet bestaat. De bewijslast komt bij dit type argumentatie bij de tegenpartij te liggen. Believers steken dit argument wel in meer verschillende jasjes dan debunkers. Twijfelaars trekken uit de redenatie een andere conclusie. Zolang er geen bewijs voor of tegen het bestaan van vliegende schotels is, laten zij zich door de andere twee geloofsgroepen niet overtuigen. Een vierde geloofsgroep, de personal experiencers, valt in essentie uiteen in believers en twijfelaars. Deze groep begint vaak een discussie op het Ufomeldpunt, een van de onderzochte webfora. Ook in krantenartikelen staan de verhalen van de groep waarnemers dikwijls centraal. Journalisten spotten niet met het onderwerp, maar laten het vellen van een oordeel aan de lezer over. De krantenkop boven het artikel vertelt meestal wat de strekking van het verhaal is. Forumgebruikers maken gebruik van veel meer ethostechnieken dan journalisten. Beide groepen willen deskundig overkomen, maar doen dat op een eigen manier. Verslaggevers halen gevestigde autoriteiten aan en benadrukken hun eigen kennis. Forumgebruikers doen dat ook, maar anticiperen daarnaast volop op tegenargumenten. Met het benadrukken van de eigen eerlijkheid zijn journalisten niet bezig. Voor forumdeelnemers geldt het tegengestelde. Zij geven constant aan waarom ze niet over beeldmateriaal beschikken van hun ufowaarneming, benadrukken dat ze ‘normaal echt niet in ufo’s geloven’. Daarnaast geven ze enorm gedetailleerde beschrijvingen van hun ervaring om in te spelen op het gevoel van de lezer. Ook op het gebied van welwillendheid gebruiken forumdeelnemers meer technieken dan verslaggevers. Ze delen complimentjes uit aan anderen en maken gezamenlijke tegenstanders zwart. Als ze niet reageren op een vraag van een andere forumgebruiker, tast dat de ethos duidelijk aan. Journalisten benadrukken enkel de gemeeschappelijkheid van een eigenschap van het onderwerp. Juist die gemeenschappelijkheid maakt de dynamiek van ufo-verhalen uniek. Mensen van alle culturen, rangen en standen hebben al eeuwen de behoefte hebben om te praten over vreemde schouwspellen aan de hemel worden waargenomen. Wat de oorsprong is van deze ongeïdentificeerde, vliegende objecten is vooralsnog lang niet altijd te verklaren. Deze scriptie zegt iets over de manier waarop journalisten en forumgebruikers waarheden construeren.Show less
In deze scriptie worden de vaardigheden van jonge Nederlandse journalisten op het gebied van verificatie van foto- en videomateriaal geanalyseerd. In het specifiek is er een focus op situaties...Show moreIn deze scriptie worden de vaardigheden van jonge Nederlandse journalisten op het gebied van verificatie van foto- en videomateriaal geanalyseerd. In het specifiek is er een focus op situaties waarin sprake is van brekend nieuws. De journalisten zijn werkzaam bij verschillende nationale media. Aan de hand van zowel interviews als een veldexperiment werpt deze scriptie een blik op de wijze waarop de redacteuren omgaan met beeldmateriaal waarvan de herkomst onduidelijk is.Show less
Bij veel nieuwsitems is beeld haast niet meer weg te denken. En door de opkomst van sociale media maken journalisten steeds vaker gebruik van foto- of videomateriaal dat zij op websites zoals...Show moreBij veel nieuwsitems is beeld haast niet meer weg te denken. En door de opkomst van sociale media maken journalisten steeds vaker gebruik van foto- of videomateriaal dat zij op websites zoals Facebook en Twitter vinden (Brandtzaeg, 2016). Tegelijkertijd duikt de term ‘nepnieuws’ overal op. De manier waarop journalisten de authenticiteit van beeld controleren, is dus van belang. Dit onderzoek is toegespitst op het verificatieproces van journalisten op lokale en regionale nieuwsredacties in Nederland. De volgende onderzoeksvraag staat hierbij centraal: hoe controleren Nederlandse journalisten van lokale en regionale nieuwsmedia de authenticiteit van foto- en videomateriaal? Semigestructureerde interviews en een praktische opdracht bieden inzicht in deze vraag. De wijze waarop journalisten beeldmateriaal verifiëren, is afhankelijk van verschillende factoren. Allereerst geven de respondenten aan dat niet alles te controleren is, maar dat zij het wel belangrijk vinden om na te gaan of het beeld dat zij willen gebruiken rechtenvrij is. Beeldmateriaal wordt soms niet geverifieerd wanneer de journalist een bepaalde bron genoeg vertrouwt. Daarnaast worden archiefbeelden en stockfoto’s gebruikt wanneer de authenticiteit van het beeldmateriaal niet direct vast te stellen is, maar het nieuwsfeit wel snel gemeld moet worden. Ook dekken journalisten zich in door te melden dat er beelden zijn opgedoken van een bepaalde gebeurtenis, waarbij ze in het midden laten of de beelden wel kloppen. Daarnaast vertrouwen ze bij het verificatieproces op hun ervaring en de kennis van de regio waarin ze werken. Tools worden nog niet regelmatig ingezet om beelden te verifiëren. Wel gebruikt een aantal respondenten een reverse image search bijvoorbeeld om na te gaan of een beeld rechtenvrij is, iets dat voor een groot aantal respondenten zwaar meeweegt in het verificatieproces. Dit geldt dan vooral voor de kleinere lokale media. Zij maken ook vaak gebruik van user-generated content (UGC) dat door lezers zelf aangeleverd wordt voor de website en de krant. Beelden bij deze vorm van UGC worden niet altijd even grondig gecontroleerd, omdat dit ook vaak luchtigere onderwerpen zijn.Show less
In dit onderzoek staan de percepties, meningen en oordelen van Nederlandse journalisten centraal. Onderzocht is hoe Nederlandse journalisten hun eigen professionalisme op ethisch vlak beoordelen...Show moreIn dit onderzoek staan de percepties, meningen en oordelen van Nederlandse journalisten centraal. Onderzocht is hoe Nederlandse journalisten hun eigen professionalisme op ethisch vlak beoordelen wanneer zij slachtoffers van misdrijven benaderen, interviewen en over hen berichten. Dit is sinds 2009 niet meer met een kwalitatieve methode in Nederland onderzocht. De concepten die ten grondslag liggen aan deze studie zijn boundary work en professionalisme. Om de onderzoeksvraag te beantwoorden zijn semigestructureerde interviews afgenomen onder vijftien Nederlandse journalisten, waarna deze zijn getranscribeerd en gecodeerd op basis van de grounded theory. Uit de resultaten is gebleken dat de geïnterviewde journalisten vinden dat het doorvoeren van ethiek in hun dagelijks werk bijdraagt aan hun professionalisme. Zij achten ethiek belangrijk op drie punten, namelijk rondom 1) de juiste manier om een misdrijfslachtoffer te benaderen 2) de juiste manier van ervaring opdoen om met een misdrijfslachtoffer te werken en 3) de juiste manier van interviewen van en berichten over misdrijfslachtoffers. Een beperking van dit onderzoek is dat de percepties van de slachtoffers van misdrijven achterwege blijven. Vervolgonderzoek wordt dan ook aangeraden, om dit gat te vullen.Show less
In deze scriptie wordt onderzoek gedaan naar hoe Nederlandse journalisten amateurbeeldmateriaal van sociale media verifiëren. Dit gebeurt aan de hand van het onderzoek dat Brandtzaeg et. al (2016)...Show moreIn deze scriptie wordt onderzoek gedaan naar hoe Nederlandse journalisten amateurbeeldmateriaal van sociale media verifiëren. Dit gebeurt aan de hand van het onderzoek dat Brandtzaeg et. al (2016) deden. Zij onderzochten de manier waarop journalisten uit verschillende Europese landen materiaal van sociale media verifiëren en daarnaast brengen ze ook in kaart hoe deze journalisten dit materiaal zien en benaderen. Daarnaast doen de journalisten in het onderzoek van Brandtzaeg et. al aanbevelingen voor hoe het verificatieproces beter kan. De vragen die in dit onderzoek worden beantwoord, zijn dan ook voor een deel rechtstreeks afgeleid van hun onderzoek, maar dan toegespitst op amateurbeeldmateriaal van sociale media. Zeker in crisissituaties is de informatie en het (beeld)materiaal dat op sociale media te vinden is voor veel journalisten inmiddels al een zeer belangrijke bron (Rauchfleisch 2017, p.1). Dat maakt het relevant om te onderzoeken of en hoe Nederlandse journalisten dit materiaal verifiëren. Ten eerste voor de journalisten zelf, maar ook voor de nieuwsconsument. Dit onderzoek wil aantonen hoe de verificatie van amateurbeeldmateriaal van sociale media bij nieuwsorganisaties in zijn werk gaat en dus kan de consument zich op basis daarvan ook afvragen hoe kritisch hij zelf moet kijken naar materiaal van amateurs dat door journalisten wordt gebruikt. Hiertoe is de volgende onderzoeksvraag gebruikt: Hoe verifiëren journalisten amateurbeeldmateriaal van sociale media? Het onderzoek is zowel met een kwalitatieve als een kwantitatieve methode uitgevoerd. Het kwalitatieve deel bestaat uit semi-gestructureerde interviews, die zich richten op het verificatieproces en de waarde die journalisten hechten aan dat proces. Er wordt gereconstrueerd of en hoe journalisten beelden van sociale media verifiëren, en hoe belangrijk zij verificatie in dit opzicht vinden. De vragen zijn grotendeels afgeleid van het onderzoek van Brandtzaeg et. al (2016, p. 327). De kwantitatieve gegevens komen voort uit een enquête en hier gaat het over de algemene houding van journalisten ten opzichte van amateurbeelden afkomstig van sociale media. Het geeft een beeld van de waarde die de journalisten aan amateurbeelden toekennen en hoe vaak zij deze gebruiken. De enquête werd voorafgaande aan het interview door de journalist ingevuld. De interviews vormen verreweg de belangrijkste bron van informatie waaruit de conclusies in dit onderzoek worden getrokken. De gegevens uit de enquête dienen vooral als nuttige ondersteunende achtergrondinformatie. Er zijn in dit onderzoek 12 journalisten geïnterviewd en geënquêteerd, werkzaam bij verschillende media. Uit de resultaten is naar voren gekomen dat de Nederlandse journalisten in dit onderzoek allemaal in meer of mindere mate gebruik maken van sociale media voor hun werk. Amateurbeeldmateriaal maakt daar een deel van uit. Zij gebruiken dit materiaal minder vaak dan materiaal van sociale media in het algemeen, maar toch zeker nog regelmatig. De verificatie van amateurbeeldmateriaal van sociale media is naar de mening van de respondenten essentieel en ook belangrijker dan de verificatie van ander materiaal. Dit komt vooral voort uit de angst dat dit beeldmateriaal gemanipuleerd kan worden. De angst voor manipulatie van het beeldmateriaal wordt door de respondenten in dit onderzoek breed gedeeld. Dit betekent niet dat de journalisten altijd overgaan tot de verificatie van het materiaal. Tijdsdruk is een aspect dat in dit geval vaak voorbij komt als verklaring. Journalisten willen iets graag brengen, en maken dan de afweging dat verificatie niet nodig is. Er wordt in zo’n geval dan vaak afgegaan op het eigen gevoel, een journalistieke ‘gut feeling’. In het verificatieproces maken de journalisten vooral gebruik van verificatiemethoden die als traditioneel kunnen worden gezien. Verificatietools die hiervoor beschikbaar zijn, vinden bij de journalisten in dit onderzoek amper aftrek. De respondenten deden wel aanbevelingen voor het ontwikkelen van tools, die er vooral op neerkwamen dat tools die de journalisten tijd en moeite besparen in het proces, gewenst zijn.Show less
In dit onderzoek staat centraal hoe in 2017 op Twitter de ongeloofwaardigheid van de media, in de context van de MH17-ramp, discursief werd geconstrueerd. Daarbij is gebruik gemaakt van Luhmanns...Show moreIn dit onderzoek staat centraal hoe in 2017 op Twitter de ongeloofwaardigheid van de media, in de context van de MH17-ramp, discursief werd geconstrueerd. Daarbij is gebruik gemaakt van Luhmanns theorie over ver- en wantrouwen als middel om de complexiteit van de wereld te verminderen. De onderzoeksvraag is beantwoord middels een op Foucault geïnspireerde discoursanalyse waarbij gebruik is gemaakt van 415 tweets die uitingen van wantrouwen en mediascepticisme bevatten. Data is verzameld via Obi4Wan. Uit de 415 tweets zijn drie discursieve thema’s gedistilleerd, waarvan het dominante thema ‘mainstream media als propaganda-instrument’ nader is onderzocht. De perceptie van accounts is dat media ingezet wordt, of zichzelf inzetten, als propaganda-instrument voor de overheid. Media zouden niet geloofwaardig zijn omdat zij niet onafhankelijk zijn; zij misbruiken hun macht om de publieke opinie te sturen met misleidende informatie. Door alternatieve media te vertrouwen en gevestigde media te wantrouwen, wordt regulier nieuws door accounts afgestoten. Dit afstoten is een actieve keuze en zorgt voor complexiteitsreductie omdat andere keuzes en opties worden ontweken. De hoofdvraag laat zich niet kort en bondig beantwoorden omdat de ongeloofwaardigheid van de media in de context van de MH17-ramp op meerdere manieren discursief wordt geconstrueerd. Via discours wordt gedistantieerd van de ‘leugens’ van de media waardoor de accounts dichterbij hun eigen ervaren werkelijkheid blijven. Mogelijkheden voor vervolgonderzoek worden genoemd. Show less
Journalisten zullen in hun werkzaamheden steeds vaker te maken krijgen met verifiëring van foto- en videomateriaal afkomstig van sociale media, mede omdat sociale media journalisten van informatie...Show moreJournalisten zullen in hun werkzaamheden steeds vaker te maken krijgen met verifiëring van foto- en videomateriaal afkomstig van sociale media, mede omdat sociale media journalisten van informatie voorzien waar zij anders wellicht geen toegang toe zouden krijgen. Het is dan ook relevant om de ervaring van journalistiekstudenten met online verifiëring vast te stellen; zij zijn immers de journalisten van morgen. Daarnaast is het voor opleidingen belangrijk om aandacht te besteden aan verifiëring, zodat studenten klaargestoomd worden voor het journalistieke werkveld. Om die reden gaat deze scriptie in op de ervaring van Nederlandse hbo-journalistiekstudenten met online verifiëring om de authenticiteit van foto- en videomateriaal vast te stellen. Dit onderzoek is uitgevoerd aan de hand van semigestructureerde interviews, waarin ook een praktische opdracht aan bod is gekomen. Bij die praktische opdracht werd aan de studenten gevraagd om hardop na te denken, zodat hun genomen stappen onderzocht en geanalyseerd konden worden. Uit de resultaten is uiteindelijk naar voren gekomen dat Nederlandse hbo-journalistiekstudenten weinig ervaring hebben met online verifiëring om de authenticiteit van foto- en videomateriaal vast te stellen. Hoewel de aanname was dat jongeren wellicht meer affiniteit hebben met verificatie omdat zij zijn opgegroeid in een internettijdperk, geven de journalistiekstudenten aan dat zij helemaal niet altijd zo behendig zijn volgens henzelf. Ze geven aan dat ze het nog lastig vinden om te bepalen welke content zij kunnen vertrouwen. Hun verificatievaardigheden zijn matig, waardoor studenten moeite hebben om beeldmateriaal afkomstig van sociale media te verifiëren. Opvallend genoeg zochten een aantal studenten tijdens de praktische opdracht ter plekke in Google op hoe zij online beelden konden verifiëren. Sommige andere studenten gaven aan dat zij een traditionele journalistieke aanpak zouden hanteren: bellen. Er ligt hier dan ook een winstpunt voor hbo-journalistiekopleidingen. Binnen hogescholen komen volgens de studenten vooral traditionele journalistieke handelingen aan bod, maar er is weinig ruimte voor diepgang over onderwerpen als sociale media en verifiëring. Daar wordt er volgens de studenten vooral aandacht besteed aan het opstellen van onderzoeksrapporten, creative commons, hoor- en wederhoor, en andere standaard journalistieke praktijken. Volgens de studenten zou het dan ook goed zijn als kennis van sociale media en verifiëring gestimuleerd wordt.Show less
Tegenwoordig gaat er bijna geen dag voorbij zonder dat berichtgeving over Islamitische Staat (IS) in het nieuws verschijnt. Hierdoor dragen nieuwsmedia bij aan het doel van IS, namelijk: het zaaien...Show moreTegenwoordig gaat er bijna geen dag voorbij zonder dat berichtgeving over Islamitische Staat (IS) in het nieuws verschijnt. Hierdoor dragen nieuwsmedia bij aan het doel van IS, namelijk: het zaaien van angst. Berichtgeving over zelfmoordaanslagen, onthoofdingsvideo’s en andere verontrustende gebeurtenissen dient als zuurstof voor terrorisme. Nieuwsmedia hebben een dominante rol in onze perceptie van terreurbewegingen zoals IS, aangezien zij de meeste informatie leveren waaruit wij onze realiteit construeren. Maar ook IS zelf heeft invloed op deze perceptie door middel van hun propagandistische mediacampagne. In dit onderzoek wordt gekeken naar de verschillen en overeenkomsten tussen de manier waarop IS zichzelf representeert en hoe Nederlandse online nieuwsmedia dit doen. De volgende onderzoeksvraag staat dan ook centraal: Wat zijn de verschillen en overeenkomsten tussen frames uit de zelfrepresentatie van IS in propagandatijdschriften Dabiq en Rumiyah en frames uit Nederlandse nieuwsmedia? Aan de hand van een kwalitatieve inhoudsanalyse zijn frames opgesteld die voorkomen in 1443 propaganda afbeeldingen aan de ene kant, en 600 online nieuwsafbeeldingen aan de andere kant. Uit de analyse is gebleken dat er twee frames voorkomen in de afbeeldingen uit de propagandatijdschriften namelijk: (1) het intimidatie-frame en (2) het bekoring-frame. Hetzelfde geldt voor de online nieuwsafbeeldingen, waar ook twee frames in te vinden zijn. Deze zijn (3) het barbaarse bedreiging-frame en (4) het ondergeschiktheid-frame. Verschillen tussen deze frames zijn dat IS het kalifaat als toevluchtsoord voor moslims afbeeldt, terwijl nieuwsmedia suggereren dat er niet geleefd kan worden in het kalifaat omdat de lokale bevolking het gebied ontvlucht. Daarnaast blijkt uit de online nieuwsafbeeldingen dat het Westen superieur is aan het Oosten en dus IS. Een overeenkomst tussen frames van beide kanten is dat de terreurbeweging wordt afgebeeld als barbaarse strijders die een bedreiging vormen voor alles wat hen in de weg staat.Show less
Horrorclowns als mediafenomeen zijn afkomstig van het vernaculaire web, en werden in oktober 2016 opgepikt door institutionele media. Het gevolg was een mate van berichtgeving die zich deels als ...Show moreHorrorclowns als mediafenomeen zijn afkomstig van het vernaculaire web, en werden in oktober 2016 opgepikt door institutionele media. Het gevolg was een mate van berichtgeving die zich deels als ‘klassieke’ mediahype laat omschrijven, maar er ook deels van afwijkt. Door activiteit op zowel institutionele media als vernaculaire media te analyseren en vergelijken, wordt duidelijk dat er sprake is van een wisselwerking tussen de beide media die ervoor heeft gezorgd dat de mediahype veel groter is geworden dan bij de traditionele zichzelf versterkende processen die mediahypes mede kenmerken.Show less
Deze scriptie onderzoekt het genderaspect in mediaberichten (en een boek) met betrekking tot sexting. Een opvallend aspect is de – pertinente aanwezigheid van – raadgeving. Het woord opvallend...Show moreDeze scriptie onderzoekt het genderaspect in mediaberichten (en een boek) met betrekking tot sexting. Een opvallend aspect is de – pertinente aanwezigheid van – raadgeving. Het woord opvallend gebruik ik hier met de klassieke rol van journalistiek als derde macht met objectiviteit als hoogste waarde, in mijn hoofd. Deze klassieke normen en waarden blijken echter verleden tijd en naast het feit dat er raadgeving is, blijkt de raadgeving ook een opvallend eenzijdige toon mee te dragen. Deze scriptie werpt een kritische blik op frames met betrekking tot gender die naar voren komen in de mediaberichten, met focus op de raadgeving.Show less
Deze masterthesis heeft het productieproces van gezondheidsnieuws inzichtelijk willen maken; een onderwerp dat in de Nederlandse wetenschappelijke literatuur nog sterk onderbelicht is. Door middel...Show moreDeze masterthesis heeft het productieproces van gezondheidsnieuws inzichtelijk willen maken; een onderwerp dat in de Nederlandse wetenschappelijke literatuur nog sterk onderbelicht is. Door middel van een kwalitatieve inhoudsanalyse is onderzocht welke rolopvatting de drie betrokken partijen - wetenschappers, universitaire persvoorlichters en journalisten - van zichzelf en elkaar hebben bij het maken van gezondheidsnieuws. Uit de resultaten bleek dat deze partijen veelal dezelfde, maar ook tegenstrijdige verwachtingen hebben, waardoor de samenwerking en kwaliteit van het uiteindelijke gezondheidsnieuws soms onder druk komen te staan. Deze unieke resultaten hebben expliciet gemaakt welke taken de drie partijen zichzelf en elkaar toeschuiven, en kunnen dienen voor vervolgonderzoek waarin bijvoorbeeld wordt onderzocht hoe breedgedragen deze ideeën zijn.Show less
Kindermoorden zijn van alle tijden. De manier waarop geschreven wordt over kindermoorden in kranten verandert door de tijd. Dit onderzoek laat zien dat kindermoorden in de jaren dertig en de jaren...Show moreKindermoorden zijn van alle tijden. De manier waarop geschreven wordt over kindermoorden in kranten verandert door de tijd. Dit onderzoek laat zien dat kindermoorden in de jaren dertig en de jaren zestig heel institutioneel beschreven werden in Nederlandse kranten. Uitzondering vormt hierop de berichtgeving bij de uitvaart van de vermoorde kinderen, daar veranderde de aard van de berichtgeving in een meer maatschappelijk discours. Vanaf de jaren negentig is er een groei van persoonlijke berichtgeving over de kindermoorden. Dit wil zeggen, berichten over de nabestaanden, over het leven van het slachtoffer of het verleden van de dader. Vanaf de jaren 2010 hebben persoonlijke berichten de overhand genomen in de kranten. Dit onderzoek is tegelijkertijd een vergelijkend onderzoek met dat van Claire Wardle, die hetzelfde onderzocht voor Engeland en de Verenigde Staten. Naast een aantal overeenkomsten, zijn er ook verschillen tussen krantenberichten in Nederland en deze twee landen gevonden. Het grootste verschil zit in het aantal maatschappelijk getinte nieuwsberichten. In Nederland kent dit soort berichten een aantal oplevingen, in Engeland en de Verenigde Staten zit er een stijgende lijn in maatschappelijke berichtgeving bij kindermoorden. Dit onderzoek richt zich ook op veranderende verhaalpatronen binnen krantenberichten over kindermoorden. Vanaf de jaren dertig tot de jaren 2010 veranderen deze patronen constant. De status van de politie veranderde van held naar anonimiteit en de kritiek op justitie nam met de jaren geleidelijk toe. Ook kan er in de loop van de tijdspanne waarop dit onderzoek zich richt, steeds meer een angstcultuur geconstateerd worden.Show less
Deze masterscriptie onderzoekt de logos- en ethostechnieken die in kranten- en tijdschriftenartikelen, op klimaatsceptische blogs en in Facebookdiscussies worden ingezet in de discussie over het...Show moreDeze masterscriptie onderzoekt de logos- en ethostechnieken die in kranten- en tijdschriftenartikelen, op klimaatsceptische blogs en in Facebookdiscussies worden ingezet in de discussie over het idee dat klimaatopwarming een complot is. Hoe overtuigen journalisten en socialemediagebruikers het publiek van hun (on)geloof in een complot? Dat doen ze onder andere door gebruik te maken van de retorische overtuigingsmiddelen logos en ethos: respectievelijk de argumentatie en de indruk die die spreker op het publiek maakt. Het doel van dit onderzoek is het creëren van een overzicht van gehanteerde logos- en ethostechnieken. Het onderzochte corpus bestaat uit artikelen van De Groene Amsterdammer, de Volkskrant, De Telegraaf en Elsevier, blogs van Climategate en De staat van het klimaat en discussies op diverse Facebookpagina's. De onderzochte periode betreft de jaren 2012 tot 2017. De methode is een kwalitatieve inhoudsanalyse, wat betekent dat men op zoek gaat naar patronen en categorieën – niet naar de frequentie van de middelen. Uit het onderzoek is gebleken dat Donovans drie stijlen van (on)geloof – fervent geloof, voorwaardelijk geloof en debunking – in alle geanalayseerde eenheden voorkomen: in de krantenen tijdschriftenartikelen, in de (reacties op de) blogs en in de Facebookreacties. In de laatste categorie is er helemaal geen sprake van ervaringsgeloof, de extra categorie die Burger voorstelde in zijn proefschrift (2014). In de (reacties op de) blogs en in de Facebookreacties wordt ervaringsgeloof zelden geuit. Bij elke (on)geloofsstijl zijn verscheidene argumenten onderscheiden. Autoriteitsargumenten domineren de discussie. Waar debunking overheerst in de traditionele media en in de Facebookreacties, wordt er in de (reacties op de) blogs vooral fervent geloof geuit. Discussianten in de bladen, op de blogs en op Facebook verschillen sterk in de wijze waarop ze autoriteit claimen bij het onderbouwen van hun geloof. Terwijl de traditionele media zich vooral baseren op officiële claimsmakers, specificeren discussianten op Facebook hun beroep op autoriteit in veel gevallen niet. In reacties op de blogs worden veel gevestigde autoriteiten aangehaald, maar wordt er ook vaak verwezen naar de eigen autoriteit of de autoriteit van de blog zelf. Ethostechnieken worden zeer veel aangedragen, zowel door journalisten als door socialemediagebruikers. Dit zijn niet alleen technieken uit de categorie deskundigheid, maar ook uit de categorieën eerlijkheid en welwillendheid. Het model van Burger en Anemaet (2011) is voor een groot deel bruikbaar gebleken. In de bladen en op de blogs zijn alle twaalf technieken uit dit model terug te vinden, op Facebook maar zeven van de twaalf. Tot slot worden er op zowel het vernaculaire web als in de traditionele media extra ethostechnieken gebruikt, zoals het wantrouwen van andermans bronnen, het bagatelliseren van de autoriteit van de opponent en het verwijzen naar andermans cherry picking.Show less
How do newspapers write about stories that are truly terrifying? Like the murder of children. This is the underlying thought that drives this thesis. An interest in the phenomena of child murder...Show moreHow do newspapers write about stories that are truly terrifying? Like the murder of children. This is the underlying thought that drives this thesis. An interest in the phenomena of child murder coverage in the press was sparked when Ximena Pieterse, a 15-year-old girl from The Netherlands got brutally robbed of her life in 2012. The headlines were full of powerful emotive language, the offender described as a “person without a conscience”. A question arose: had newspapers always written about child murder cases in this way? This thesis examines Dutch newspaper coverage of seven child murder cases over four decades; 1930s, 1960s, 1990s and 2010s. Employing a quantitative content analysis on a sample of just under 600 individual newspaper articles to answer the research question: what types of narratives are used by Dutch newspapers when reporting on child murder cases (1930-2010)? This study found that Dutch newspaper coverage of child murders was relatively similar in the 1930s, 1960s and 1990s. The vast majority (more than 70%) of articles written in these decades were composed of institutional narratives, this means that they focused mainly on the police investigation and subsequent trial. In the 2010s this changed. The percentage of articles with a societal narrative soared from 14% in the 1990s to 38% in the 2010s. Societal narratives focus on the response of the local community to the crimes, and concerns about the greater impact on society. While the percentage of articles with a personal narrative also increased from 9% to 19% in the respective decades. Articles with personal narratives focus on aspects such as the impact of the crime on the victim’s family, creating stories loaded with emotions.Show less
Wie kijkt naar journalistieke werkwijzen, kijkt al snel naar de rolopvattingen van journalisten. Een rolopvatting is de wijze waarop een positiebekleder, in dit geval de journalist, meent zijn rol...Show moreWie kijkt naar journalistieke werkwijzen, kijkt al snel naar de rolopvattingen van journalisten. Een rolopvatting is de wijze waarop een positiebekleder, in dit geval de journalist, meent zijn rol te moeten vervullen. Vier belangrijke rolopvattingen van journalisten zijn de populistische verspreider, de onafhankelijke waakhond, de kritische bemiddelaar en de opportunistische bemiddelaar. Een journalist kan meerdere rolopvattingen tegelijkertijd hebben. Door de veranderingen in het journalistieke werkveld mede door de komst van het internet is de rol van populistische verspreider weggevallen, internet neemt immers de taak van het verspreiden van informatie over. Het duiden van informatie is echter een belangrijke taak voor de journalist als onafhankelijke waakhond en kritische bemiddelaar geworden. Onderzoek wijst uit dat er verschillen zijn in de rolopvattingen tussen westerse journalisten en journalisten uit derdewereldlanden. Deze scriptie focust op de journalistiek in Suriname, onderzoekt welke rolopvattingen Surinaamse journalisten aannemen en of dit samenhangt met hun verificatiegedrag. In deze masterscriptie is er een tweeledig onderzoek gedaan naar de rolopvattingen en het verificatiegedrag van Surinaamse journalisten. Het eerste onderzoek is een survey naar voorbeeld van Hermans et al. (2011), die door middel van een profielschets de rolopvattingen van Surinaamse journalisten blootlegt. De resultaten van deze survey worden vergeleken met die van Nederlandse journalisten, om op die manier een link te leggen tussen Suriname en Nederland. Het tweede onderzoek is een gemengde methode in navolging van Diekerhof & Bakker (2012), waarbij er per Surinaamse journalist drie artikelen worden geanalyseerd op het gebied van brongebruik, waarna de uitkomsten worden besproken in een aansluitend interview. Ook deze uitkomsten worden vergeleken met die van Nederlandse journalisten. Aan hand van bestaande literatuur werd verwacht dat de Surinaamse journalist zichzelf ziet als opportunistische bemiddelaar, maar deze ziet zichzelf net als de Nederlandse journalist als onafhankelijke waakhond en nog in meerdere mate als kritische bemiddelaar, zo is gebleken uit onderzoek. Een belangrijke taak die hierbij hoort is verificatie. Surinaamse journalisten bleken echter, net als Nederlandse journalisten, informatie alleen te checken als dit makkelijk gedaan kan worden. Door bijvoorbeeld het gebruik van quotes werd verificatie ook wel vermeden. Tijdsdruk of wantrouwen tegenover de bron bleek geen reden te zijn om niet te checken. Wel gaven Surinaamse journalisten aan dat zij op hun intuïtie konden rekenen. Een belangrijk verschil tussen Surinaamse en Nederlandse journalisten is dat Surinaamse journalisten Facebook veel meer als bron voor hun journalistieke werkzaamheden gebruiken.Show less
In januari 2015 is er een aanslag gepleegd op de redactie van Charlie Hebdo in Parijs. De media besteden veel aandacht aan de aanslag en aan eventuele daders. Veel mensen wantrouwen de traditionele...Show moreIn januari 2015 is er een aanslag gepleegd op de redactie van Charlie Hebdo in Parijs. De media besteden veel aandacht aan de aanslag en aan eventuele daders. Veel mensen wantrouwen de traditionele nieuwsmedia, wat voortkomt uit wantrouwen ten opzichte van gevestigde instituties. Op het vernaculaire web worden dan ook alternatieve verklaringen voor de aanslag besproken. Het vernaculaire web is de verzameling van fora, blogs, wiki’s, lezersreacties op nieuwssites, sociale netwerken en andere virtuele omgevingen, die zich kenmerken door een niet-institutionele retoriek (Burger, 2014, p.288). Het doel van dit onderzoek is het in kaart brengen van de frames die naar voren komen op het vernaculaire web rondom de aanslag op Charlie Hebdo. Het onderzoeksmateriaal bestaat uit reacties onder berichten over Charlie Hebdo op de Facebookpagina van de NOS. Er is een framinganalyse gedaan en daaruit kwamen drie frames naar voren. Allereerst het ‘De moslims hebben het gedaan’-frame. Bij dit frame speelt de gedachte dat moslims schuld hebben aan de aanslag op Charlie Hebdo. De islam wordt in een kwaad daglicht gezet. Framevertegenwoordigers zijn hier met name ongelovige, Nederlandse mensen. Het tweede frame dat is gevonden, is het ‘De islam krijgt onnodig de schuld’-frame. Aanhangers van dit frame vinden dat de islam onterecht verantwoordelijk wordt gehouden voor terroristische acties en dat gelovigen hiervan de dupe zijn. Framevertegenwoordigers zijn hier zowel moslims als niet-moslims. Het derde en laatste frame is het ‘Het is een complot’-frame. Framevertegenwoordigers, die ook hier zowel moslims als niet-moslims zijn, staan zeer wantrouwend tegenover de berichtgeving van de media en geloven dat de aanslag op Charlie Hebdo een complot is.Show less
Huidig onderzoek biedt een overzicht van wat masterstudenten journalistiek in de afgelopen tien jaar voor hun scriptie hebben onderzocht. Er werd gekeken naar de mediaplatformen, het journalistiek...Show moreHuidig onderzoek biedt een overzicht van wat masterstudenten journalistiek in de afgelopen tien jaar voor hun scriptie hebben onderzocht. Er werd gekeken naar de mediaplatformen, het journalistiek specialisme, journalistiek product, domein, onderzoeksmethode en theorie. Aan de hand van een kwantitatieve inhoudsanalyse werden de abstracts van in totaal 545 scripties geïnventariseerd afkomstig van de Universiteit Leiden, Erasmus Universiteit Rotterdam, Rijksuniversiteit Groningen, Universiteit van Amsterdam, Tilburg University en Koninklijke Universiteit Leuven. De meest onderzochte onderdelen waren het mediaplatform Krant, het journalistiek specialisme Buitenland, het geschreven product, het domein Inhoud, de methode inhoudsanalyse en de framing-theorie. Dit onderzoek focuste zich op de resultaten over mediaplatformen. Duidelijk werd dat er in het tweede deel van de onderzoeksperiode meer onderzoek werd gedaan naar online media, en dat Nederlandse masterstudenten meer onderzoek hiernaar deden dan Vlaamse. Vlaamse studenten onderzochten vooral kranten.Show less
Kwesties waarbij online privacy in opspraak komt, krijgen steeds meer aandacht in de media. Dit zou een waarschuwing moeten afgeven aan het publiek. Er blijkt echter uit meerdere onderzoeken dat...Show moreKwesties waarbij online privacy in opspraak komt, krijgen steeds meer aandacht in de media. Dit zou een waarschuwing moeten afgeven aan het publiek. Er blijkt echter uit meerdere onderzoeken dat het gebruik van digitale diensten, met name social media, niet daalt. Deze privacy-paradox lijkt te wijzen op een verschil tussen media discourse en public discourse over online privacy. Om te onderzoeken op welke manier media discourse en public discourse verschillen, is er gebruik maakt van een frameanalyse met een focus op privacyproblemen rond het sociale netwerk Facebook. Er zijn 100 traditionele krantenberichten en drie discussies door Facebook-gebruikers (in totaal 439 reacties) geanalyseerd. In de krantenartikelen werden drie frames gehanteerd: 1. “Blame The Network” (de privacy van Facebook-gebruikers wordt geschaad/onvoldoende beschermd door het netwerk) 2. Privacy in eigen hand (je bent zelf verantwoordelijk voor wat je online zet) en 3. Anonieme dader (het is niet duidelijk wie bestraft moet worden voor het schenden van online privacy). Deze frames hebben een duidelijke focus op het vinden van een dader. In de Facebook-discussies werden vier frames gehanteerd: 1. Overgave aan verdwenen privacy (online privacy bestaat in de huidige tijd niet meer en hier kan je je maar beter bij neerleggen) 2. Privacy in eigen hand (je bent zelf verantwoordelijk voor wat je online zet) 3. Niks te verbergen (het maakt me niet uit wie kan zien wat ik online zet en wat hiermee wordt gedaan, want ik heb toch niks te verbergen) 4. In opstand (niet iedereen mag zien wat ik online zet en niet iedereen mag hier zomaar gebruik van maken) In tegenstelling tot de mediaframes, hebben deze frames geen focus op het vinden van een dader, maar gaat het om de waarde die gebruikers zelf hechten aan privacy en de handelingen die ze hieraan koppelen. Dit verschil kan verklaard worden door het verschil tussen claimsmaking en sensemaking (Burger, 2010). Zo wordt in de krantenartikelen het “Blame The Network”-frame het vaakst gehanteerd en komen hier de belangen van framesponsors als het CBP (College Bescherming Persoonsgegevens) en Bits of Freedom (belangenorganisatie die opkomt voor digitale burgerrechten) naar voren, terwijl in de Facebook-discussies het ‘privacy in eigen hand’-frame het vaakst wordt gehanteerd, waarbij men op een eigen manier betekenis probeert te geven aan online privacy en in onderhandeling gaat over de grenzen die men hierbij moet vaststellen. Zelfs wanneer de media en Facebook-gebruikers hetzelfde frame hanteren (het ‘privacy in eigen hand’-frame komt in beide databronnen voor), kunnen zij hierbij verschillende belangen hebben en het frame tot op verschillende hoogtes hanteren (Constantinescu & Tedesco, 2007).Show less
Sinds enige tijd is de westerse wereld in de ban van IS, ofwel Islamitische Staat. Doordat IS in rap tempo grote gebieden in Syrië en Irak veroverde, de strijd tegen ongelovigen en afvalligen vaak...Show moreSinds enige tijd is de westerse wereld in de ban van IS, ofwel Islamitische Staat. Doordat IS in rap tempo grote gebieden in Syrië en Irak veroverde, de strijd tegen ongelovigen en afvalligen vaak publiekelijk plaatsvindt en extreme daden van IS via video’s op internet worden verspreid, is IS een hot issue geworden onder de Nederlandse bevolking. Er komen verschillende frames naar voren wanneer men over IS discussieert. In deze scriptie wordt gepoogd om dit discours rond IS te achterhalen, zowel in nieuwsberichten op NOS.nl als in discussies de NOS-Facebookpagina. De media en publieksframes over IS worden in kaart gebracht aan de hand van een inductieve framinganalyse, waarin alle frames geplaatst worden in de framingmatrix van Van Gorp (2007). Resultaat hiervan is dat de NOS gebruik maakt van twee verschillende frames, te weten het ‘Barbaarse bedreiger’-frame en het ‘Conflict’-frame. Opvallend is dat de mediaframes niet alleen verschillen van denkkader, maar dat de mediaframes ook verschillen vertonen in nieuws-formats. Zo kent het ‘Conflict’-frame een episodisch nieuws-format, waarbij het nieuws omtrent IS wordt belicht vanuit een individueel geval. De artikelen met het ‘Barbaarse bedreiger’-frame zijn daarentegen veelal verpakt in een thematisch nieuws-format, waarin gebeurtenissen en situaties rondom IS worden omschreven vanuit een breder perspectief. In sommige gevallen worden de artikelen met het ‘Barbaarse bedreiger’-frame verpakt in een human interest format, waarbij de NOS het nieuws presenteert vanuit een persoonlijke invalshoek. Op de NOS-Facebookpagina maken discussiedeelnemers - naast het ‘Barbaarse bedreiger’-frame - ook gebruik van het ‘Wantrouwen’-frame, het 'Islam heeft schuld'-frame en het Atheistische frame wanneer zij comments plaatsen over IS. Journalisten doen er goed aan om na te gaan welke frames zich voordoen in discussies op sociale media over IS. Deze counterframes vanuit het publiek kunnen er namelijk voor zorgen dat het thema ‘IS’ op verschillende manieren wordt belicht. Dit zorgt voor meer diversiteit in de mediaberichtgeving en voor meer begrip van de verschillende standpunten in het publieke debat over IS.Show less
Deze scriptie onderzoekt welke logos- en ethostechnieken worden gebruikt in kranten en op Facebook in de discussie over witte busjes met kinderlokkers. Logos en ethos zijn retorische...Show moreDeze scriptie onderzoekt welke logos- en ethostechnieken worden gebruikt in kranten en op Facebook in de discussie over witte busjes met kinderlokkers. Logos en ethos zijn retorische overtuigingsmiddelen, die respectievelijk inhouden de argumentatie en de indruk die als spreker wordt gemaakt. Het onderzochte corpus bestaat uit krantenartikelen en Facebookdiscussies uit de periode 2013-2015, waarvan de manier is geanalyseerd waarop discussianten zeggen te geloven in de witte busjes en de manier waarop zij daar autoriteit bij claimen.Show less