Research master thesis | Developmental Psychopathology in Education and Child Studies (research) (MSc)
closed access
Both youth with a substance use disorder (SUD) and youth who have experienced adverse childhood experiences (ACEs) show heightened vulnerability to psychopathology. We aimed to quantify the risk of...Show moreBoth youth with a substance use disorder (SUD) and youth who have experienced adverse childhood experiences (ACEs) show heightened vulnerability to psychopathology. We aimed to quantify the risk of comorbid disorders in SUD youth with ACE-history. Additionally, we aimed to examine relations between ACEs, overall household experience, and general distress. We used cross-sectional YIT-study data from interviews with Dutch youth (aged 16-22) upon SUD treatment entry for cannabis, alcohol, or stimulant use. We measured ACE-types experienced up until 15 years of age, past-year DSM-5 disorders, general distress (DASS-21), and overall household experience rating. Logistic regressions quantified relations between ACE sum score and anxiety, depressive, behavior, and any disorder. Higher ACE sum scores related to increased risks for a(n) anxiety (OR = 1.12, highest odds = 2.84; χ2(1) = 6.71, p < .010; Nagelkerke R2 = 0.2), depressive (OR = 1.21, highest odds = 5.43; χ2(1) = 18.11, p < .001; Nagelkerke R2 = 0.6), behavior (OR = 1.20, highest odds = 5.24; χ2(1) = 17.41, p < .001; Nagelkerke R2 = 0.6), and any (OR = 1.25, highest odds = 7.58; χ2(1) = 17.26, p < .001; Nagelkerke R2 = 0.7) disorder. Exploratory analyses revealed that frequency of parental fighting, being hit/abused, getting belittled, emotional neglect, physical neglect, insufficient household income, long parental sickness, and overall household experience positively related to DASS-21. In a hierarchical regression analysis with all ACEs and overall household experience, only emotional neglect related to DASS-21 (B = 3.68, t(373) = 2.41, p = .017). Overall household experience did not improve the model (F(12) = 3.51, p < .001; R2change < .001). In hierarchical regression analyses containing ACE sum score and overall household experience, overall household experience was not uniquely related to DASS-21 (t = -0.22, p = .824; R2change < .01). In conclusion, ACEs relate to comorbid disorders in SUD youth. Our exploratory research suggests that ACE frequency might influence this relation, while overall household experience does not further explain this relation. Further research should investigate which ACE measures (a.o., type, frequency) strongly relate to SUDs and psychopathology and examine improved treatment options.Show less
Bachelor thesis | Cultural Anthropology and Development Sociology (BSc)
closed access
Doven en slechthorenden worden door de maatschappij op een bepaalde manier geclassificeerd en dit heeft gevolgen voor de mogelijkheden die zij hebben in de maatschappij. Deze scriptie gaat in op de...Show moreDoven en slechthorenden worden door de maatschappij op een bepaalde manier geclassificeerd en dit heeft gevolgen voor de mogelijkheden die zij hebben in de maatschappij. Deze scriptie gaat in op de manier waarop doven en slechthorenden worden gezien. Hierbij zal vanuit verschillende perspectieven worden gekeken wat het inhoudt om doof te zijn. De perspectieven van de horende maatschappij zullen tegenover die van de doven en slechthorenden worden gezet. Het perspectief van de horende maatschappij is op dit moment dominant. Om te analyseren waarom dit het geval is zal worden gekeken hoe de horende maatschappij het zintuig horen waardeert. Vervolgens zal worden gekeken hoe doven en slechthorenden in het dagelijks leven functioneren zonder het zintuig horen. Zij bewijzen dat het zintuig horen niet nodig is om goed te kunnen functioneren in de maatschappij. Op dit moment leven doven en slechthorenden in een wereld die niet altijd toegankelijk is. Er worden wel veranderingen gedaan om de maatschappij toegankelijker te maken, maar zijn dit wel de veranderingen die doven en slechthorenden zelf graag zien? Er is sprake van een spanningsveld tussen doven en slechthorenden en de horende maatschappij en dit spanningsveld zal in deze scriptie worden geanalyseerd.Show less
Onderzoek naar de classificatieaccuratesse van Alzheimer is belangrijk om de ziekte in de toekomst beter te kunnen behandelen. In deze scriptie werden twee structurele MRI-maten geëvalueerd: grijze...Show moreOnderzoek naar de classificatieaccuratesse van Alzheimer is belangrijk om de ziekte in de toekomst beter te kunnen behandelen. In deze scriptie werden twee structurele MRI-maten geëvalueerd: grijze stofdichtheid (48 predictoren) en subcorticale volumes (14 predictoren). Deze scriptie onderzocht wat de toegevoegde waarde van subcorticale volumes bovenop grijze stofdichtheid is. Hierbij werd verwacht dat I) grijze stofdichtheid accurater was voor de classificatie van Alzheimer dan subcorticale volumes, maar dat II) subcorticale volumes nog wel iets zouden toevoegen aan grijze stofdichtheid. Om dit te onderzoeken, is data gebruikt van 249 participanten afkomstig uit twee verschillende studies. 76 participanten hadden de diagnose Alzheimer en de overige 173 participanten waren cognitief gezonde ouderen. Er zijn drie modellen gebruikt: een model van grijze stofdichtheid (48 predictoren), een model van subcorticale volumes (14 predictoren) en een combinatiemodel van grijze stofdichtheid en subcorticale volumes (62 predictoren). Voor alle modellen is een logistische regressieanalyse met geneste kruisvalidatie uitgevoerd. Het model van grijze stofdichtheid had een AUC-waarde van 0.897 en een MGA-waarde van 0.822. Het model van subcorticale volumes had een AUC-waarde van 0.807 en een MGA-waarde van 0.769. Het gecombineerde model had een AUCwaarde van 0.897 en een MGA-waarde van 0.841. De eerste hypothese werd bevestigd, aangezien grijze stofdichtheid belangrijker was voor de classificatieaccuratesse dan subcorticale volumes. De tweede hypothese kon niet worden bevestigd, aangezien subcorticale volumes weinig tot niets lijken toe te voegen aan grijze stofdichtheid voor de classificatieaccuratesse van Alzheimer. Deze kennis kan gebruikt worden om toekomstige classificatiemodellen van Alzheimer te verbeteren.Show less
Due to the COVID-19 pandemic, many activities and platforms have shifted to the virtual realm, including rituals and ceremonies. When it comes to psychedelic rituals, there are several important...Show moreDue to the COVID-19 pandemic, many activities and platforms have shifted to the virtual realm, including rituals and ceremonies. When it comes to psychedelic rituals, there are several important factors to take into account, such as the setting, dosage, and type of substance consumed. This paper examines the effects of virtual ceremonies on psychedelic experiences. The study utilized an online self-report questionnaire that was sent 1-2 days after the ceremony conducted by retreat company Spinoza. The gathered data were analyzed using thematic qualitative analysis. The categorization and themes were agreed upon by two independent researchers. The themes presented relate to the improvement of mental health and physical comfort along with insightful personal journeys. Further evaluation of the research suggested that the findings provide a general idea about the effects of digital format on the psychedelic experience. It has been found that with digital platforms on psychedelic experiences, individuals can experience clarity of unsolved issues, improved self-regulation, as well as improved emotional and mental states.Show less
Inaction inertia occurs when one is less likely to take an attractive opportunity, after refusing an even more attractive opportunity. In their experiment, van Putten and colleagues (2007) tried to...Show moreInaction inertia occurs when one is less likely to take an attractive opportunity, after refusing an even more attractive opportunity. In their experiment, van Putten and colleagues (2007) tried to decouple the inaction inertia effect by using ambiguous information. Their results yielded that ambiguous information did in fact decouple. However, the authors came to these conclusions by using optional stopping and p-hacking. This influenced the reliability of the results, so we decided to replicate this study, for good research practices and because it can give us valuable insight into how decoupling works when given an attractive offer. We made use of the replication recipe of Brandt and colleagues (2014) to conduct the replication.Show less
Disgust, rooted in human evolutionary history, serves as a vital defense mechanism against pathogens, manifesting in varied behaviors. This paper explores the intricate relationship between disgust...Show moreDisgust, rooted in human evolutionary history, serves as a vital defense mechanism against pathogens, manifesting in varied behaviors. This paper explores the intricate relationship between disgust and visual attention, employing the eye-tracking method. Drawing insights from primate studies, habituation, and human facial expressions, the research aims to address three key questions: Does gaze aversion occur in humans when exposed to disgusting stimuli, extending avoidance behavior into the visual domain? Do individuals exhibit prolonged attention to facial area, indicating a social imperative to assess the risk of pathogen contamination? How does gaze aversion change with repeated exposure to disgust-inducing stimuli? The study employs three conditions, including scenes of feces ingestion in the test condition, to assess total looking time. Results reveal significant gaze aversion towards feces as compared to control conditions, supporting the hypothesis of avoidance behavior. Participants displayed prolonged attention to faces during non-disgusting conditions, challenging assumptions about social necessity for risk assessment. Repeated exposure across trials to disgust-inducing stimuli did not significantly alter gaze behavior, highlighting the nuanced nature of responses to aversive stimuli. Discussion of the findings and implications are also addressed.Show less
In de huidige studie hebben we onderzoek gedaan naar de invloed van Intolerantie voor Onzekerheid (IU; nervositeit voor het onbekende) op processen zoals (1) zekerheid in het geven van een antwoord...Show moreIn de huidige studie hebben we onderzoek gedaan naar de invloed van Intolerantie voor Onzekerheid (IU; nervositeit voor het onbekende) op processen zoals (1) zekerheid in het geven van een antwoord en (2) reactietijd. Met kennis over mechanismen van IU kunnen we symptomen begrijpen en dagelijkse negatieve gevolgen verminderen. Gedurende het experiment kregen 54 gezonde participanten (37 vrouwen, 17 mannen) tussen de 18-40 jaar neutrale en negatieve afbeeldingen met bijhorende beschrijvingen te zien op twee verschillende dagen met 24 uur ertussen. Specifiek is gekeken naar dag twee, waarbij de participanten bij 75 neutrale en 75 negatieve afbeeldingen moesten aangeven of ze de afbeeldingen hadden gezien op de dag ervoor (oud) of niet (nieuw). Ze gaven aan hoe zeker ze waren over hun antwoord (betrouwbaarheidsbeoordeling; VAS 1-100; oud-nieuw). De reactietijd (ms) van deze respons werd voor beide condities gemeten. Daarna vulden participanten de Intolerance for Uncertainty Scale (IUS) in, bestaande uit 27 stellingen waarbij ze aangaven in welke mate de stelling hen typeert. De data zijn geanalyseerd middels niet-parametrische Friedmantoetsen, RMANCOVA en twee regressieanalyses met verschilscores. Daaruit kwamen de volgende bevindingen. Participanten met meer IU vertoonden minder spreiding in zekerheid van hun antwoord en waren gemiddeld langzamer in beide condities. Los van IU, vertoonden participanten meer spreiding in antwoordzekerheid en waren ze gemiddeld langzamer bij de negatieve dan bij de neutrale afbeeldingen. We concluderen dat IU effect heeft op de antwoordzekerheid en op de reactietijd. Of de getoonde afbeeldingen neutraal of negatief zijn blijkt hierbij niet van invloed.Show less
Adolescence is characterized by a prominent increase in peer orientation and high sensitivity to peer evaluations. To date, explanations for individual differences in peer evaluation sensitivity...Show moreAdolescence is characterized by a prominent increase in peer orientation and high sensitivity to peer evaluations. To date, explanations for individual differences in peer evaluation sensitivity have not been thoroughly investigated. The present study examined whether a catastrophizing emotion regulation tendency and overprotective parenting could explain why some adolescents are more sensitive to negative peer evaluation than others. Sixty-four adolescents (mean age = 14.66; 49 females) took part in a Social Evaluative Learning through Feedback (SELF-) Profile task. Participants had to predict the valence of peer feedback in a 240-trial paradigm with four fictitious peers that differed in their probability of giving positive feedback. We hypothesized that through the mediating effect of catastrophizing, parental overprotection could predict the ratio of negative predictions of peer evaluations. We also expected that adolescents scoring higher on these self-reported concepts would have a higher ratio of negative predictions for the most negative vs. the most positive peer. Similarly, it was hypothesized that adolescents with higher catastrophizing and overprotection scores would expect more negative feedback in the SELF-Profile task beforehand and also estimate them to have been high afterward. Our results showed that total parental and paternal overprotection, but not maternal, predicted catastrophizing in adolescents. However, we did not find evidence for the hypothesized mediation models or associations between the self-reported concepts and the SELF-Profile pre- and post-ratings. Together, these findings suggest that parental overprotection and catastrophizing are related concepts but they are not sufficient in explaining negative biases in social reinforcement learning in adolescence.Show less
In 2021 is de wet voor burgerschapsonderwijs op basisscholen aangescherpt, met het doel de burgerschapscompetenties van leerlingen te verbeteren. Een factor die van invloed is op de prestaties van...Show moreIn 2021 is de wet voor burgerschapsonderwijs op basisscholen aangescherpt, met het doel de burgerschapscompetenties van leerlingen te verbeteren. Een factor die van invloed is op de prestaties van leerlingen is de self-efficacy van de leerkracht. De mate van self-efficacy van een leerkracht hangt samen met het sociaal welbevinden van leerkrachten. In dit onderzoek werd het verband tussen sociaal welbevinden in werkrelaties en de mate van self-efficacy van leerkrachten in burgerschapsonderwijs bestudeerd. Dit werd gedaan door middel van vragenlijstonderzoek onder 59 leerkrachten. Leerkrachten rapporteerden in hoeverre zij zich in staat voelden verschillende burgerschapsonderwerpen te onderwijzen en in hoeverre zij sociaal welbevinden in werkrelaties ervaarden. Uit de analyses van het verband kwamen geen significante resultaten. Daarom kon niet geconcludeerd worden dat er een verband bestaat tussen sociaal welbevinden in werkrelaties en de mate van self-efficacy die leerkrachten ervaren bij burgerschapsonderwijs. Voor de praktijk betekent deze conclusie dat wellicht andere factoren, zoals kennis of motivatie, bekeken moeten worden om de self-efficacy van leerkrachten op het gebied van burgerschapsonderwijs en de burgerschapscompetenties van leerlingen te stimuleren. Meer onderzoek naar factoren die de kwaliteit van burgerschapsonderwijs kunnen bevorderen is nodig.Show less
In dit onderzoek is voor PI de Brug, een cluster vier school uit Leiden, gekeken naar met welke elementen van effectief begrijpend lezen er rekening gehouden moet worden bij het kiezen van een...Show moreIn dit onderzoek is voor PI de Brug, een cluster vier school uit Leiden, gekeken naar met welke elementen van effectief begrijpend lezen er rekening gehouden moet worden bij het kiezen van een nieuwe methode voor hun doelgroep. Als eerst zijn er uit drie reviews van wetenschappelijk onderzoek naar begrijpend leesonderwijs zes elementen gehaald die van belang zijn bij het vormgeven van effectief begrijpend lezen binnen het basisonderwijs. Deze elementen zijn: woordenschat en achtergrondkennis, leesstrategieën, leesmotivatie, technisch lezen, rijke taalomgeving en interactie. Het doel van het onderzoek was om na te gaan hoe deze elementen vormgegeven konden voor PI de Brug. Na het opstellen van de elementen is er onder de werknemers van de school een vragenlijst uitgezet over hoe het begrijpend leesonderwijs binnen de school ervaren wordt. Op basis van de resultaten uit de vragenlijst en wat er bekend is in de literatuur zijn er specifieke adviezen opgezet voor de school. Uit de resultaten bleken woordenschat en achtergrondkennis, leesmotivatie en een rijke taalomgeving als meest belangrijk te worden gezien binnen de school. Technisch lezen en interactie kwamen als laagste uit de resultaten. Deze resultaten en de literatuur hebben geleid tot aanbevelingen voor het begrijpend leesonderwijs op PI de Brug. Aanbevelingen waren bijvoorbeeld om een methode met veel aandacht voor interactie te vermijden, en leesmotivatie en een rijke taalomgeving te stimuleren door veel verschillende tekstsoorten en -structuren aan te bieden.Show less