In de huidige studie hebben we onderzoek gedaan naar de invloed van Intolerantie voor Onzekerheid (IU; nervositeit voor het onbekende) op processen zoals (1) zekerheid in het geven van een antwoord...Show moreIn de huidige studie hebben we onderzoek gedaan naar de invloed van Intolerantie voor Onzekerheid (IU; nervositeit voor het onbekende) op processen zoals (1) zekerheid in het geven van een antwoord en (2) reactietijd. Met kennis over mechanismen van IU kunnen we symptomen begrijpen en dagelijkse negatieve gevolgen verminderen. Gedurende het experiment kregen 54 gezonde participanten (37 vrouwen, 17 mannen) tussen de 18-40 jaar neutrale en negatieve afbeeldingen met bijhorende beschrijvingen te zien op twee verschillende dagen met 24 uur ertussen. Specifiek is gekeken naar dag twee, waarbij de participanten bij 75 neutrale en 75 negatieve afbeeldingen moesten aangeven of ze de afbeeldingen hadden gezien op de dag ervoor (oud) of niet (nieuw). Ze gaven aan hoe zeker ze waren over hun antwoord (betrouwbaarheidsbeoordeling; VAS 1-100; oud-nieuw). De reactietijd (ms) van deze respons werd voor beide condities gemeten. Daarna vulden participanten de Intolerance for Uncertainty Scale (IUS) in, bestaande uit 27 stellingen waarbij ze aangaven in welke mate de stelling hen typeert. De data zijn geanalyseerd middels niet-parametrische Friedmantoetsen, RMANCOVA en twee regressieanalyses met verschilscores. Daaruit kwamen de volgende bevindingen. Participanten met meer IU vertoonden minder spreiding in zekerheid van hun antwoord en waren gemiddeld langzamer in beide condities. Los van IU, vertoonden participanten meer spreiding in antwoordzekerheid en waren ze gemiddeld langzamer bij de negatieve dan bij de neutrale afbeeldingen. We concluderen dat IU effect heeft op de antwoordzekerheid en op de reactietijd. Of de getoonde afbeeldingen neutraal of negatief zijn blijkt hierbij niet van invloed.Show less
Disgust, rooted in human evolutionary history, serves as a vital defense mechanism against pathogens, manifesting in varied behaviors. This paper explores the intricate relationship between disgust...Show moreDisgust, rooted in human evolutionary history, serves as a vital defense mechanism against pathogens, manifesting in varied behaviors. This paper explores the intricate relationship between disgust and visual attention, employing the eye-tracking method. Drawing insights from primate studies, habituation, and human facial expressions, the research aims to address three key questions: Does gaze aversion occur in humans when exposed to disgusting stimuli, extending avoidance behavior into the visual domain? Do individuals exhibit prolonged attention to facial area, indicating a social imperative to assess the risk of pathogen contamination? How does gaze aversion change with repeated exposure to disgust-inducing stimuli? The study employs three conditions, including scenes of feces ingestion in the test condition, to assess total looking time. Results reveal significant gaze aversion towards feces as compared to control conditions, supporting the hypothesis of avoidance behavior. Participants displayed prolonged attention to faces during non-disgusting conditions, challenging assumptions about social necessity for risk assessment. Repeated exposure across trials to disgust-inducing stimuli did not significantly alter gaze behavior, highlighting the nuanced nature of responses to aversive stimuli. Discussion of the findings and implications are also addressed.Show less
Depression is a common, debilitating mental disorder. Due to its frequency and negative effects, there is a strong need for the development of efficient treatments. Especially since a large...Show moreDepression is a common, debilitating mental disorder. Due to its frequency and negative effects, there is a strong need for the development of efficient treatments. Especially since a large percentage of people is resistant to commonly prescribed antidepressant interventions. Rumination is an important symptom and predictor of depression, and it has been linked to dysfunctional default mode network (DMN) connectivity in depression. A better understanding of the relationship between the DMN and rumination may help us understand depression better, which may support the development of new interventions. This study focuses on rumination and its effects on the DMN during a working memory (WM) task in healthy participants. This was tested by inducing rumination in participants before the WM task, where DMN and DMN subsystem connectivity were compared to participants who did not receive rumination induction. Results showed that inducing rumination during tasks requiring external focus does not increase functional connectivity of the DMN. Both the overall DMN connectivity and subsystem connectivity did not show any significant differences between groups. Furthermore, time-related changes in DMN connectivity were explored, but results indicated no significant changes either. Studies with depression showed that DMN connectivity is increased during WM tasks which was linked to rumination. But in this study with healthy participants DMN connectivity was suppressed during the WM task, even after inducing rumination. Therefore, these findings suggest that inducing rumination does not lead to insufficient DMN suppression in healthy participants, and that insufficient depression may be exclusive to depression.Show less
Awe is een emotie die wordt gevoeld bij het waarnemen van verschillende gebeurtenissen en objecten, gekenmerkt door gevoelens van overweldiging en verbazing. Persoonlijkheidsverschillen kunnen van...Show moreAwe is een emotie die wordt gevoeld bij het waarnemen van verschillende gebeurtenissen en objecten, gekenmerkt door gevoelens van overweldiging en verbazing. Persoonlijkheidsverschillen kunnen van invloed zijn op iemands vermogen om in het algemeen awe te ervaren. Eerdere studies hebben aangetoond dat de Big Five-persoonlijkheidskenmerken ‘openheid voor ervaringen’ en ‘extraversie’ positief gecorreleerd zijn aan de neiging tot awe. Er is daarentegen weinig bekend over hoe dit terugkomt in de persoonlijkheidstypen van de Dark Triad: machiavellisme, narcisme en psychopathie. Het doel van dit onderzoek was om te kijken hoe de twee Big Five persoonlijkheidskenmerken ‘openheid voor ervaringen’ en ‘extraversie’ zich binnen de Dark Triad tot de neiging tot awe verhouden. Dit is door middel van een samengestelde zelf rapportage vragenlijst onderzocht bij 206 universitaire studenten in Nederland. Onderdeel van deze vragenlijst waren onder andere de Big Five Inventory (BFI), de Short Dark Triad (SD3) en de Dispositional Positive Emotion Scale: Awe subscale (DPES). Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat de mate van dispositional awe op basis van de Big Five persoonlijkheidskenmerken en de Dark Triad persoonlijkheidstypen kan worden voorspeld. Daarnaast zijn openheid voor ervaringen, narcisme en psychopathie significante voorspellers voor de mate van dispositional awe. Deze bevindingen zijn relevant voor het huidige onderzoeksveld, aangezien de verminderde neiging tot awe binnen de Dark Triad een mogelijke verklaring is voor het verminderde prosociale gedrag bij deze individuen.Show less
In dit onderzoek is er gekeken of het toevoegen van corticale oppervlakte bovenop traditionele atrofiemetingen leidt tot een hogere classificatie-accuratesse van de ziekte van Alzheimer (ZVA). Voor...Show moreIn dit onderzoek is er gekeken of het toevoegen van corticale oppervlakte bovenop traditionele atrofiemetingen leidt tot een hogere classificatie-accuratesse van de ziekte van Alzheimer (ZVA). Voor de classificatie van ZVA kan er gekeken worden naar corticale atrofie met behulp van structurele MRI. Corticale oppervlakte zou zowel als onafhankelijke maat als gecombineerd met andere hersenmaten nauwkeuriger ZVA kunnen classificeren. Voor het testen van deze hypothese was er een steekproef van 249 participanten. Deze bestonden uit twee groepen: een ZVA groep (76) en een controle groep van ouderen (173). Voor de analyse werd een logistische regressie uitgevoerd met een LASSO penalty voor drie modellen. Gezien de vele variabelen werd de LASSO penalty gebruikt om de kans op overfitten te verkleinen. In het eerste model zaten alleen de traditionele atrofie maten (corticale dikte, subcorticale volumes en grijze stof dichtheid). Het tweede model bevatte alleen corticale oppervlakte. Het laatste model was een gecombineerd model van de traditionele atrofie maten en corticale oppervlakte. Na de analyse bleken de traditionele maten (AUC = 0.93) en het gecombineerde model (AUC = 0.92) accuratere modellen te geven dan corticale oppervlakte (AUC = 0.56). Bij de interpretatie van het gecombineerde model bleek ook dat corticale oppervlakte weinig bijdroeg. Dit toont aan dat corticale oppervlakte niet leidt tot een hogere classificatie-accuratesse voor ZVA bovenop traditionele atrofie maten. Ook is corticale oppervlakte op zichzelf geen goede maat voor ZVA classificatie. De ongelijke groepsgroottes en multicollineariteit zou eventueel invloed kunnen hebben gehad op deze uitkomst.Show less
Uit onderzoek van de WHO blijkt dat elke 40 seconde wereldwijd iemand zelfmoord pleegt. Nog vaker komen zelfmoordgedachten voor, vooral bij jongeren is dit een groot probleem. Uit eerdere...Show moreUit onderzoek van de WHO blijkt dat elke 40 seconde wereldwijd iemand zelfmoord pleegt. Nog vaker komen zelfmoordgedachten voor, vooral bij jongeren is dit een groot probleem. Uit eerdere onderzoeken blijkt dat vooral perfectionisme van invloed is op zelfmoordgedachten. Echter wordt in bestaand onderzoek de ik-functie van zelfmoordgedachten vaak niet meegenomen. Vandaar dat hier in dit onderzoek, door middel van egokracht, wél naar wordt gekeken. Er is gebruik gemaakt van een cross-sectionele onderzoeksmethode middels een vragenlijst, afgenomen bij 208 adolescenten tussen de 17 en 26 jaar oud. In de vragenlijst werden vragen gesteld over zelfmoordgedachten, perfectionisme en egokracht met behulp van de SIDAS, MPS en de korte versie van Barrons ES schaal. Er was voldoende power voor het onderzoek. De hypotheses zijn getoetst met een Spearman’s correlatie en een (hiërarchische) lineaire regressieanalyse. Uit de resultaten blijkt dat zelfmoordgedachten positief gerelateerd zijn aan perfectionisme (R=,319, p<,001). Ook blijkt dat perfectionisme een positieve voorspeller is voor zelfmoordgedachten (B,005, p<,001), egokracht is daarentegen een negatieve voorspeller voor zelfmoordgedachten (B = -0,055, p < 0,001). Voor de moderatie van egokracht op de relatie van perfectionisme en zelfmoordgedachten is geen significant resultaat gevonden (B=0,00, p=0,484). Uit de steekproef blijkt dat mensen met perfectionisme meer zelfmoordgedachten hebben. Verder voorspelt een hoge egokracht minder zelfmoordgedachten, en een lage egokracht juist meer zelfmoordgedachten. Er is geen modererend effect van egokracht op de relatie tussen perfectionisme en zelfmoordgedachten gevonden. Het is van belang om verder onderzoek te doen naar hoe de egokracht bij adolescenten verhoogd kan worden, om zo het aantal zelfmoordgedachten, en daarmee zelfdodingen, te verminderen.Show less
Vluchtelingenkinderen die aan een oorlog worden blootgesteld, lopen een verhoogd risico op mentale gezondheidsproblemen zoals angst en PTSS, wat op zijn beurt van invloed kan zijn op de mate van...Show moreVluchtelingenkinderen die aan een oorlog worden blootgesteld, lopen een verhoogd risico op mentale gezondheidsproblemen zoals angst en PTSS, wat op zijn beurt van invloed kan zijn op de mate van empathie die deze kinderen hebben. Cognitieve flexibiliteit wordt verondersteld een rol te spelen in het beïnvloeden van deze situatie. In deze studie is onderzocht wat de relatie tussen angst en cognitieve empathie is. Daarnaast is er onderzocht wat de invloed van cognitieve flexibiliteit op deze relatie bij Syrische vluchtelingenkinderen is. Dit cross-sectioneel onderzoeksdesign bevatte een totaal van 33 Syrische vluchtelingenkinderen waarbij voor het meten van de mate van angst en cognitieve empathie twee zelfrapportagevragenlijsten zijn afgenomen. De Screening voor Angstgerelateerde Emotionele Stoornissen (SCARED) werd gebruikt voor het meten van de mate van angst en de Interpersoonlijke Reactiviteitsindex (IRI) voor het meten van cognitieve empathie. Tot slot is voor het meten van de mate van cognitieve flexibiliteit de cue context reversal taak gebruikt. Om de relatie tussen angst en cognitieve empathie te testen is een bivariate correlatieanalyse uitgevoerd. Daarnaast is voor de rol van cognitieve flexibiliteit op de relatie tussen angst en cognitieve empathie een partiele correlatieanalyse uitgevoerd. Er is geen significante relatie gevonden tussen angst en cognitieve empathie ( p = ,21). Daarnaast is er geen significante invloed gevonden van cognitieve flexibiliteit op de relatie tussen angst en cognitieve empathie ( p = ,10). Bij controle voor cognitieve flexibiliteit werd de relatie tussen angst en cognitieve empathie wel sterker. Gebaseerd op deze bevindingen, zijn er aanbevelingen gedaan voor vervolgonderzoek; een grotere onderzoeksgroep om een betere statistische kracht te creëren, de leeftijd van de populatiegroep die is genomen verhogen zodat cognitieve flexibiliteit volledig is ontwikkeld. Deze bevindingen geven clinici een beter begrip van de invloed van cognitieve flexibiliteit op angst en cognitieve empathie; welke aspecten op moeten worden gelet tijdens het selecteren van een populatiegroep en de grootte ervan.Show less
Mensen met een zichtbare huidaandoening ervaren vaak stigmatisering. Stigmatisering kan veel negatieve gevolgen hebben, bijvoorbeeld op de mentale gezondheid van de getroffene. Daarom is het...Show moreMensen met een zichtbare huidaandoening ervaren vaak stigmatisering. Stigmatisering kan veel negatieve gevolgen hebben, bijvoorbeeld op de mentale gezondheid van de getroffene. Daarom is het belangrijk dat er meer duidelijkheid komt over wie er stigmatiseert zodat er passende interventies ontwikkeld kunnen worden. Het doel van dit onderzoek is dan ook om inzicht te krijgen in de mate van publieke stigmatisering van psoriasispatiënten en te achterhalen of er genderverschillen spelen bij de mate van stigmatisering. Om dit te onderzoeken is een cross-sectioneel within-subjects onderzoek uitgevoerd. Respondenten hebben een online survey ingevuld waarbinnen zij verschillende video’s te zien kregen. Voor dit onderzoek zijn twee van deze video’s gebruikt, één video toonde iemand zonder zichtbare psoriasis en de andere video toonde iemand met zichtbare psoriasis. Na elke video werden vragenlijsten over publiek stigma afgenomen. De data van 120 respondenten zijn gebruikt. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de mate van publieke stigmatisering significant hoger ligt ten opzichte van iemand met zichtbare psoriasis vergeleken met iemand die dat niet heeft (t(119) = 6.55, p < .001). Verder is gebleken dat gender van de waarnemer geen significant effect heeft op de mate van publieke stigmatisering (t(58.97) = 0.95, p = .346). Het significante effect van zichtbare psoriasis op publiek stigma toont aan dat er nog veel winst te behalen valt op het gebied van stigmavermindering. Nu we weten dat gender geen significante effecten heeft op publiek stigma bij psoriasis, weten we dat interventies gefocust moeten worden op alle genders.Show less
Financiële zorgen maken een steeds groter deel uit van het studentenleven (NIBUD, 2022). Eerdere onderzoeken benadrukken dat financiële zorgen het subjectief welzijn negatief beïnvloeden, doordat...Show moreFinanciële zorgen maken een steeds groter deel uit van het studentenleven (NIBUD, 2022). Eerdere onderzoeken benadrukken dat financiële zorgen het subjectief welzijn negatief beïnvloeden, doordat financiële zorgen onder andere emotionele uitputting en psychische klachten veroorzaken (van Vreder & Thijssen, 2019). Eerdere bevindingen toonden daarentegen aan dat deelname aan vrijetijdsactiviteiten een positieve invloed kan hebben op het subjectief welzijn, en het subjectief welzijn dus kan verbeteren (Brajša-Žganec et al., 2011; Tonon et al., 2013; Sirgy et al., 2017). Echter verschillen mensen in de vaardigheid om te kunnen genieten (hedonistisch vermogen) en worden niet alle mensen op dezelfde manier (negatief) beïnvloed door financiële zorgen. De invloed van financiële zorgen op de ervaring van vrijetijdsactiviteiten is daarnaast niet eerder onderzocht, terwijl financiële zorgen de ervaring van vrijetijdsactiviteiten op een vergelijkbare manier zouden kunnen belemmeren als hoe financiële zorgen het subjectief welzijn belemmeren. Er is meer kennis nodig over hoe financiële zorgen en de vrijetijdsbeleving bijdragen aan het subjectief welzijn en de individuele verschillen hierin, omdat studenten steeds meer onder financiële druk komen te staan wat ten koste gaat van hun studie. Het doel van dit onderzoek was dan ook om een verklaring te geven over hoe financiële zorgen bij studenten een negatieve invloed hebben op het subjectief welzijn en de ervaring van genot tijdens vrijetijdsactiviteiten. De resultaten hebben aangetoond dat financiële zorgen een negatieve invloed hebben op het subjectief welzijn, maar er werd geen significante relatie gevonden tussen de ervaring van genot tijdens vrijetijdsactiviteiten met het subjectief welzijn en financiële zorgen. Bovendien bleek het hedonistisch vermogen geen significante moderator te zijn in de relatie tussen financiële zorgen en de ervaring van genot tijdens vrijetijdsactiviteiten. Tot slot was een tekortkoming van dit onderzoek was dat de twee metingen van de ervaring van genot tijdens vrijetijdsactiviteiten significant met elkaar verschillen. Vervolgonderzoek kan zich richten op het ontwikkelen van één maat van de ervaring van genot tijdens vrijetijdsactiviteiten. Daarnaast kan vervolgonderzoek zich richten op mogelijke interventies om financiële zorgen bij studenten te verminderen.Show less
The International Monetary Fund has often been criticised on account of its tendency to be lenient in loan conditionality to certain countries that it considers important. This research seeks to...Show moreThe International Monetary Fund has often been criticised on account of its tendency to be lenient in loan conditionality to certain countries that it considers important. This research seeks to narrow in on the effect of economic importance from the perspective of western donor states on IMF loan efficacy. Apart from providing a gap in the research, this topic is deemed important because of its value for developmental economics and upcoming issues in that field. Moreover, the results allow concrete policy decisions to be made. Employing a bivariate and multiple linear regression analysis, this paper seeks to answer the question what is the effect of the perceived economic importance of states for western actors on the efficacy of loans by the IMF? In foreshadowing results, this paper finds that a higher economic importance, and high rates of accountability and corruption, lead to a lower efficacy of IMF loans. It is argued that this is the case because of the moral hazard issue, time-inconsistency problem, and the structure of the IMF. The model does however lack full robustness.Show less
The study analyzed language switching in bilingual psychotherapy and its impact on therapeutic alliance. 134 psychotherapy clients in the Netherlands participated in an online survey which included...Show moreThe study analyzed language switching in bilingual psychotherapy and its impact on therapeutic alliance. 134 psychotherapy clients in the Netherlands participated in an online survey which included the California Psychotherapy Alliance Scales - Patient Version and language-related questions. Analyses of Variances and Multiple Regression Analyses were conducted to investigate the effects. The findings indicate no significant correlation between language switching by the client and therapeutic alliance, but language switching by the therapist was associated with lower scores on the Patient Working Capacity (PWC) subscale. Discussing language switching was also negatively associated with the PWC and the Therapists' Understanding and Involvement (TUI) subscales. Language switching due to language barriers (dominant to non-dominant) and to distance oneself (non-dominant to dominant) were associated with lower alliance scores. Excluding Dutch-dominant psychotherapy clients, only the associated negative contribution of language switching to distance oneself remained significant. The findings highlight the complexity and universality of language switching and the importance of linguistic awareness among practitioners, particularly regarding the challenges of language barriers and their adverse effect on therapeutic alliance. Aiming to contribute to the evolving field of bilingual and multicultural psychotherapy, this study’s findings and limitations inspire future research on a linguistic technique yet not fully understood.Show less