De PO-VO overgang is een uitdagende periode voor leerlingen die gepaard gaat met het begin van de adolescentie. Het sociaal-emotioneel functioneren wordt op de proef gesteld. Goede begeleiding is...Show moreDe PO-VO overgang is een uitdagende periode voor leerlingen die gepaard gaat met het begin van de adolescentie. Het sociaal-emotioneel functioneren wordt op de proef gesteld. Goede begeleiding is nodig om te zorgen dat leerlingen goed ontwikkelen en een succesvolle overgang kunnen doormaken. De onderzoeksvraag luidt: Wat zijn de kenmerken van effectieve begeleiding door leerkrachten van het sociaal-emotioneel functioneren van leerlingen in de overgang van het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs? Een kwalitatief onderzoek is gehouden met semigestructureerde interviews voor groep 8 leerkrachten en brugklasmentoren. De interviewvragen zijn vastgesteld op basis van de resultaten uit de literatuur. De interviews zijn gecodeerd en geanalyseerd met Atlas.ti. Aan de hand van drie effectieve kenmerken van begeleiding die uit het literatuuronderzoek naar voren zijn gekomen zijn de resultaten geanalyseerd. De drie kenmerken zijn dat de leerkracht sociale relaties tussen leerlingen stimuleert; dat de leerkracht individuele leerlingbegeleiding biedt; en dat de leerkracht leerlingen voorbereidt op een mogelijke dip in schoolresultaten. Deze kenmerken kwamen in de analyse ook naar voren. Uit dit onderzoek is gebleken dat de effectieve kenmerken van begeleiding van het sociaal-emotioneel functioneren zijn dat leerkrachten sociale relaties stimuleren en begeleiden, dat leerkrachten leerlingen individueel begeleiden in de overgang en dat leerlingen gerustgesteld worden als hun resultaten tegenvallen aan het begin van het VO. Er was een beperkt aantal participanten, deze groep was niet geheel representatief voor de populatie. In vervolgonderzoek zou gekeken kunnen worden naar welke specifieke manieren van het stimuleren van sociale relaties effectief zijn.Show less
Het doel van dit onderzoek was om te onderzoeken of er een relatie is tussen de intrinsieke rekenmotivatie van leerlingen uit groep 6, 7 en 8 op twee Leidse basisscholen en de ervaren autonomie,...Show moreHet doel van dit onderzoek was om te onderzoeken of er een relatie is tussen de intrinsieke rekenmotivatie van leerlingen uit groep 6, 7 en 8 op twee Leidse basisscholen en de ervaren autonomie, leeftijd en sekse. Om een antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag is een aangepaste, online versie van de Intrinsieke Motivatie Inventaris (IMI) van Ryan en Deci (2000) afgenomen bij 41 leerlingen uit groep 6, 7 en 8 op twee Leidse basisscholen. De verwachting was dat leerlingen die meer autonomie ervaren tijdens de rekenles, meer intrinsiek gemotiveerd zijn voor rekenen (H1), intrinsieke motivatie afneemt met leeftijd (H2) en dit eerder gebeurt bij meisjes dan bij jongens (H3). Uit de resultaten bleek dat er een significant, positief verband bestaat tussen de intrinsieke motivatie van leerlingen en de ervaren autonomie, r(40) = .382, p = .014. Er is geen significant verband gevonden tussen de intrinsieke rekenmotivatie en leeftijd, r(40) = -.018; p = .913. Dit verschilde ook niet significant tussen jongens, r(20) = .077; p = .741, en meisjes, r(18) = -.123; p = .615. Dit duidt erop dat enkel de eerste hypothese is bevestigd: leerlingen die meer autonomie ervaren tijdens de rekenles, zijn meer intrinsiek gemotiveerd voor rekenen. Op basis hiervan wordt aanbevolen om autonomiestimulerend les te geven. Het advies voor vervolgonderzoek is om een soortgelijk onderzoek uit te voeren met een grotere steekproef en hierbij ook te richten op middelbare scholieren.Show less