Om de ontwikkeling van kinderen en jongeren met angstig-depressief gedrag gericht te kunnen begeleiden dient bekend te zijn welke algemene adaptieve vaardigheden deze jeugdigen precies ontberen....Show moreOm de ontwikkeling van kinderen en jongeren met angstig-depressief gedrag gericht te kunnen begeleiden dient bekend te zijn welke algemene adaptieve vaardigheden deze jeugdigen precies ontberen. Dit onderzoek beoogt op dit gebied een bijdrage te leveren. Middels de experimentele vragenlijst ‘Algemene Vaardigheden Jeugdigen’ (AVJ) en de angstdimensies van de ‘Sociaal Emotionele Vragenlijst’ (SEV) is onderzocht in hoeverre er sprake is van tekorten in de algemene adaptieve vaardigheden van jeugdigen die angstig-depressief gedrag vertonen. Hierbij verwijst de term ‘algemene adaptieve vaardigheden’ naar de competenties om leeftijdsgebonden dagelijkse ontwikkelingstaken thuis, op school en in de vrije tijd adequaat te kunnen vervullen. Uit de resultaten blijkt dat angstig-depressieve jeugdigen ten opzichte van jeugdigen zonder ontwikkelingsproblemen tekorten hebben op alle vaardigheidsgebieden. Daarnaast blijken alle adaptieve vaardigheden significante voorspellers voor de mate van angstig-depressief gedrag. Hierbij zijn ‘omgang met leeftijdgenoten’ en ‘autonomie en zelfsturing’ de belangrijkste voorspellers. Adolescenten met angstig-depressief gedrag beheersen de vaardigheden ‘omgang met leeftijdgenoten’ en ‘positieve invulling van vrije tijd’ significant minder goed dan kinderen met dit gedrag. De gemiddelde mate waarin jongens in de kindertijd met angstig-depressief gedrag positief gericht zijn op school, werk en toekomst is significant hoger dan bij jongens in de adolescentiefase. Jonge meisjes (4-12 jaar) beheersen deze vaardigheid het minst goed. Meisjes in de adolescentiefase beheersen deze vaardigheid het beste in vergelijking tot jongens in de leeftijd van 4-18 jaar en meisjes in de kindertijd. Met betrekking tot de andere adaptieve vaardigheden blijken ‘geslacht’ en ‘leeftijd’ geen verschil te maken. Vervolgonderzoek is nodig om angstig-depressief gedrag van kinderen en adolescenten en de factoren die daarop van invloed kunnen zijn zo compleet mogelijk in kaart te brengen, zodat preventie en hulpverlening zo effectief mogelijk kan worden ingezet.Show less
In deze studie is bij kinderen met een non-verbale ontwikkelingsleeftijd van twee tot vijf jaar onderzocht in hoeverre er verschillen zijn in de ontwikkeling van het symbolisch begrip van...Show moreIn deze studie is bij kinderen met een non-verbale ontwikkelingsleeftijd van twee tot vijf jaar onderzocht in hoeverre er verschillen zijn in de ontwikkeling van het symbolisch begrip van afbeeldingen en het taalbegrip tussen kinderen met een autismespectrumstoornis (ASS), kinderen met zowel ASS als een verstandelijke beperking, kinderen met een verstandelijke beperking en zich normaal ontwikkelende kinderen. Daarnaast is bepaald of er een relatie bestaat tussen ontwikkeling van symbolisch begrip van afbeeldingen en het taalbegrip binnen de vier groepen. Het symboolbegrip van afbeeldingen is bepaald met een experiment waarin kinderen na het zien van een afbeelding een poppetje in een poppenhuis moeten zoeken. Het taalbegrip is onderzocht met de N-CDI-kv en de Reynell Test voor Taalbegrip. Middels ANCOVA toetsen zijn de ontwikkeling van het begrip van afbeeldingen en taal van de groepen vergeleken. Er is gecontroleerd voor het effect van de kalenderleeftijd en de met de SON-R gemeten non-verbale ontwikkelingsleeftijd. Daarnaast is de correlatie tussen het begrip van taal en afbeeldingen bepaald, gecorrigeerd voor sekse en non-verbale ontwikkelingsleeftijd. Het blijkt dat de ontwikkelingsleeftijd bepalend is voor de ontwikkelingssnelheid van zowel het symboolbegrip van afbeeldingen als het taalbegrip, hetgeen betekent dat kinderen met een verstandelijke beperking een tragere ontwikkeling vertonen. De aanwezigheid van ASS leidt tot een gemiddeld lager begrip van afbeeldingen en taal bij een ontwikkelingsleeftijd van 24 maanden. Het is niet van invloed op de ontwikkelingssnelheid tussen 24 en 60 maanden. Er is sprake van een hoge correlatie tussen het begrip van afbeeldingen en taal binnen alle groepen. Beide variabelen correleren echter ook in sterke mate met de non-verbale ontwikkelingsleeftijd. Wanneer hiervoor gecontroleerd wordt, is de correlatie tussen symboolbegrip van afbeeldingen en taalbegrip binnen de groepen matig of niet significant. Sekse blijkt niet van invloed te zijn op de correlatie tussen het begrip van afbeeldingen en taal.Show less
Het doel van dit onderzoek is inzicht te krijgen in de samenhang tussen de beschikbaarheid van ouders en de aanwezigheid gedragsproblemen bij jongeren. De beschikbaarheid werd bepaald aan de hand...Show moreHet doel van dit onderzoek is inzicht te krijgen in de samenhang tussen de beschikbaarheid van ouders en de aanwezigheid gedragsproblemen bij jongeren. De beschikbaarheid werd bepaald aan de hand van het type gezinssituatie (een-/tweeoudergezin) en het aantal uren dat ouders werken. De gedragsproblemen werden gemeten met behulp van de Sociaal Emotionele Vragenlijst (SEV). Er namen 218 ouders/verzorgers deel aan het onderzoek die het gedrag van hun kinderen beoordeelden. Het betreft 108 jongens en 110 meisjes in de leeftijd van vier tot twintig jaar. In dit onderzoek is naar voren gekomen, dat jongeren van wie de moeder niet werkt en de vader meer dan fulltime werkt de meeste gedragsproblemen vertonen. Dit is in tegenspraak met veel eerder onderzoek. Gezien het exploratieve karakter van dit onderzoek kunnen de bevindingen niet gegeneraliseerd worden en wordt diepgaander onderzoek aanbevolen.Show less
De afgelopen jaren is er steeds meer aandacht gekomen voor de rol van vaders in de ontwikkeling en zorg voor hun kind. Over de invloed van vaders is echter nog lang niet zoveel bekend als over de...Show moreDe afgelopen jaren is er steeds meer aandacht gekomen voor de rol van vaders in de ontwikkeling en zorg voor hun kind. Over de invloed van vaders is echter nog lang niet zoveel bekend als over de invloed van moeders. In deze scriptie is getracht meer duidelijkheid te scheppen over de betrokkenheid van vaders in opvoedingstaken en hun sensitiviteit. Er zijn gegevens van 697 vaders en kinderen uit het Generation R onderzoek gebruikt. De vaders zijn tijdens de zwangerschap met de Three Minute Speech Sample (TMSS) geïnterviewd over hun verwachtingen over het ongeboren kind. Met behulp van vragenlijsten op 3- en 4-jarige leeftijd van het kind zijn de mate van betrokkenheid van vader in opvoedingstaken en het aantal uren dat vader doorbrengt zonder de aanwezigheid van moeder uitgevraagd. Op 4-jarige leeftijd van het kind is de sensitiviteit van vader geobserveerd met behulp van de Erickson Scales. Een hoge Expressed Emotion (EE) score was niet gerelateerd aan de mate van betrokkenheid in de opvoedingstaken van vaders. Wanneer vaders een hoge EE score hadden waren ze niet minder betrokken in de opvoeding van hun kind. EE-scores waren wel geassocieerd met de mate van sensitiviteit in de interactie met het kind. Vaders met een hoge EE-score bleken minder sensitief te zijn. Hiernaast bleek betrokkenheid van vader in de opvoedingstaken niet gerelateerd te zijn aan zijn sensitiviteit. Vaders die hoog betrokken waren toonden niet meer sensitief gedrag in de interactie met het kind dan vaders die laag betrokken waren. Tot slot bleek dat hoog betrokken vaders meer tijd met hun kind spendeerden zonder aanwezigheid van moeder. Toekomstig onderzoek zal zich moeten richten op de invloed van Expressed Emotion op de latere vader-kind relatie omdat er nog nauwelijks onderzoek is geweest naar het verband tussen prenatale verwachtingen van vaders en hun latere betrokkenheid en sensitiviteit. Tevens is het belangrijk aandacht te besteden aan de invloed van een scheiding tussen ouders en het hebben van papadagen op de vader-kind relatie.Show less
Advanced master thesis | Political Science (Advanced Master)
open access
The so-called ‘Pacific Century’ has inspired a new wave of literature on the impact of the rise of China on existent trends of Geopolitics, Development and Global Governance. In no place has this...Show moreThe so-called ‘Pacific Century’ has inspired a new wave of literature on the impact of the rise of China on existent trends of Geopolitics, Development and Global Governance. In no place has this been more apparent than in sub-Saharan Africa, a region previously dominated by Western influence and norms. This thesis examines the implications of the pursuit of interests by the EU and China on Sovereignty since the turn of the century, focusing on the case of Nigeria. I argue that whereas the EU considers sovereignty to be ‘subjective’ to internal legitimacy, China adopts a ‘defensive’ stance on the norm. These positions are the result of each actor’s respective interests in resource accumulation, economic growth and diplomatic support. Using process tracing, I show how the pursuit of interests by the EU and China result in both direct and indirect impacts on Sovereignty in Nigeria. Whereas most scholars of International Relations focus on direct breeches of sovereignty in the case of international intervention in state affairs, I have developed the concept of indirect breeches of Sovereignty to incorporate cases in which internal state affairs are influenced, for example through the support of a particular regime type that does not necessarily hold internal legitimacy. This concept has important implications for the potential for collective bargaining between states and the ability to determine the amount of influence of external states in cases of Political-Economic diversity.Show less
Dit onderzoek werd geleid door twee hoofdvragen, namelijk: ‘hoe kan binnen het Therapeuticum van Zonnehuizen een cliënttevredenheidsonderzoek uitgevoerd worden?’ en ‘wat is de cliënttevredenheid...Show moreDit onderzoek werd geleid door twee hoofdvragen, namelijk: ‘hoe kan binnen het Therapeuticum van Zonnehuizen een cliënttevredenheidsonderzoek uitgevoerd worden?’ en ‘wat is de cliënttevredenheid binnen het Therapeuticum over de relatie met de therapeut?’ Een uniek en bruikbaar instrument werd ontwikkeld. De vragenlijst omvatte drie domeinen van cliënttevredenheid, namelijk ‘de relatie met de therapeut’, ‘de organisatie en omgeving van de therapie’ en ‘het effect van de therapie’. De interne consistentie van de vragenlijst bleek hoog. De onderzoeksgroep bestond uit 46 cliënten van 9 tot 20 jaar oud met een lichte verstandelijke beperking en bijkomende psychiatrische problematiek, die in april 2011 één van de therapieën binnen Zonnehuizen volgden. Cliënten van het Therapeuticum waren tevreden over de therapieën in het algemeen en waren bijzonder tevreden over hun relatie met de therapeut. Meisjes waren meer tevreden over de algehele therapie dan jongens, maar in tevredenheid over de relatie met hun therapeut bleek geen verschil tussen jongens en meisjes. Er bestonden geen relaties tussen de cliëntkarakteristieken ‘leeftijd’, ‘intelligentie’, ‘gedragsproblemen’, ‘aantal weken therapie’ en de ‘algehele cliënttevredenheid’ en de ‘tevredenheid over de relatie met de therapeut’. De ‘tevredenheid over de relatie met de therapeut’ bleek een grote voorspeller van ‘de tevredenheid over het effect van de therapie’. De thema’s ‘ het aardig vinden van de therapeut’, ‘het op je gemak voelen in de groep en bij de therapeut’ en ‘het begrijpen van de therapeut’ werden door cliënten genoemd als aanvullende punten. Dit onderzoek voorzag in een instrument om jaarlijks de cliënttevredenheid in het Therapeuticum in kaart te brengen en het gaf inzicht in het belang van een kwalitatief goede relatie tussen therapeut en cliënt. De individuele, unieke cliënt van Zonnehuizen is erbij gebaat dat de therapeuten zich blijven inzetten de goede relatie die er is te behouden en wellicht zelfs nog verder te optimaliseren.Show less
Het doel van het onderzoek is te onderzoeken in hoeverre jongeren met een Autismespectrumstoornis (ASS) problemen ervaren op het gebied van de adaptieve vaardigheden. Dit is onderzocht door...Show moreHet doel van het onderzoek is te onderzoeken in hoeverre jongeren met een Autismespectrumstoornis (ASS) problemen ervaren op het gebied van de adaptieve vaardigheden. Dit is onderzocht door jongeren tussen de 12 en 18 jaar met en zonder een ASS (M = 15.06, SD = 2.08) en ouders van een jongere (M = 14.26, SD = 1.77) met en zonder een ASS onderling te vergelijken aan de hand van de experimentele vragenlijst Algemene Vaardigheden Jeugdigen (AVJ). Daarnaast wordt onderzocht of ouders mogelijk waardevolle informanten zijn bij het in kaart brengen van de adaptieve vaardigden van hun jongere. Het onderzoek is uitgevoerd onder 90 ouders van een jongere en 28 van deze jongeren die de AVJ zelf hebben ingevuld. Op basis van de Sociaal Emotionele Vragenlijst (SEV) die de ouders hebben ingevuld, worden de jongeren en de ouders van een jongere onderverdeeld in een klinische groep met een ASS en een niet-klinische groep. Door middel van een onafhankelijke t-toets zijn de groepen met elkaar vergeleken. De pearson’s correlatie is berekend om de samenhang tussen de AVJ resultaten van de jongeren en hun ouders te onderzoeken. De resultaten wezen uit dat jongeren met een ASS significant meer problemen ervaren op de AVJ hoofdschalen ‘Omgang met leeftijdsgenoten’ en ‘Autoriteit en zelfsturing’. In de oudergroep bleek de klinische groep op alle hoofdschalen significant meer problemen te ervaren. Onderzoek naar de samenhang wees uit dat alleen bij de jongeren met een ASS op de hoofdschalen ‘School, werk en toekomst’ en ‘Autonomie en zelfsturing’ een sterke en significante samenhang was met hun ouders. Hieruit kan worden geconcludeerd dat jongeren met een ASS meer problemen ervaren met de adaptieve vaardigheden in het dagelijkse leven en dat de hun ouders deze problemen ook constateren. Behandeling en begeleiding die gericht is op de adaptieve vaardigheden van deze jongeren zou daarom gewenst zijn. Tevens blijkt dat ouders van jongeren met een ASS niet op alle adaptieve gebieden dezelfde problemen ervaren als hun kinderen.Show less